ECLI:NL:RBNNE:2022:1415

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
18/231546-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met terbeschikkingstelling en verpleging

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De zaak kwam voort uit een incident op 28 augustus 2021, waarbij de verdachte de aangever meermalen met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en forensische bewijsstukken. Het beroep van de verdachte op noodweerexces werd afgewezen, omdat de rechtbank niet aannemelijk achtte dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende stoornissen, en de hoge kans op recidive. De rechtbank besloot dat de verdachte een intensieve klinische behandeling moet ondergaan, waarbij de veiligheid van anderen voorop staat. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling af, gezien de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/231546-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/273684-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2021 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een puntig voorwerp, in zijn gezicht, buik, rug en/of hals, althans in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting, overeenkomstig de inhoud van zijn pleitnotities, -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring voor het ten laste gelegde feit kan volgen, omdat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] herhaaldelijk met een mes heeft gestoken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2022.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2021,opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R021089 d.d. 15 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d.
29 december 2021, betreffende [slachtoffer] , opgemaakt door F. Oude Hengel, forensische arts in opleiding, en S.P.H. Letmaath, forensisch arts.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bewijsmiddelen dat verdachte aangever herhaaldelijk met een mes heeft gestoken, onder andere in de halsstreek, het aangezicht en rechterflank van het lichaam met als gevolg een klaplong en een leverbeschadiging. Gelet op de aard en hoeveelheid verwondingen, de tijdsduur van de aanval en het feit dat aangever meermalen is weggevlucht waarop verdachte hem heeft achtervolgd, duiden naar het oordeel van de rechtbank op een handelen van verdachte, gericht op het opzettelijk van het leven beroven van aangever. Ondanks inmenging van meerdere getuigen die verdachte hebben gemaand te stoppen, is verdachte blijven insteken op aangever. Pas op het moment dat medebewoner [naam] (hierna: [naam] ) een wasrek vanaf de eerste verdieping van het gebouw naar beneden gooit richting verdachte, is hij gestopt met het insteken op aangever.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 augustus 2021 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes, in zijn gezicht, buik, rug en hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat verdachte een
beroep toekomt op noodweerexces en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft op de bewuste avond onder andere met [slachtoffer] en [naam] cocaïne gebruikt in de woning van [naam] . Op enig moment is verdachte zijn woning binnengegaan gevolgd door [naam] . Kort daarna komt ook [slachtoffer] de woning van verdachte binnen. Na ruim 2 minuten stapt [naam] achterwaarts de woning van verdachte uit en maakt met zijn handen een afwerend gebaar richting de open deur. Vervolgens komt aangever vluchtend de woning uit, gevolgd door verdachte die een mes in zijn handen heeft. Kennelijk is kort daarvoor in de woning de eerste messteek uitgedeeld.
Verdachte heeft verklaard dat zowel [slachtoffer] als [naam] in zijn woning een mes in hun handen hadden waarmee verdachte is bedreigd. Verdachte heeft in een worsteling met [slachtoffer] hem zijn mes afhandig gemaakt en verdachte is daarna op [slachtoffer] gaan insteken. Bij het afpakken van het mes is verdachte gewond geraakt aan zijn hand. Daarmee ontstond een noodweersituatie. Verdachte heeft zich in dit geval mogen verdedigen om zijn goederen te beschermen en de verwonding aan zijn hand impliceert dat verdachte ook zijn lijf heeft moeten verdedigen.
Verdachte heeft zich niet kunnen onttrekken aan de situatie, omdat verdachte tussen [slachtoffer] en [naam] in stond. Het veelvuldig steken met een mes staat volgens de raadsman evenwel niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding en verdachte heeft daarmee de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. Verdachte heeft uit noodweerexces gehandeld en is daarom niet strafbaar. Verdachte heeft gehandeld als gevolg van een hevige gemoedsbeweging welke werd veroorzaakt door de aanranding. Verdachte heeft zich laten meeslepen door woede en angst. De omstandigheid dat verdachte is doorgegaan met de verdediging na afloop van de aanranding valt onder het bereik van noodweerexces. Naar het standpunt van de raadsman dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat de door verdachte geschetste feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden.
[slachtoffer] en [naam] ontkennen verdachte te hebben bedreigd met een mes. Op het moment dat [naam] achteruit verdachtes’ woning uitloopt heeft hij geen mes in zijn handen. Dat [naam] , zoals verdachte ter zitting desgevraagd heeft verklaard, snel zijn mes zou hebben verstopt op het moment dat verdachte het mes van [slachtoffer] zou hebben afgepakt, is moeilijk voorstelbaar. Bij de feitelijke toedracht kunnen vraagtekens worden gezet, nu alle verdachten anders verklaren over de aanloop naar het bewuste moment.
Mocht er sprake zijn van een noodweersituatie, dan zijn door verdachte alle grenzen van proportionaliteit overschreden. Verdachte bleef op [slachtoffer] insteken nadat hij uit de woning was gevlucht. Dat steken duurde voort, ook toen aangever buiten op de grond lag.
Voor zover er sprake was van een aanranding van verdachtes’ lijf in de woning was daarvan in ieder geval geen sprake meer toen [naam] en [slachtoffer] buiten de woning stonden. Daarmee eindigde de noodweersituatie en het beroep daarop.
Ook een beroep op noodweerexces kan niet slagen, omdat niet gebleken is van een hevige gemoedsbeweging. Angst voor [slachtoffer] of boosheid kunnen niet gelijk worden gesteld met een hevige gemoedsbeweging. Ook het onder invloed zijn van middelen kan daar niet onder gebracht worden.
Het beroep op noodweerexces moet dan ook verworpen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte geen beroep toekomt op noodweerexces. In het door of namens verdachte aangevoerde, is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte zich in een situatie heeft bevonden waarin hij genoodzaakt was zich te verdedigen. Het standpunt van verdachte dat hij zich moest verdedigen, omdat hij in zijn woning met messen werd bedreigd door [naam] dan wel door [slachtoffer] in een situatie waarin hij geen kant op kon, is niet aannemelijk geworden. Zowel [naam] als [slachtoffer] hebben verklaard over wat in de woning van verdachte is voorgevallen en dat zij geen mes in de handen hadden. Die verklaringen ondersteunen het standpunt van verdachte niet. Verder biedt ook het dossier geen aanknopingspunten voor het standpunt van verdachte.
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie wordt het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen.
Ook indien en voor zover er ten tijde van de gebeurtenissen in de woning van verdachte sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie (quod non naar het oordeel van de rechtbank), eindigde deze in ieder geval op het moment dat [naam] en [slachtoffer] zich buiten de woning op de galerij bevonden en verdachte de situatie had kunnen en moeten beëindigen door de deur te sluiten.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
  • 36 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest;
  • de maatregel van terbeschikkingstelling onder het stellen van voorwaarden (tbs met voorwaarden),zoals geadviseerd door de reclassering, met de bepaling dat de voorwaarden dadelijk uitvoer zijn; - het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de strafafdoening aansluiting gezocht bij de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van de psychiater en de psycholoog. Uit die rapportage komt naar voren dat bij verdachte diverse stoornissen zijn geconstateerd en dat die stoornissen ook aanwezig waren op het moment van het plegen van het ten laste gelegde. Op grond daarvan kan het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate worden toegerekend. De officier van justitie heeft ook het advies van de rapporteurs overgenomen in die zin dat verdachte vanwege een hoog recidiverisico een intensieve klinische behandeling moet ondergaan met een hoge zorgintensiteit en een zeer hoog beveiligingsniveau.
De officier van justitie heeft aangegeven dat tbs met voorwaarden in beginsel voorbehouden is aan personen die niet te gevaarlijk zijn, een niet te ernstig misdrijf hebben begaan en een betrouwbare bereidheid tot medewerking tonen. Bij al deze punten zijn kanttekeningen en vraagtekens te plaatsen. Ook de reclassering heeft haar twijfels geuit en houdt er rekening mee dat een tbs met voorwaarden niet haalbaar is. De reclassering geeft verdachte echter het voordeel van de twijfel en komt tot formulering van voorwaarden. Ook de officier van
justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte die kans moet worden geboden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - zoals hiervoor aangegeven - op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf en/of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportage van 30 december 2021 opgemaakt door A.J.W.M. Trompenaars, psychiater en B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog (hierna: Pro Justitia rapportage), het rapport van de Verslavingszorg NoordNederland van 29 maart 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte bevond zich op 28 augustus 2021 in zijn woning met aangever. Op enig moment heeft verdachte met een mes op aangever ingestoken. Aangever vluchtte daarop naar buiten, rende de galerij op, ging via het trappenhuis en hal naar buiten. Al die tijd werd hij door verdachte achtervolgd, vastgepakt en gestoken in het lichaam. Verdachte heeft verklaard dat hij op aangever instak waar hij hem maar kon raken. Eenmaal buiten is verdachte, nadat aangever ten val is gekomen, op hem gaan zitten en bleef hij op aangever insteken. Pas toen er een voorwerp vanaf de eerste verdieping van het gebouw naar verdachte werd gegooid is verdachte gestopt met steken.
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat het slachtoffer diverse snij- en steekverwondingen heeft opgelopen. Aangever is onder andere geraakt op het hoofd, in de halsstreek en het bovenlichaam. Ook is aangever in zijn zij getroffen, waardoor hij een klaplong heeft opgelopen. Daarnaast is een leverbeschadiging geconstateerd.
Aangever is gestoken in verschillende vitale delen van zijn lichaam met in potentie fatale gevolgen.
Verdachte heeft ernstig geweld uitgeoefend op aangever en heeft daardoor op ernstige wijze inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit.
De rechtbank stelt voorop dat bij een ernstig delict als in dit geval in beginsel alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia rapportage. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen, zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een ernstig
verslavingsziekte aan cocaïne, cannabis en mogelijk ook alcohol, een posttraumatische-stressstoornis en antisociale en borderline persoonlijkheidskenmerken.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, waarbij verdachte sterk ontregeld was, een slechte geestestoestand had en onder invloed van alcohol en cocaïne.
Zijn gedragskeuzes en gedragingen zijn hierdoor beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde.
In de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde gebruikte verdachte grenzeloos grote hoeveelheden cocaïne en sloeg hij nachten over. Hierdoor is zijn psychische conditie sterk afgenomen. De nacht van het ten laste gelegde kwam daar nog meer cocaïne en alcohol bij. Hierdoor namen snel te mobiliseren woede en krenkbaarheid toe en namen controle- en sturingsmechanismen af. Nadat aangever en [naam] verdachte waren gevolgd naar zijn woning, escaleerde de situatie volledig en ging verdachte over tot het ten laste gelegde. Daarbij lijken met name woede, krenking en vergeldingsdrang een rol gespeeld te hebben. Door de ontremmende werking van cocaïne en alcohol in samenhang met de executieve functiestoornissen liepen de emoties bij verdachte overmatig hoog op en lijkt hij gedeeltelijk de grip op zijn handelen verloren te zijn.
Er wordt dan ook geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive/hernieuwde geweldsescalaties, eventueel met ernstig lichamelijk letsel, wordt met behulp van een gestandaardiseerde risicotaxatie als hoog ingeschat. De kans op acuut dreigend geweld wordt als matig tot hoog ingeschat, afhankelijk van waar verdachte zal verblijven (binnen een steunende structuur of niet) en/of hij terug zal vallen in middelengebruik. Om de kans op recidive te dempen is het van belang dat verdachte zich in een overzichtelijke, steunende en structurerende omgeving bevindt die zo drugsvrij mogelijk is. Hierdoor zal hij minder snel in verleidingen komen.
Geadviseerd wordt om verdachte een klinische behandeling te laten volgen die aanvangt met de verslavingsproblematiek en het versterken van de coping, gevolgd door traumabehandeling en verdere stabilisatie. Het is van belang dat de behandeling naadloos aansluit op de detentiefase. Een behandelafdeling met een hoge zorg intensiteit en een zeer hoog beveiligingsniveau (zoals bijvoorbeeld een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)) wordt noodzakelijk geacht, zeker in de fase waarin de traumata behandeld zullen worden.
Na de klinische fase, waarvan ingeschat wordt dat die geruime tijd (minstens 18 maanden) in beslag zal nemen, kunnen vrijheden stapsgewijs uitgebreid worden zodat strikt gemonitord wordt wat verdachte in emotionele zin aan kan. In deze fase zal ook sterk gewaakt moeten worden voor een terugval in middelengebruik en zal uiteindelijk toegewerkt moeten worden naar een vorm van beschermd of begeleid wonen. Gezien het irreversibele karakter van een gedeelte van de problematiek is het de verwachting dat verdachte levenslang enige vorm van ondersteuning nodig zal hebben om nieuwe ontregelingen door overvraging te voorkomen.
Geadviseerd wordt om verdachte een dergelijke behandeling op te leggen binnen het juridisch kader van de maatregel van TBS met voorwaarden. Vooralsnog gaan rapporteurs er van uit dat van een dergelijk kader voldoende dwang uit zal gaan om therapietrouw te waarborgen.
Naast de TBS met voorwaarden wordt geadviseerd om aan verdachte een
Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) op te leggen conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De reclassering heeft in haar rapport van 29 maart 2022 voorwaarden geadviseerd in verband met de geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling.
Ook de reclassering is van mening dat de noodzakelijke behandeling in een klinisch kader moet plaatsvinden gezien het hoge risico op recidive en het feit dat verdachte eerder aan een vrijwillige opname niet meegewerkt heeft.
De reclassering heeft onderzocht of verdachte mee kan werken aan een TBS met voorwaarden. Een voorwaarde om een TBS met voorwaarden te adviseren is of een verdachte gemotiveerd voor behandeling is. De reclassering beantwoord die vraag bevestigend. Verdachte zou zelf ook inzien dat hij te agressief op conflicten reageert. De reclassering maakt zich echter wel zorgen of verdachte zich aan de voorwaarden kan houden. Ook de meerdere agressie incidenten in de PI zorgen voor twijfel. De reclassering vraagt zich dan ook af in hoeverre verdachte geschikt is om in een kliniek behandeld te worden en of hij niet binnen afzienbare tijd gedwongen ontslagen wordt uit die kliniek. Desondanks is de reclassering van mening dat een TBS met voorwaarden uitvoerbaar is.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat verdachte een intensieve klinische behandeling moet ondergaan om de kans op recidive terug te dringen. Die behandeling zal ook gericht moeten zijn op de verslavingsproblematiek en het versterken van de coping, gevolgd door traumabehandeling en verdere stabilisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank dient die behandeling plaats te vinden in het kader van de terbeschikkingstelling. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, omdat voldaan is aan de vereisten die het Wetboek van Strafrecht daaraan stelt.
Zo bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd.
Anders dan door de deskundigen en de reclassering is geadviseerd, zal de rechtbank geen voorwaarden stellen. De rechtbank is er onvoldoende van overtuigd geraakt dat verdachte aan die voorwaarden kan blijven meewerken.
Uit de Pro Justitia rapportage blijkt dat het behandeltraject van verdachte langdurig en zwaar zal zijn. Ook het traject na de klinische behandeling zal het nodige van verdachte vragen. Verdachte heeft nog niet eerder een behandeling in een klinische setting ondergaan. In dit verband is onvoldoende duidelijk of verdachte doordrongen is van de intensiteit en duur van de behandeling. De omstandigheid dat bij verdachte sprake is van zeer gebrekkige copingvaardigheden en verhoogde achterdocht, kan het slagen van het meewerken aan de voorwaarden bemoeilijken. Er is sprake van ernstige verslavingsproblematiek en een terugval in cocaïnegebruik zoals kort voor het plegen van onderhavig delict is niet irreëel. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte in de PI betrokken is geweest bij meerdere incidenten met een gewelddadige component.
Het zijn naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die maken dat het naleven van en het meewerken aan voorwaarden bemoeilijken. Ondanks verdachtes’ verklaring dat hij openstaat voor behandeling, zal de rechtbank verdachte niet het voordeel van de twijfel geven.
De rechtbank is van oordeel dat, naast het opleggen van de terbeschikkingstellingsmaatregel met verpleging van overheidswege, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is gelet op de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank legt een lagere gevangenisstraf op dan door de officier van justitie geëist nu tevens de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd om verdachte zo snel mogelijk te kunnen laten beginnen met een behandeling in klinische setting.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.
De rechtbank acht, gelet op de op te leggen TBS met verpleging van overheidswege het opleggen van een GVM zoals door de officier van justitie gevorderd, niet opportuun.

Benadeelde partij

De advocaat van het slachtoffer [slachtoffer] heeft bij brief met bijlagen van 19 april 2022 kenbaar gemaakt een vordering tot schadevergoeding in te dienen jegens verdachte [verdachte] .
Op 15 november 2021 is aan het slachtoffer onder andere een formulier ‘Verzoek
tot Schadevergoeding’ toegezonden als bedoeld in artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Nu de rechtbank bedoeld formulier niet heeft ontvangen en de benadeelde partij noch zijn advocaat op de terechtzitting van 21 april 2022 zijn verschenen om deze omissie te herstellen, is de vordering niet op de bij de wet voorgeschreven wijze ingediend.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 18 mei 2021 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank NoordNederland, locatie Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 juni 2021. Als algemene voorwaarde is gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 november 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezen verklaarde feit voor het einde proeftijd heeft begaan, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van de vordering echter niet opportuun, gelet op de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.273684-20:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 18 mei 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. E. Läkamp en
mr. L.B. Bartels-van Goor, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2022.
Mrs. Läkamp en Bartels-van Goor zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.