ECLI:NL:RBNNE:2022:1313

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
18/211451-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring afpersing in vereniging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en voorhanden hebben vuurwapen met oplegging PIJ-maatregel en jeugddetentie

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing in vereniging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 3 augustus 2021 in Groningen, waar de verdachte samen met anderen de aangever onder bedreiging met een (gasalarm)pistool dwong om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft gedwongen in de auto te stappen en hem heeft bedreigd met geweld, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 264 dagen en de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de gedragsproblematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de adviezen van deskundigen die wijzen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 15,- aan de aangever, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de oplegging van de PIJ-maatregel.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/211451-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/272667-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

Geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
Thans gedetineerd te [instelling]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of aan een derde toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
tegen die [slachtoffer] heeft / hebben gezegd dat die [slachtoffer] in de auto moest stappen omdat hij anders neergeschoten zou worden en/of
dreigend een (gasalarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of daarbij dreigend geroepen/gezegd - zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer] 250 euro schuldig was en/of een hoeveelheid geld moest afgeven (te weten een bedrag van 16 euro) en/of die [slachtoffer] (meerdere malen) heeft/hebben geslagen met dat een (gasalarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp op het hoofd, althans het lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of aan een derde toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
tegen die [slachtoffer] heeft / hebben gezegd dat die [slachtoffer] in de auto moest stappen omdat hij anders neergeschoten zou worden en/of
dreigend een (gasalarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of daarbij dreigend heeft/hebben geroepen/gezegd - zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer] 250 euro schuldig was en/of een hoeveelheid geld (te weten een bedrag van 16 euro) en/of een zonnebril en/of een pinpas moest afgeven en/of
die [slachtoffer] (meerdere malen) heeft/hebben geslagen met een (gasalarm)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend (hard) voorwerp op het hoofd, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
tegen die [slachtoffer] te zeggen dat die [slachtoffer] in de auto moest stappen omdat hij anders neergeschoten zou worden en/of
dreigend een (gasalarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of te houden en/of
die [slachtoffer] (meerdere malen) met dat een (gasalarm)pistool, althans vuurwapen gelijkend (hard) voorwerp, op het hoofd, althans het lichaam te slaan;
3
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 tot en met 5 augustus 2021 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een, een semi-automatisch centraalvuur pistool geschikt om weerloosmakende of traanverwekkende stoffen door een loop af te schieten en/of een alarm- en/of gaspistool, van het merk Glock, type 17 gen 5., kaliber 9mm, zijnde een (vuur)wapen in de vorm van een revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld dan wel de poging daartoe. Verdachte ontkent aangever te hebben geslagen met het vuurwapen en het dossier biedt op dat punt ook geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangever. Ten aanzien van de ten laste gelegde afpersing in vereniging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet en het oogmerk op wederrechtelijke vrijheidsberoving. Aangever is blijkens de getuigenverklaringen zonder uitoefening van enige vorm van dwang in de auto gestapt. De opzet van verdachte was slechts gericht op de betaling van de openstaande schuld aan [naam 1].
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie NoordNederland d.d. 5 augustus 2021, opgenomen op pagina 192 van het dossier van Politie NoordNederland met nummer 2021223253 d.d. 29 oktober 2021, inhoudend de verklaring van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie NoordNederland d.d. 2 september 2021, opgenomen op pagina 313 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 12 april 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 3 augustus 2021 was ik samen met [naam 1] en twee andere jongens in de auto naar winkelcentrum Selwerd. Ik had een pistool meegenomen uit eigen veiligheid. Deze lag onder mijn stoel in de auto. We wisten dat [slachtoffer] daar was. [naam 1] wilde hem spreken omdat [slachtoffer] nog een zonnebril en pinpas van [naam 1] had en gaf mij opdracht om [slachtoffer] te vragen naar de auto te komen. Ik had het pistool niet bij me toen ik uit de auto stapte naar [slachtoffer] toe. Toen
[slachtoffer] eenmaal achter mij zat in de auto heb ik hem het wapen wel getoond. Ik heb [slachtoffer] niet geslagen. Ik wilde opkomen voor [naam 1] en voelde groepsdruk. We zijn vervolgens naar het Selwerder kerkhof gereden. Na afloop hebben we [slachtoffer] afgezet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van Politie Noord-Nederland d.d.5 augustus 2021, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer]:
Op dinsdagavond 03 augustus 2021 tussen 16:00 en 17:00 uur wilde ik een patatje gaan halen bij de [bedrijf] in Selwerd in Groningen. Ik was daarheen gegaan met een vriend van mij genaamd [naam 2]. Wij hebben onze fietsen gestald bij de geldautomaat. Ik zag een grijze Seat Ibiza rijden, ik herkende deze auto omdat toen ik van huis weg was gegaan er al een jongen uit de auto mijn naam riep. De stem van deze jongen herken ik als die van [naam 3] (fonetisch opgeschreven). [naam 3] is een vriend van mij. [naam 3] heeft een vriend genaamd [naam 1]. Vorige week hebben [naam 1] en ene [verdachte], volgens mij heet deze [verdachte], bij mij geslapen op de kamer, ik was toen niet thuis. [verdachte] is dakloos en zij hebben toen aan mij een dure zonnebril en een pinpas van [naam 1] als onderpand gegeven. Mocht er dan iets stuk gaan dan kon ik de zonnebril houden. Ik ben een week op vakantie geweest en had [naam 1] nog niet gezien dus ik had zijn zonnebril en pinpas nog in mijn bezit. De Seat Ibiza parkeerde voor de geldautomaat. Ik zag dat [naam 1] achter het stuur zat en [verdachte] op de bijrijdersstoel. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat ik moest komen en als ik dat niet deed dat ik dan werd neergeschoten. Ik wist dat [verdachte] vuurwapens had want ik heb dat een keer gezien op Snapchat. Ik ben naar de auto gelopen en ik moest instappen. Ik ben rechts achterin ingestapt. Dit is dus achter de bijrijdersstoel waar [verdachte] zat. Achterin zaten nog twee jongens die ik ken als ene [naam 4] en [naam 5]. Toen ik ingestapt was en wij wegreden zag ik dat
[verdachte] een vuurwapen trok, deze had hij vast in zijn rechterhand. Dit vuurwapen was zwart van kleur en een beetje zoals die van de politie maar dan groter. Ik zag dat de loop open was. Terwijl hij het vuurwapen op mij richtte hoorde ik hem zeggen dat hij zijn zonnebril en zijn pinpas terug wilde hebben. Ik denk dat hij dit vroeg voor [naam 1]. Zowel [naam 1] als [verdachte] keken allebei erg agressief. Uiteindelijk zijn wij naar de parkeerplaats bij het Selwerderhof gereden. Onderweg heeft [naam 1] daarna nog tegen mij gezegd dat hij 250 euro aan rente moest betalen. Ik zei dat ik dat wel zou betalen omdat ik niet wilde dat het verder uit de hand zou lopen. Ik moest laten zien hoeveel geld ik bij mij had. Ik heb toen 15 of 16 euro aan [verdachte] gegeven. Aangekomen bij het Selwerderhof hoorde ik zowel [naam 1] als [verdachte] tegen mij zeggen dat ik de zonnebril, de pinpas en de 250 euro moest gaan halen en dat [naam 1] mij zou bellen om een plaats af te spreken. Ik ben weer in de auto gezet en wij zijn naar de Utopiaflat gereden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie NoordNederland d.d. 4 augustus 2021, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[naam 1]:
We zijn lopend naar de stad gegaan, we hebben de auto opgehaald die bij een vriend stond. De auto gepakt en naar Selwerd gereden en twee vrienden opgehaald en toen kwamen we [slachtoffer] tegen. Ik ken [slachtoffer] via een vriend van hem die ook een vriend van mij is. Het klikte goed en op een gegeven moment heb ik hem gevraagd of we in zijn huis mochten slapen. Ik heb hem mijn bankpas en zonnebril als onderpand gegeven. [verdachte] sliep er toen ook. We hadden afgesproken dat hij 17.00 uur de volgende dag mijn spullen weer terug zou geven en ik zijn sleutel zou overhandigen. [slachtoffer] zou op vakantie zijn maar ik wilde mijn spullen terug. Toevallig zagen we [slachtoffer] fietsen en ik ben er achteraan gegaan in mijn auto. Ik sprak hem door het raam aan en [verdachte] stapte opeens uit en zorgde ervoor dat [slachtoffer] instapte. Volgens mij was dat bij winkelcentrum Selwerd. Ik wilde gewoon met hem praten. Opeens zag ik een wapen. Ik zag dat [slachtoffer] bang was. Ik heb hem gezegd dat hij moest betalen. Ik kon niks betalen en mijn dure bril was weg. Ik was boos, ik schreeuwde en heb hem gezegd dat hij een schuld had bij mij. We hebben een rondje gereden naar Selwerderhof.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende steun biedt voor de ten laste gelegde geweldshandelingen, te weten het slaan met een (gasalarm)pistool op het hoofd van aangever. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat wederrechtelijke vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar ook op andere manieren. Het doen ontstaan van een dreigende situatie waaraan het slachtoffer zich niet kan onttrekken heeft eveneens te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Met betrekking tot de vraag of zeer korte beperkingen van de vrijheid van beweging als vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt, wordt in de jurisprudentie een lage drempel aangehouden. Voor wat betreft vrijheidsberoving doelt de wetgever op het iemand doen vertoeven, zonder dat de dader daartoe gerechtigd is, op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten. De rechtbank overweegt daarbij dat fysieke dwang niet noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving en dat psychische dwang ook voldoende kan zijn.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte naar aangever is gelopen en tegen aangever heeft gezegd dat hij mee moest komen naar de auto, waarin [naam 1] en nog twee anderen vrienden zaten. [naam 1] bepaalde als bestuurder waar zij naartoe reden en verdachte hield een wapen gericht op aangever. Aangever had in die situatie niets in te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voornoemde sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever, aangezien aangever gedurende enige tijd gedwongen werd zich op de plaats te bevinden waar de verdachten dat wilden, zonder dat aangever zich daaraan kon onttrekken. Doordat verdachte degene is geweest die ervoor heeft gezorgd dat aangever in de auto stapte en vervolgens ook het wapen op hem gericht hield in de auto, acht de rechtbank het opzet van verdachte op de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 3 augustus 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer], welk bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader:
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat die [slachtoffer] in de auto moest stappen omdat hij anders neergeschoten zou worden en dreigend een (gasalarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij dreigend gezegd - zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer] 250 euro schuldig was en een hoeveelheid geld moest afgeven (te weten een bedrag van 16 euro).
2
hij op 3 augustus 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat die [slachtoffer] in de auto moest stappen omdat hij anders neergeschoten zou worden en dreigend een (gasalarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en op het lichaam van die [slachtoffer] te richten;
3
hij op 3 augustus 2021 tot en met 5 augustus 2021 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een, een semi-automatisch centraalvuur pistool geschikt om weerloosmakende of traanverwekkende stoffen door een loop af te schieten en een alarmpistool, van het merk Glock, type 17 gen 5., kaliber 9mm, zijnde een (vuur)wapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl het feit wordtgepleegd door twee of meer verenigde personen;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de zaak zal worden aangehouden teneinde de reclassering opdracht te geven onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie, gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan verdachte – overeenkomstig de adviezen van de deskundigen – de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor aanhouding van de zaak teneinde de reclassering opdracht te geven de mogelijkheden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwoorden (waaronder een klinische behandeling) en de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) te onderzoeken. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden, gelijk aan de adviezen van zowel de psycholoog als de psychiater, en dat de conclusies met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid moeten worden overgenomen.
De raadsvrouw heeft subsidiair gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, GBM of een deels voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregelen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de onderstaande rapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verzoek tot aanhouding
De rechtbank stelt voorop dat zij zich op basis van de (eensluidende) Pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht acht en verwerpt daarom het verzoek om aanhouding.
Ernst van de feiten
Verdachte is op 3 augustus 2021 uit de auto gestapt en naar aangever gelopen. Hij heeft aangever gevraagd mee te komen in de auto, waarin naast verdachte nog 3 andere jongens zaten. In de auto werd er geschreeuwd en verdachte heeft zijn wapen aan aangever getoond. Het slachtoffer werd in de auto meegenomen naar een afgelegen kerkhof, een afgelegen plek. Onder bedreiging van het wapen werd het slachtoffer gezegd dat hij het geld dat hij bij zich had af moest geven en ter plekke nog € 250,- moest overmaken.
Het zijn zeer ernstige feiten. De ervaring leert dat slachtoffers nog zeer lange tijd psychische klachten kunnen overhouden van dergelijke feiten. Uit het dossier volgt ook dat de afpersing en de vrijheidsberoving diepe indruk hebben gemaakt op het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting beschreven dat hij niet meer in Groningen durft te komen, veel nachtmerries heeft en wantrouwend is naar andere mensen. Verdachte en de medeverdachten hebben hier geen moment bij stilgestaan omdat zij zich slechts door hun eigenbelang hebben laten leiden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 april 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport d.d. 19 januari 2022, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 1 december 2021, opgemaakt door
D. Breuker, GZ-psycholoog voor jeugdigen en volwassenen;
- Reclasseringsadvies d.d. 23 maart 2022, opgemaakt door [naam 6].
De psychiater heeft bij verdachte een normoverschrijdende gedragsstoornis vastgesteld en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast lijkt sprake te zijn van een (zich ontwikkelende) persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, narcistische, borderline en antisociale trekken. Deze stoornis en problematiek waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De bedreiging met het wapen lijkt volgens de psychiater namelijk samen te hangen met een element van impulsiviteit en een zich groot willen voordoen bij een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Daarnaast wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte beperkte handelingswaardigheden heeft ontwikkeld, beïnvloedbaar en impulsief is en volgens de psychiater nog kan profiteren van een pedagogische en psychotherapeutische benadering. Gelet op het delictpatroon en het in het verleden ook nauwelijks nemen van verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag, met ontbrekende structuur of dagbesteding, drugsgebruik, ambivalentie voor hulp en reeds jarenlange intensieve inzet van hulpverlening wordt – ook vanuit klinisch oogpunt – gesproken over een hoog recidiverisico. Verdachte disfunctioneert door zijn psychopathologie en loopt vast op verschillende levensterreinen. Verdachte is beïnvloedbaar, structuurarm en chaotiserend, impulsief en geneigd tot middelenmisbruik. Hij kan profiteren van structuur, psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie ter ontwikkeling van de persoonlijkheid en copingvaardigheden, en moet drugsmisbruik achterwege laten. De psychiater adviseert te starten met een kortdurende klinische fase, om vervolgens toe te werken naar een ambulant vervolg in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, mede vanwege het hoge recidivegevaar en de ernst van de problematiek. Alternatieven hiervoor zijn er volgens de psychiater in feite niet.
Ter terechtzitting heeft de psychiater zijn rapport bevestigd.
De psycholoog is van mening dat bij verdachte sprake is van ADHD van het gecombineerde type, van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis met kenmerken van psychopathie en van een zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er een lichte stoornis in
cannabisgebruik. Verdachte beschikte niet over voldoende eigen corrigerend en begrenzend vermogen en heeft gehandeld vanuit roekeloosheid, impulsiviteit gestuwd door een grote prikkel- en sensatiebehoeftigheid en overwaardigheidsideeën. Er zijn tevens agressieregulatieproblemen. Geadviseerd wordt om het plegen van de feiten in een verminderde toe te rekenen en het jeugdstrafrecht toe te passen. Het recidiverisico wordt ook door de psycholoog als hoog ingeschat. Om de recidivekans te verkleinen en om voor langere tijd een optimaal stabiele behandelomgeving en veiligheid te kunnen garanderen wordt geadviseerd om de behandeling die nodig is op te leggen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Een toezicht en behandelverplichting hebben tot nu toe onvoldoende gewerkt en een ambulant behandeltraject biedt te veel ruimte voor zelfbepalend en risicovol gedrag. Geslotenheid biedt structuur en grenzen en dat is waar verdachte het beter doet. Behandeling zal gericht moeten zijn op psycho-educatie, een delictgerelateerde en systeemgerichte behandeling. Gekeken dient te worden naar eventuele medicamenteuze ondersteuning voor de ADHD. Een pedagogisch milieu is noodzakelijk om aan te kunnen sluiten bij de (nog) pedagogische behoeftes en tekorten. Er dient zeker forensische behandelexpertise voorhanden te zijn want reguliere jeugd GGZ kan de zwaarte van de gedragsstoornis en trekken van psychopathie onvoldoende aan.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank volgt ook de conclusies van voornoemde rapporteurs dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het advies van de reclassering d.d. 23 maart 2022. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met reclasseringsinterventies of -toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen, gelet op zijn psychosociaal functioneren, het hoge risico op (gewelds)recidive en eerder mislukte reclasseringsinterventies. De reclassering conformeert zich aan het advies van het NIFP om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, aangezien er weinig eigen bescherming en gedragscontrole is waardoor een optimaal dwingend behandelkader noodzakelijk is.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Hoewel de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten alsmede het strafblad van verdachte in beginsel een forse jeugddetentie rechtvaardigen, acht de rechtbank het - gelet op de oplegging van de hierna te noemen maatregel - van belang dat verdachte spoedig met zijn behandeling in het kader van de PIJ-maatregel kan starten. Daarom zal zij een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De rechtbank is gezien de conclusies van de deskundigen van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte de PIJ-maatregel moet worden opgelegd.
Verdachte zal zeer intensief behandeld moeten worden voor zijn ernstige gedragsproblematiek en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Het is in het belang van verdachte en de maatschappij dat dit in het kader gebeurt dat de grootste slagingskans heeft. Gelet op wat de deskundigen hebben geadviseerd, is de rechtbank ervan overtuigd dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dat noodzakelijke kader biedt. Verdachte zal na overplaatsing van de JJI naar een forensisch behandelcentrum ononderbroken kunnen worden behandeld en zo nodig langer dan twee jaar. Hiermee wordt een duidelijk kader gecreëerd dat eventueel gebrek aan motivatie of wisselingen in stabiliteit bij verdachte kan opvangen. Uiteindelijk zal dit naar het oordeel van de rechtbank de meest effectieve wijze van behandeling zijn.
Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor geweldsdelicten en het recidiverisico als hoog wordt ingeschat indien hij niet intensief behandeld wordt. Het is daarom noodzakelijk dat verdachte in een gesloten setting klinisch wordt behandeld.
Het is de rechtbank duidelijk dat de verdachte graag de kans had gekregen om in het kader van een voorwaardelijke sanctie te laten zien dat hij openstaat voor behandeling en hieraan wil meewerken. De rechtbank wil dan ook benadrukken dat zij het heel positief vindt dat verdachte zich kwetsbaar heeft durven opstellen tijdens het persoonlijkheidsonderzoek. De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte na alle trajecten in het verleden nu kwalitatief de meest passende en hoogwaardige hulpverlening verdient. De rechtbank begrijpt dat verdachte de beslissing mogelijk als teleurstellend zal ervaren omdat hem niet de kans wordt gegeven te laten zien dat hij wel in staat is zich aan voorwaarden te houden. De rechtbank ziet dit echter anders. Het zou juist een gemiste kans zijn voor verdachte als hij nu geen gegarandeerde en ononderbroken klinische behandeling ontvangt. Die garantie kan alleen worden gegeven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten onder andere misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de reclassering in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Verlengbare PIJ-maatregel
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 15,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiele schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 12 maart 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te
Groningen, is verdachte veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 26 maart 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 oktober 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering gevorderd.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJmaatregel maatregel zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 55, 77c, 77i, 77s, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

een jeugddetentie voor de duur van 264 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/211451-21, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 15,- (zegge: vijftien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 15,- (zegge: vijftien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/27266720:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 maart 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. M.S. van der Kuijl en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. A. Bolding, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2022.
Mr. Bosker en mr. Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.