ECLI:NL:RBNNE:2022:1384

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
LEE 22/243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in het kader van voorlopige voorziening bij ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wiens rijbewijs op 14 januari 2022 ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na een wijziging van de stopdatum van het drugsmisbruik door verweerder, heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechter heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, wat aanleiding gaf om het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toe te wijzen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en verweerder is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Tevens is vermeld dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- kan vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/243

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Pernis - van de Wal).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 4 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar (gericht tegen de stopdatum van het drugsmisbruik zoals opgenomen in het primaire besluit) gegrond verklaard en voornoemde stopdatum gewijzigd. Voor het overige handhaaft verweerder zijn primaire beslissing.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- kan vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.