2.2Feit 2 (flessentrekkerij)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
24 november 2016, opgenomen op pagina 1380 en verder van het dossier van Politie NoordNederland met nummer NN2R015051 d.d. 20 februari 2017 (onderzoek Chimaera), inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Van welke ondernemingen stond jij in het jaar 2012 als bestuurder geregistreerd?
A: Volgens mij alleen [bedrijf 1] . Dit was een bedrijf om zelf in te werken en mijn gage te verdienen. Wij hebben chalets geplaatst en gerenoveerd in Onnen.
V: Hoe is [bedrijf 1] betrokken geraakt bij [naam project] ?
A: [medeverdachte 1] stelde voor om de handen in elkaar te vouwen en daar aan de gang te gaan. Ik was hoofdaannemer.
V: [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het renoveren had uitbesteed aan [bedrijf 1] . Hoe hebben jullie hier afspraken over gemaakt?
A: Hij heeft mij als hoofdaannemer het werk gegund.
V: Wie heeft ondernemers benaderd uit naam van [bedrijf 1] ?
A: Dat kan zijn geweest dat [medeverdachte 1] het was maar meestal [naam 1] . Die was ingehuurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
12 januari 2017, opgenomen op pagina 1389 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: In 2012 zijn er een aantal bedrijven benaderd om werkzaamheden te verrichten op [naam project] . Dit zijn [benadeelde partij 2] uit Noordbroek en [benadeelde partij 3] Installatie. Waarom heeft [naam 1] deze bedrijven benaderd?
A: Omdat hij daar de juiste mensen wel voor wist. Hij zat in de chaletbouw.
V: Namens welke BV werden de opdrachten geplaatst bij deze bedrijven?
A: Namens [bedrijf 1] .
V: Wie was verantwoordelijk voor het betalen van deze bedrijven?
A: In principe [bedrijf 1] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 maart 2012,opgenomen op pagina 1 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] , namens [benadeelde partij 2] :
Begin februari 2012 is ons bedrijf benaderd door [naam 1] . Hij zocht een bedrijf dat 20 keukens kon plaatsen in chalets op camping [naam project] in Onnen. Op 6 februari hebben we hem op de camping een offerte overgelegd. [naam 1] heeft de offerte getekend. Mondeling werd afgesproken dat de helft van het totaalbedrag à € 19.676,65 gelijk betaald zou worden, zodat wij de leverancier konden voldoen. Ook was die dag afgesproken dat de leverancier de bestelde goederen daar gelijk op locatie zou afleveren. Zonder meerwerk zou het hele bedrag neerkomen op € 33.070,20 exclusief btw. Er is door [bedrijf 1] een bedrag van € 2.000,00 naar ons overgemaakt, met als omschrijving ‘voorschot’. Dat bedrag is het enige bedrag dat is overgemaakt. Op 7 februari 2012 is een voorschotnota gestuurd aan [bedrijf 1] van € 19.676,65. Dit bedrag is nooit betaald. Wel zijn er 8 keukens door ons afgeleverd.
Ik heb vele tientallen keren gebeld of een gesprek gehad over geld met [verdachte] of [medeverdachte 1] . [verdachte] werpt zich op de camping een beetje op als de hoofdaannemer op de camping. [medeverdachte 1] is degene die de zaak koopt en eigenaar wordt van de units. [verdachte] en [medeverdachte 1] brengen het althans zo samen naar ons toe. [naam 1] was ineens helemaal verdwenen. Zijn telefoon wordt niet meer opgenomen. Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] tonen zich steeds heel begripvol en geven aan steeds weer opnieuw het geld over te maken, alleen keer op keer wordt er niets betaald.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2012, inclusiefbijlagen, opgenomen op pagina 30 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] , namens [benadeelde partij 3] :
Begin februari 2012 werd ons bedrijf benaderd door [naam 1] . Deze vertelde dat hij een installatiebedrijf zocht die divers installatiewerk wilde verrichten aan een aantal chalets in Onnen.
[naam 1] is vervolgens bij ons op kantoor in Marum gekomen en er heeft een gesprek plaatsgevonden over een door hem te plaatsen opdracht. Het betrof het leveren en plaatsen van complete verwarming, watervoorziening, toilet en ventilatie voor in eerste instantie 10 chalets. We hebben op 7 februari 2012 een prijsopgave gedaan van € 2.500,00 exclusief btw per chalet. [naam 1] heeft op 8 februari 2012 een handtekening gezet onder deze prijsopgave. Bij deze overeenkomst werd tevens de afspraak gemaakt dat wij een voorschotnota mochten indienen voor de eerste 4 chalets, dus van € 10.000,00 exclusief btw. Een tweede voorschotnota van €
12.500,00 exclusief btw konden wij ook indienen. [naam 1] zei te spreken namens het bedrijf [bedrijf 1] .
Op 10 februari 2012 zijn vrijwel alle materialen voor de inrichting van de 10 chalets op de camping
[naam project] in Onnen afgeleverd. Mijn collega's zijn die dag ook begonnen met het plaatsen/installeren van de materialen. Op 13 februari 2012 werd door ons vastgesteld dat de beloofde € 11.900,00 niet gestort was. Hierop is [naam 1] gebeld. Hij excuseerde zich voor het feit dat dit gebeurd was en hij beloofde er voor te zorgen dat het geld dan morgen op onze rekening zou staan. Ook op 14 februari 2012 stelden wij wederom vast dat er geen geld gestort was. Weer hebben wij met [naam 1] gebeld. Hij bood weer zijn excuses aan en hij beloofde dat het geld de dag daarna op onze rekening zou staan. Op 15 februari 2012, nadat bleek dat het geld die dag nog steeds niet gestort was, hebben we de collega's op de camping gebeld en hun de opdracht gegeven om direct te stoppen met werken en de camping te verlaten. De heer [naam 1] was voor ons vanaf die dag niet meer te bereiken.
Later op die dag werden wij op kantoor gebeld door meneer [verdachte] . [verdachte] vertelde de hoofdaannemer te zijn. Wij hebben hem verteld dat wij niet eerder weer aan het werk zouden gaan voor dat het beloofde voorschot betaald was. [verdachte] beloofde vervolgens dat hij op 17 februari 2012 wel iets kon regelen zodat het geld op 20 februari 2012 op onze rekening zou staan. Hij zei te hopen dat wij met deze belofte wel weer direct verder wilden gaan met het installeren. We hebben gezegd dat we op 20 februari 2012, als het geld op de rekening stond, weer aan het werk zouden gaan.
Op 20 februari 2012 was het geld nog niet gestort. Ik ben bij de camping langs gegaan. Ik heb aldaar met [verdachte] gesproken. Ik heb toen ook vastgesteld dat vrijwel alle materialen die wij geleverd hadden al in de chalets geïnstalleerd waren. Later heb ik vernomen dat dit gebeurd is door een ander installatiebedrijf. Ik heb bij [verdachte] aangedrongen op het feit dat wij ons geld wilden hebben. [verdachte] beloofde dat hij, zodra er geld vrijkwam bij de oplevering van de chalets, hij ons zou betalen.
Omdat we geen geld kregen van [verdachte] hebben we op zeker moment contact opgenomen met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft onze directeur, dhr. [benadeelde partij 3] meerdere malen beloofd binnen bepaalde termijnen betalingen te verrichten. Tot op heden heeft ons bedrijf nog geen euro ontvangen.
Op 29 februari 2012 heeft onze directie op het park in Onnen gesproken met de heer
[medeverdachte 1] en de heer [verdachte] over de achterstallige betalingen. [medeverdachte 1] vroeg ons om een totaalfactuur van alles te maken en ook alle cc-tjes die per e-mail verstuurd waren even naar zijn mail adres door te sturen. Op die manier kon hij zich overzicht verschaffen in de totale betalingsachterstand en zou hij overgaan tot het daadwerkelijk betalen daarvan. Echter ook na ons bezoek werd er totaal geen actie ondernomen en na diverse schriftelijke en telefonische herinneringen werd er nog steeds niet aan de betalingsplicht voldaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2014, opgenomen op pagina 455 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] , namens [benadeelde partij 4] Groningen:
In april 2012 is ons bedrijf benaderd door [naam 1] . Hij heeft terrasschroeven gekocht. [naam 1] handelde namens [bedrijf 1] . Dit bedrijf was de opdrachtgever. [naam 1] heeft de terrasschroeven op 17 april 2012 bij ons in Groningen opgehaald. De bestelling die werd gedaan had een waarde van € 51,08. Dit werd op rekening gedaan. Onze voorwaarden zeggen dat de klant dan binnen 30 dagen betaalt. Op 26 april kwam [naam 1] terug op de zaak om een tweede bestelling te doen die hij gelijk meenam. In dit geval ging het om plafondplaten, lijsten en rollen isolatiemateriaal, ter waarde van
€ 882,77. Ook dit is op naam van dat bedrijf besteld.
In juli 2012 hebben we de zaak uit handen gegeven aan een incassobureau. [benadeelde partij 4] heeft nog een brief uitgedaan naar het bedrijf om het geld terug te krijgen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de goederen die onder a, b en c ten laste zijn gelegd het volgende. Verdachte was in de ten laste gelegde periode bestuurder van [bedrijf 1] . Uit de aangiftes volgt dat [naam 1] de goederen van aangevers heeft gekocht namens [bedrijf 1] , waarvan verdachte bestuurder was. Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ook namens de BV handelden en op de hoogte waren van de aankopen, volgt uit de aangiftes van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Zo heeft verdachte ook betalingstoezeggingen gedaan, die niet zijn nagekomen.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat niet hoeft te worden vastgesteld dat het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over de goederen te verzekeren, reeds heeft bestaan op het moment van kopen. Uit de erkenning van verdachte dat hij herhaaldelijk goederen heeft gekocht en ondanks aanmaningen niet heeft betaald, kan het oogmerk reeds worden afgeleid.
Nu is gebleken dat de goederen niet zijn betaald en verdachte op de hoogte was van en medeverantwoordelijk was voor de aankopen op de verschillende tijdstippen en het achterwege blijven van de betalingen, waarin dus een patroon is ontstaan, kan naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk worden afgeleid. De rechtbank acht het feit ten aanzien van de goederen onder a, b en c wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de aankoop van de grasmaaier van [benadeelde partij 5] zoals ten laste gelegd onder d, nu uit de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris van [naam 4] is gebleken dat aangever alleen contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] en het dossier verder geen aanknopingspunten bevat voor de betrokkenheid van verdachte. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.