ECLI:NL:RBNNE:2022:1413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/18/211632 / KG ZA 22-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot opstellen van een plan van aanpak voor omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en de GI (Gemeente Instelling) betreffende de omgang met zijn minderjarige dochter. De vader, die niet met gezag is belast, vorderde een plan van aanpak van de GI om frequente omgang met zijn dochter te bewerkstelligen. De minderjarige verblijft onder toezicht van de GI in een pleeggezin en heeft omgang met de moeder. De vader heeft zijn dochter erkend en heeft geprobeerd om contact en omgang met haar te realiseren, maar dit is door de GI tegengehouden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen objectieve redenen zijn om aan te nemen dat omgang tussen de vader en de dochter gevaarlijk zou zijn. De GI werd bevolen om uiterlijk op 15 april 2022 een plan van aanpak op te stellen voor de omgang, met drie begeleide omgangsmomenten, waarvan de eerste uiterlijk op 15 mei 2022 moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de toestemming van de moeder niet nodig is voor de uitvoering van de omgangsregeling. De vorderingen van de vader met betrekking tot een dwangsom en proceskosten werden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de GI de omgang heeft getraineerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/211632 / KG ZA 22-25
Vonnis in kort geding van 21 maart 2022
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.B.G. Gelissen te Sittard,
tegen
de stichting
DE WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde.
Partijen zullen hierna de vader en De GI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen, betekend op 18 februari 2022;
  • de akte met productie van eiser, ontvangen op 24 februari 2022;
  • de mondelinge behandeling op 7 maart 2022, waar zijn verschenen de vader en zijn advocaat en de heer H. de Jonge namens de GI, schriftelijk gemachtigd door de GI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw [naam moeder] . Uit deze relatie is de minderjarige [naam kind] geboren op [geboortedatum] 2019, te [geboorteplaats] (hierna te noemen: ‘ [naam kind] ’). De vader heeft [naam kind] erkend. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [naam kind] .
2.2.
[naam kind] is op 14 januari 2020 onder toezicht gesteld van de GI en de ondertoezichtstelling is inmiddels verlengd tot 15 januari 2023.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert samengevat - gedaagde te bevelen om uiterlijk op 1 maart 2022, althans uiterlijk op een datum die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht, een plan van aanpak teneinde een frequente omgangsregeling tussen vader en dochter te bewerkstelligen te overleggen, waarin is opgenomen dat deze omgangsregeling uiterlijk op 1 april 2022, althans uiterlijk op een datum die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht, zal starten; onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
De vader legt hieraan - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.3.
De GI verhindert op onrechtmatige wijze contact en omgang tussen de vader en [naam kind] , en wil zelfs niet meewerken aan begeleide omgang.
De vader heeft zich ervoor ingezet om de bedreigingen voor [naam kind] ’s veiligheid die de GI zag, weg te nemen. Hij heeft gedurende een lange periode, samen met zijn achtereenvolgende advocaten, geprobeerd met de GI tot afspraken te komen over de voorwaarden waaronder hij [naam kind] zou mogen zien, hetgeen tot op heden tevergeefs gebleken is. De vader verwijst naar de brief d.d. 20 maart 2020 van zijn toenmalige advocaat mr. Özsaran aan gedaagde, waaruit blijkt dat zij op 17 januari, 20 februari en 16 maart 2020 ook reeds een brief aan gedaagde heeft verzonden, met het verzoek met eiser op rustige en constructieve wijze het gesprek aan te gaan, teneinde te bezien onder welke voorwaarden vader en dochter omgang zouden kunnen hebben. Ook is bij herhaling kenbaar gemaakt dat de informatie waarop de GI zich beriep voor de stelling dat de vader voor onveilige situaties zorgde, onjuist en/of onvolledig was. De vader heeft zijn straf voor eerdere incidenten uitgezeten en is daarna niet meer (terecht) met justitie in aanraking gekomen. Weliswaar is hij nog twee keer gedetineerd geweest, maar die detenties zijn twee keer door een rechter als onterecht beoordeeld. Ook de bestuursrechter heeft vastgesteld dat de vader niet voor onveilige situaties heeft gezorgd, waarna de gemeente Emmen het eerder vastgestelde gebiedsverbod heeft ingetrokken. De bij de vader betrokken reclasseringsmedewerker heeft schriftelijk bevestigd dat met betrekking tot de situatie in Emmen zijdens de reclassering geen overtreding van de bijzondere voorwaarden is geconstateerd, en dat een zodanige overtreding ook niet ten grondslag kon liggen aan het gebiedsverbod. Bovendien blijkt uit de verklaring van de reclassering dat de vader goed in staat is samen te werken met hulpverlening.
3.4.
Er zijn geen objectieve redenen om aan te nemen dat de vader niet in staat is tot omgang met [naam kind] , dan wel dat er vrees zou zijn dat omgang tussen de vader en [naam kind] tot gevaarlijke situaties voor [naam kind] zou leiden.
3.5.
Verder is de GI verplicht om de band tussen een onder toezicht gesteld en/of uithuisgeplaatst kind en het gezin te bevorderen, hetgeen de GI in casu nalaat. De vader is van mening dat een eind dient te komen aan deze onrechtmatige situatie.
3.6.
Bovendien heeft [naam kind] op grond van artikel 1:377a BW recht op omgang met haar vader en heeft de vader als niet met gezag belaste ouder recht op en verplichting tot omgang met zijn kind. Niet is gebleken van ernstig nadeel voor de ontwikkeling van [naam kind] bij omgang, of strijd met andere zwaarwegende belangen van [naam kind] .
3.7.
De GI voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. De GI voert daartoe - samengevat - het volgende aan.
3.8.
De GI is volop bezig ten behoeve van het contact tussen de vader en [naam kind] . Er waren al afspraken gemaakt via het veiligheidshuis. Het is duidelijk dat de vader zijn best doet, maar er gebeurt telkens iets waardoor hij zichzelf in negatieve zin bevestigt. Om een omgangsregeling op te starten is er vertrouwen nodig, niet alleen bij de GI maar ook bij de moeder, die als gezaghebbende ouder immers toestemming moet geven tot omgang tussen [naam kind] en de vader. De GI ziet het belang van contact tussen de vader en [naam kind] , maar er moet wel sprake zijn van een goede samenwerking. De GI heeft de vader verzocht een delictanalyse en risicotaxatie van de AFPN over te leggen, maar heeft deze nog niet ontvangen. Ook is de vader verzocht aan te geven of een begeleider vanuit de AFPN bij de omgangsmomenten aanwezig zou kunnen zijn, vooral ook omdat de vader er moeite mee heeft om zijn emoties te reguleren. De vader heeft dit nog niet gedaan. [naam kind] verblijft in een pleeggezin en ziet haar moeder wekelijks. Bij die omgangsmomenten zijn aanwezig de gezinsvoogd - met ingang van heden een medewerker van Ambiq, welke instantie ook het ouderschapsonderzoek zal uitvoeren - en de pleegmoeder. De GI is er geen voorstander van dat bij omgangsmomenten tussen de vader en [naam kind] een andere instantie de begeleiding op zich zou nemen, omdat er dan weer een extra partij bij de omgang aanwezig is.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vader een spoedeisend belang heeft bij de vordering, mede nu dit door de GI niet is betwist. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt. Op grond van artikel 1:377a BW heeft de vader als niet met gezag belaste ouder recht op en verplichting tot omgang met [naam kind] . De GI geeft ook aan dat het terecht is dat de vader contact wil met [naam kind] , en dat het belang wordt gezien van dat contact. De gronden waarop de GI tot nu toe de omgang niet in gang heeft gezet, zijn door de vader gemotiveerd weerlegd. De voorzieningenrechter constateert dat de communicatie tussen de vader en de GI moeizaam verloopt, ook omdat de vader soms heftig reageert en niet altijd openstaat voor aanwijzingen van en overleg met de GI. De voorzieningenrechter ziet op dit moment nog geen aanleiding om uit te gaan van een door de GI gepleegde onrechtmatige daad, maar het nog langer tegenhouden van omgang is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel. De voorzieningenrechter geeft de GI nog mee dat de toestemming van de moeder van [naam kind] niet nodig is voor de uitvoering van een omgangsregeling tussen de vader en [naam kind] .
4.3.
De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er gronden aanwezig zijn die aan omgang tussen de vader en [naam kind] in de weg staan.
4.4.
De voorzieningenrechter zal daarom, mede gelet op het bepaalde in artikel 1:377a BW, de vordering van de vader onder 1 toewijzen, met dien verstande dat de daarin genoemde termijn enigszins wordt verlengd. Dit betekent dat de GI uiterlijk op 15 april 2022 een plan van aanpak dient te maken teneinde een frequente omgangsregeling tussen vader en dochter te bewerkstelligen. In dat plan dienen concreet drie begeleide omgangsmomenten te worden vastgelegd waarvan de eerste uiterlijk op 15 mei 2022 zal plaatsvinden, en de derde uiterlijk op 15 juni 2022. De voorzieningenrechter laat het aan de GI over om, afhankelijk van het verloop van deze drie omgangsmomenten, het vervolg van de omgang te bepalen, zowel in frequentie en duur als in de vorm van de begeleiding, omdat de voorzieningenrechter thans niet weet of de omgang in het belang van de minderjarige [naam kind] zal zijn. De GI wordt verzocht om in het belang van [naam kind] het contact tussen vader en dochter te bevorderen en er alles aan te doen om de omgangsmomenten door te laten gaan. Aan de andere kant is het aan de vader om te laten zien dat, ondanks de problemen die zich hebben voorgedaan, hij zich er helemaal voor inzet dat hij zijn dochter op regelmatige basis kan blijven ontmoeten.
4.5.
De vordering betreffende de dwangsom zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter gaat er niet van uit dat een organisatie als de GI een rechterlijke uitspraak niet nakomt.
4.6.
De vordering betreffende de proceskosten zal worden afgewezen nu niet is aangetoond dat de GI bewust de omgang tussen de vader en de minderjarige heeft getraineerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt de GI om uiterlijk op 15 april 2022 een plan van aanpak te maken teneinde een frequente omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [naam kind] te bewerkstelligen, waarin concreet drie begeleide omgangsmomenten worden vastgelegd waarvan de eerste uiterlijk op 15 mei 2022 zal plaatsvinden, en de derde uiterlijk op 15 juni 2022; het is vervolgens aan de GI om, afhankelijk van het verloop van deze drie omgangsmomenten, het vervolg van de omgang te bepalen, zowel in frequentie en duur als in de vorm van de begeleiding;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. ter Brugge en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: ah