Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procesgang
2.De feiten
- Redelijke voorschriften op te volgen en mee te werken aan getroffen maatregelen om de eigen of passende arbeid te kunnen laten verrichten;
- Medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak over de re-integratie;
- Passende arbeid te verrichten, wat door de werkgever wordt aangeboden.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Kamerstukken II2013/14, 33818, 3, blz. 99). Verder geldt als uitgangspunt dat als verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer reden is voor ontbinding, dit niet per definitie kan worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen. Wel volgt uit blz. 39-40 van genoemde kamerstukken dat de minister de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat, als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten heeft gekwalificeerd.
8 juli 2021. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft die afspraak afgezegd met als reden dat zij toen ook een afspraak in het ziekenhuis had. De Boegschroef heeft die reden klaarblijkelijk geaccepteerd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een geldige reden voor de afzegging had. Ondanks dat [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] bij e-mail van 12 juli 2021 De Boegschroef had gevraagd om voor haar geen afspraken meer in te plannen, heeft De Boegschroef op 15 juli 2021 voor [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts gemaakt. Dat recht had De Boegschroef naar het oordeel van de kantonrechter omdat [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] geen rechtsgeldige reden heeft genoemd voor haar verzoek om haar niet meer voor afspraken in te plannen. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft zich voor deze afspraak afgemeld met het argument dat zij op hetzelfde moment (weer) een afspraak had voor een onderzoek in het ziekenhuis. In een later stadium heeft [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een afschrift van een brief van het ziekenhuis aan De Boegschroef doen toekomen met een afspraak op
donderdag 15 juli 2021. Die brief is echter niet aan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] gericht maar aan een andere, in Veendam wonende persoon. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft niet gesteld waarom uit die brief zou moeten worden afgeleid dat zij op 15 juli 2021 een afspraak in het ziekenhuis had. Op
2 september 2021was voor [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] wederom een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts gepland. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft die afspraak per WhatsApp geannuleerd. Zij schreef daarin onder meer dat zij zich slecht voelde,
op maandageen CT-scan van haar nieren zou krijgen, dat zij Groningen niet kent en niemand had met wie zij mee zou kunnen rijden. Los van de omstandigheid dat [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een en ander niet heeft onderbouwd, kan de gestelde afspraak voor een CT-scan haar niet baten. Die scan zou immers op een
maandagplaatsvinden, maar 2 september 2021 viel op een
donderdag. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het er daarom rechtens voor worden gehouden dat [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] de afspraken met de bedrijfsarts op 15 juli 2021 en 2 september 2021 zonder geldige reden heeft afgezegd. De arbeidsdeskundige oordeelt in dat verband overigens ook dat de argumenten van [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] om niet naar de bedrijfsarts te gaan, niet valide zijn. De kantonrechter volgt de arbeidsdeskundige echter niet in zijn oordeel dat de beslissing van [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] om niet te gaan moet worden gezien in het licht van een voor haar reeds lange tijd voortdurende periode van stresserende omstandigheden gezien de verstoorde arbeidsverhouding en op basis van haar eerdere ervaring met de bedrijfsarts die in haar beleving niet prettig is verlopen. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] stelt in haar verweerschrift namelijk zelf (randnummers 3 en 4) dat haar ziekmelding niet kan worden gerelateerd aan spanningen op het werk en dat de door de bedrijfsarts genoemde ‘verstoorde arbeidsrelatie’ moet worden gezien als een patstelling tussen partijen, waarbij zij klaarblijkelijk doelt op hun discussie over het loon. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] stelt dus zelf dat de arbeidsverhouding niet verstoord was. Het enkele feit dat de eerste consult met de bedrijfsarts in de beleving van [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] niet prettig is verlopen, is naar het oordeel van de kantonrechter geen rechtsgeldige reden om de vervolgafspraken af te zeggen.
concreet voorstelheeft gekregen), ook oordeelt de arbeidsdeskundige dat De Boegschroef ‘kennelijk wel het aanbod heeft gedaan om te starten met re-integratie in zittend werk’. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] dat klaarblijkelijk ook zo begrepen. Op 29 juni 2021 schreef zij namelijk aan De Boegschroef dat op dat moment haar gezondheidstoestand verhinderde dat zij weer zou gaan werken. Wat daar ook van zij, bij e-mail van 8 juli 2021, waarvan de ontvangst door [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] niet is betwist, heeft de gemachtigde van De Boegschroef aan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] bericht dat zij in strijd met het advies van de Arboarts haar re-integratiewerkzaamheden niet had uitgevoerd. Daarbij is aangegeven dat wanneer [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] de week daarna de haar door de bedrijfsarts voorgeschreven re-integratiewerkzaamheden niet zou hebben aanvangen, De Boegschroef genoodzaakt zou zijn om een loonsanctie op te leggen. Het was voor [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] derhalve volstrekt helder dat zij in ieder geval in de week na 8 juli 2021 met haar re-integratiewerkzaamheden moest beginnen. De kantonrechter volgt de arbeidsdeskundige daarom niet in zijn oordeel dat dit (kennelijk) is ondergesneeuwd is geraakt omdat de arbeidsrechtelijke aspecten meer aandacht kregen.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Naar het oordeel van de kantonrechter is het evident dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet. Voor toekenning van een billijke vergoeding is daarom geen plaats.
- griffierecht € 126,00
- salaris gemachtigde