ECLI:NL:RBNNE:2022:1315
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- M.S. van der Kuijl
- O.J. Bosker
- H. Supér
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van feitelijke aanranding van de eerbaarheid na onvoldoende bewijs
Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 23 augustus 2020, waarbij de verdachte de aangeefster in een horecagelegenheid zou hebben gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De officier van justitie eiste een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.
Tijdens de zitting op 12 april 2022 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de aangeefster niet voldoende steun vond in het dossier. Hoewel er een DNA-rapport was dat het DNA van de verdachte op de lippen van de aangeefster aantoonde, was er onvoldoende bewijs dat de verdachte een tongzoen had gegeven of dat zijn handelen als ontuchtig kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de ontmoeting, waarbij beide partijen alcohol hadden gedronken, niet voldoende waren om te stellen dat de verdachte in strijd met de sociaal-ethische norm had gehandeld.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de vordering van de benadeelde partij, die € 2.500,- aan immateriële schade vorderde, niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de schade die de benadeelde partij had geleden, en dat de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M.S. van der Kuijl, en de rechters mr. O.J. Bosker en mr. H. Supér.