ECLI:NL:RBNNE:2022:1281

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
182077
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen vader en minderjarige zoon na echtscheiding met zorgen over de veiligheid en welzijn van het kind

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 8 april 2022 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een man en een vrouw, die sinds 2013 een relatie hadden en in 2016 zijn gehuwd. De echtscheiding werd in 2021 uitgesproken. Uit hun relatie is een minderjarige zoon geboren, die bij de vrouw woont. De man verzoekt om een omgangsregeling met zijn zoon, terwijl de vrouw zich verzet tegen dit verzoek en het contact met de man wil verbieden. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 11 maart 2022, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De man heeft aangegeven dat hij openstaat voor hulp en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, terwijl de vrouw zich zorgen maakt over de veiligheid van hun zoon, gezien de geschiedenis van mishandeling en de huidige therapie die de minderjarige ondergaat. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen en vraagt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en de mogelijkheden voor contact met de man. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/182077 / FA RK 22-15
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 8 april 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. Gilsing, kantoorhoudende te Drachten.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen bij de griffie op 5 januari 2022;
- het verweerschrift met samenhangend zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 8 maart 2022.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren op 11 maart 2022.
Bij deze gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), mevrouw [naam] .

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben sinds 2013 een relatie gehad. Op [datum] 2016 zijn partijen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van [datum] 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op [datum] 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] .
2.2.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2014 te [plaats] de thans nog minderjarige [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
[de minderjarige] woont bij de vrouw.
3. De verzoeken, de standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
Standpunt van de man
3.1.
De man verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] gedurende één weekend per veertien dagen van zaterdag 9:30 uur tot zondag 19:00 uur bij de man zal verblijven, alsmede iedere woensdag van 18:30 uur tot 19:30 uur.
3.2.
De vrouw verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van de man af te wijzen;
II. de man het contact met [de minderjarige] te verbieden, dan wel de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen.
3.3.
De man heeft aangevoerd dat tussen partijen was overeengekomen dat de man en [de minderjarige] iedere woensdag van 18:30 uur tot 19:30 uur contact zouden hebben bij de vrouw thuis en iedere veertien dagen van zaterdag 9:30 uur tot zondag 19:00 uur bij de man thuis. Toen de vrouw met [de minderjarige] naar [hulpverleningsinstantie 1] vertrok, is er nog wel sprake geweest van contact, maar aangezien dit telkens uitmondde in ruzies tussen partijen en verwijten van de vrouw richting de man, ging dit uiteindelijk niet meer en heeft de man ervoor gekozen om niet meer naar deze contactmomenten te gaan. Inmiddels heeft de man [de minderjarige] al maanden niet gezien. De man wil het contact met [de minderjarige] op normale wijze voortzetten. Hij erkent dat hij hulp nodig heeft bij de invulling van de contactmomenten en staat hiervoor open. Ook staat de man positief tegenover een onderzoek door de RvdK naar het contact tussen hem en [de minderjarige] . Volgens de man is er geen sprake van omstandigheden die maken dat hem het contact met [de minderjarige] moet worden verboden of ontzegd. Er is in het verleden weliswaar veel gebeurd tussen partijen en op dit moment is er sprake van een contactverbod, maar dit is iets wat tussen partijen speelt en heeft geen betrekking op [de minderjarige] . De man is druk bezig met het opbouwen van een nieuwe toekomst en is er toe in staat om op een verantwoordelijke wijze met [de minderjarige] om te gaan.
Standpunt van de vrouw
3.4.
De vrouw geeft aan dat er sprake is geweest van fysieke en lichamelijke mishandelingen door de man. De rechtbank heeft een contact -gebiedsverbod opgelegd aan de man. De man heeft niet goed meegewerkt met de hulpverlening van [hulpverleningsinstantie 2] . Ook zijn er zorgen over de situatie bij de man omdat zijn vriendin, die 15 jaar is, bij hem woonde. De ouders hebben via het gebiedsteam aanvankelijk hulpverlening gekregen van [hulpverleningsinstantie 2] . Op advies van [hulpverleningsinstantie 2] in de vrouw met [de minderjarige] naar een moeder-kindhuis van [hulpverleningsinstantie 1] gegaan voor een ouderschapstaxatie. Bij [hulpverleningsinstantie 1] verliepen de omgang volgens een vast schema. Na 18 augustus 2021 is de man niet meer op komen dagen bij deze omgangen. Volgens de vrouw heeft de man de afgelopen jaren voldoende kansen gehad om de band met [de minderjarige] op te bouwen, maar heeft hij die niet gegrepen. Toen er nog sprake was van contact tussen [de minderjarige] en de man, wist de man vaak niet wat hij moest doen met [de minderjarige] tijdens deze momenten. Ook merkte de vrouw dat [de minderjarige] hier gedragsmatig erg op reageerde. [de minderjarige] kon bijvoorbeeld boos zijn of het lukte hem niet goed om te uiten wat er aan de hand was. Er is in het verleden veel gebeurd tussen partijen. [de minderjarige] is hier sinds de zwangerschap getuige van geweest. Inmiddels is gebleken dat [de minderjarige] herinneringen en trauma's van voor zijn geboorte heeft. [de minderjarige] krijgt op dit moment EMDR-therapie om dit te kunnen verwerken. Het feit dat [de minderjarige] deze therapie ondergaat, waarbij de man een trigger voor hem vormt, maakt dat de vrouw van mening is dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat hij op dit moment contact heeft met de man. De therapie van [de minderjarige] zal naar verwachting nog een lange periode in beslag nemen. De vrouw is van mening dat [de minderjarige] daarna zelf mag kiezen of hij wel of niet contact wil hebben met de man.
Advies van de RvdK
3.5.
Volgens de RvdK is het gelet op de traumatherapie van [de minderjarige] nog te vroeg om het contact tussen [de minderjarige] en de man op te starten. Daarnaast denkt de RvdK dat het goed zou zijn als de RvdK zou onderzoeken waar [de minderjarige] op het gebied van het contact met de man behoefte aan heeft en wat de mogelijkheden hierin zijn. De RvdK zou hiertoe in kaart kunnen brengen welke hulpverlening er betrokken is en wat de neutrale adviezen van deze hulpverlening zijn ten aanzien van de contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] . Gelet op de wachtlijsten bij de RvdK zal [de minderjarige] op het moment van het onderzoek al verder zijn in het EMDR-traject dan nu het geval is, zodat ook het verloop van de behandeling meegewogen kan worden bij het advies. Daarnaast is het de man tegen die tijd wellicht gelukt om zijn leven verder op de rit te krijgen.
De beoordeling
3.6.
De rechtbank overweegt dat tijdens de mondelinge behandeling en uit het verweerschrift is gebleken dat de werkelijke situatie behoorlijk afwijkt van de situatie zoals deze in het verzoekschrift van de man is geschetst. Hoewel de advocaat van de man op de hoogte was van de forse en vele problemen die er spelen tussen partijen, heeft de advocaat nagelaten om in het verzoekschrift deze te benoemen, bijvoorbeeld dat er sprake is van een contactverbod vanwege de dreigende situatie. De rechtbank is van oordeel dat de advocaat van de man hierdoor in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft gehandeld, waarin is bepaald dat partijen verplicht zijn om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank zal hier op dit moment geen gevolgen aan verbinden, maar wijst erop dat van de advocaat van de man wordt verwacht dat de feiten in het vervolg van de procedure volledig en naar waarheid zullen worden gepresenteerd.
3.7.
Voor wat betreft de verzoeken overweegt de rechtbank dat zij zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd acht om hierop te kunnen beslissen en dat het advies van de RvdK nodig is om tot een goede beoordeling te kunnen komen. Gelet op de forse zorgen ziet de rechtbank geen mogelijkheden om een voorlopige omgangsregeling vast te leggen. De rechtbank zal de RvdK verzoeken om een onderzoek in te stellen naar welke beslissing ten aanzien van de zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is en of de man het contact met [de minderjarige] ontzegd moet worden. De rechtbank zal iedere verdere beslissing in afwachting van het advies van de RvdK aanhouden tot de mondelinge behandeling van [datum] 2022 om [tijdstip] uur. De rechtbank zal de RvdK opdragen om uiterlijk op [datum] 2022 de rechtbank te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek. Daarnaast zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent hun actuele standpunten ten aanzien van de zorgregeling.
3.8.
Ten behoeve van het onderzoek door de RvdK neemt de rechtbank het telefoonnummer van de man op in deze beschikking. Dit nummer is [telefoonnummer] . De vrouw heeft aangegeven haar telefoonnummer geheim te willen houden voor de man. Zij heeft haar telefoonnummer tijdens de mondelinge behandeling schriftelijk aan de rechtbank overhandigd. De rechtbank zal ervoor zorgen dat dit telefoonnummer doorgegeven wordt aan de RvdK.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verwijst de zaak naar de mondelinge behandeling van
[datum] 2022 om [tijdstip] uur;
4.2.
stelt de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden, met de opdracht om:
a. te onderzoeken welke beslissing ten aanzien van de zorgregeling/het ontzeggen van het contact het meest in het belang van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [plaats] , is;
b. de rechtbank
uiterlijk [datum] 2022te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
4.3.
bepaalt dat partijen de rechtbank
uiterlijk [datum] 2022schriftelijk dienen te berichten omtrent hun respectieve actuele standpunten ten aanzien van de zorgregeling;
4.4.
bepaalt dat partijen in geval van aanhouding tot een nadere behandeling tegen die behandeling op dezelfde wijze aan hiervoor vermelde opdracht moeten voldoen, voor zover dat dan nog niet heeft plaatsgevonden en de rechtbank niet anders heeft bepaald;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, rechter, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
8 april 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 859