en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4, 5 primair en 6 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging. Bij de formulering van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Voor wat betreft de gevorderde tbs met dwangverpleging heeft de officier van justitie aangevoerd dat de deskundigen weliswaar tbs met voorwaarden hebben geadviseerd, maar dat die variant is voorbehouden aan personen die niet te gevaarlijk zijn, niet een te ernstig misdrijf hebben begaan en een betrouwbare bereidheid tot medewerking tonen. Verdachte voldoet niet aan de eerste twee criteria. Daarnaast kan een tbs met voorwaarden slechts gecombineerd worden met een gevangenisstraf van maximaal vijf jaren. Gelet op het grote aantal ernstige feiten die verdachte heeft begaan, is een gevangenis van maximaal vijf jaren in dit geval niet passend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van twee jaren en de maatregel van tbs met voorwaarden. Gelet op de persoon van verdachte is een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, passend. Verdachte heeft geen strafblad, neemt verantwoordelijkheid voor de feiten die hij heeft gepleegd en is zeer gemotiveerd om aan zichzelf te werken. De raadsvrouw heeft verwezen naar de rapportages van de deskundigen waaruit volgt dat verdachte de feiten onder invloed van problematiek heeft gepleegd, verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en zo snel mogelijk intensieve behandeling nodig heeft. Volgens de deskundigen is een tbs met voorwaarden het meest passende kader voor behandeling. Het is in het belang van verdachte en van de maatschappij dat hij de behandeling krijgt zoals geadviseerd.
De raadsvrouw heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) niet opgelegd moet worden, omdat dit door geen van de deskundigen als noodzakelijk wordt gezien.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 27 september 2019 tot en met 17 februari 2021 in Harlingen een groot aantal brandstichtingen gepleegd. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan vijf brandstichtingen bij woningen tijdens de nachtelijke uren, waarbij hij levens van mensen in gevaar heeft gebracht en een poging tot brandstichting bij een woning waarbij levens van mensen in gevaar werden gebracht. Daarnaast heeft hij twee auto’s in de brand gestoken. Verdachte heeft naast de in de tenlastelegging opgenomen feiten elf soortgelijke feiten bekend. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met deze ad informandum gevoegde feiten. Dit betreffen negen vernielingen door brandstichting en twee brandstichtingen. De feiten zien met name op het in de brand steken van auto’s, maar daarnaast heeft verdachte ook bekend dat hij een bouwkeet, een materiaalhok van de IJsvereniging en hokken van een dierenpark heeft vernield door brandstichting.
Brandstichting is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft met zijn handelen levensgevaarlijke situaties veroorzaakt. De brandstichtingen vonden telkens plaats in de nachtelijke uren. De woningen waar hij brand heeft gesticht, betreffen in alle gevallen plekken waar kwetsbare mensen wonen. Zo heeft hij meermalen brand veroorzaakt bij seniorenflats en eenmaal bij een afdeling voor ouderenpsychiatrie van de [benadeelde partij 5] . Ouderen die lagen te slapen, moesten worden geëvacueerd. Op 17 december 2020 en 18 december 2020 heeft verdachte twee keer brand gesticht bij dezelfde seniorenwoning. Aangever heeft deze beide branden tijdig ontdekt en geblust. Op 17 februari 2021 heeft verdachte een 45 kilometer auto die onder een carport stond, vlakbij een woning, in de brand gestoken. De auto werd gebruikt door een vrouw met een kwetsbare gezondheid. De bewoners van de aangrenzende woning konden ternauwernood vluchten. De rechtbank rekent het verdachte ten zeerste aan dat hij juist op deze plekken brand heeft gesticht. Een brand kan zeer snel en onvoorspelbaar verspreiden. Het is niet aan hem te danken dat er door deze reeks brandstichtingen geen gewonden zijn gevallen of mensen zijn overleden.
Uit de vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen ter zitting blijkt de impact die de branden op de slachtoffers hebben gehad. Zij voelden zich niet meer veilig in hun eigen woning en durfden niet meer te gaan slapen, uit angst dat er nogmaals brand zou worden gesticht. Een aantal slachtoffers heeft ondersteuning van een psycholoog gezocht om de geestelijke gevolgen van de brand te verwerken.
Naast de brandstichtingen bij woningen, heeft verdachte vier auto’s in de brand gestoken, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was en negen vernielingen door brandstichting gepleegd. Hierdoor is veel schade ontstaan. Daarnaast hebben deze branden bijgedragen aan een langdurig gevoel van maatschappelijke onrust en onveiligheid die in Harlingen is ontstaan. In een periode van anderhalf jaar heeft verdachte regelmatig branden gesticht, waardoor inwoners zich grote zorgen maakten over waar en wanneer de volgende brand zou plaatsvinden.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is nog jong, hij is 25 jaar.
Over verdachte zijn door psychiater D.T. van der Werf en door psycholoog H. Scharft rapportages opgemaakt. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken, pyromanie en een stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornissen waren aanwezig in de periode waarin hij de brandstichtingen heeft gepleegd. Het advies van beide deskundigen is om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert dat de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen zijn.
Het recidiverisico wordt door de deskundigen als hoog ingeschat. Intensieve behandeling om het risico te verminderen is volgens de deskundigen noodzakelijk. In het psychiatrisch rapport wordt een klinische forensisch-psychiatrische behandeling geadviseerd met een hoge behandelintensiteit en een laag beveiligingsniveau. Deze klinische behandeling zal naar verwachting binnen twee jaar afgerond zijn. Vervolgens zal een ambulante vervolgbehandeling van een aantal jaren moeten plaatsvinden. De psychiater adviseert tbs als behandelkader, gelet op de ernst van de feiten en het recidiverisico. Vanuit gedragskundige optiek heeft een tbs met voorwaarden de voorkeur. Gezien het functioneren van verdachte, zijn problematiek en zijn voorgeschiedenis zal hij dissoneren binnen een gangbare tbsinstelling. Ook uit het psychologisch rapport volgt dat een klinische behandeling is geïndiceerd. Gelet op het hoge recidivegevaar, het beperkte zelfinzicht en de verwachting dat het behandeltraject meerdere jaren zal duren, acht ook de psycholoog tbs als behandelkader het meest geschikt. Verdachte is voldoende gemotiveerd om de behandeling binnen een tbs met voorwaarden vorm te geven.
Uit het maatregelenrapport van de reclassering en de toelichting daarop ter zitting blijkt dat de reclassering de noodzaak voor een intensief behandel- en begeleidingstraject onderschrijft. Verdachte lijkt gemotiveerd te zijn voor een behandeltraject. De reclassering adviseert positief over een tbs met voorwaarden. Behandeling in een Forensische Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) is geïndiceerd. Verdachte is inmiddels aangemeld en geaccepteerd als cliënt bij de FPK te Assen. De actuele wachttijd bij deze kliniek bedraagt ongeveer drie maanden. De reclassering heeft ter zitting benadrukt dat het vanuit reclasseringsoogpunt van belang is dat de behandeling zo snel mogelijk gestart wordt. Met betrekking tot een GVM heeft de reclassering zich op het standpunt gesteld dat er op dit moment geen sterke aanwijzingen zijn om de maatregel te adviseren, maar dat uit het klinische behandeltraject kan blijken dat een GVM noodzakelijk is.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de aard, ernst en hoeveelheid bewezenverklaarde feiten een forse gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en in aanmerking genomen dat verdachte geen strafblad heeft. Daarnaast heeft de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte, en dat de feiten verminderd aan hem zijn toe te rekenen. De rechtbank zal daarom tot een lagere gevangenisstraf komen dan door de officier van justitie is geëist. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
TBS-maatregel
Met betrekking tot een op te leggen maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen waarbij levensgevaar te duchten was, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Brandstichting betreft bovendien een misdrijf waardoor gevaar wordt veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen (gelet op het hoge recidiverisico) de oplegging van die maatregel.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorop dat verdachte een intensieve klinische behandeling zal moeten ondergaan om het recidiverisico terug te dringen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de veiligheid van personen eist dat verdachte in het kader van de tbs-maatregel van overheidswege moet worden verpleegd, of dat de veiligheid van personen voldoende kan worden gewaarborgd door oplegging van de maatregel van tbs met voorwaarden. De rechtbank heeft bij de beoordeling van deze vraag in het bijzonder acht geslagen op de adviezen van de deskundigen. Beide deskundigen hebben uitgebreid gemotiveerd waarom zij het kader van tbs met voorwaarden het meest geschikt achten als behandelkader om het recidiverisico te verminderen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om hiervan af te wijken. Gezien de inhoud en de conclusies van de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen voldoende kan worden gewaarborgd door de maatregel van tbs met voorwaarden. Zij zal daarom de maatregel tbs met voorwaarden opleggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gemotiveerd is zich aan alle in het reclasseringsrapport genoemde voorwaarden te houden. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van de voorwaarde betreffende het innemen van medicijnen, omdat verdachte nu ook geen medicatie gebruikt en het niet duidelijk is welke medicatie verdachte zou moeten innemen.
De tbs met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en dwangverpleging wordt alsnog bevolen, is de maatregel qua duur ongemaximeerd.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank leidt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte af dat de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten aanzienlijk is. Bij verdachte is sprake van complexe problematiek op grond waarvan langdurig toezicht op verdachte is vereist om het recidiverisico in te kunnen perken. Uit het rapport van de psychiater volgt dat een GVM overwogen kan worden, om het tbs-kader ambulant te kunnen verkorten, zonder daarbij de mogelijkheid tot monitoring en begeleiding te verliezen. De reclassering heeft aangegeven dat op dit moment nog niet duidelijk is of een GVM noodzakelijk is om de kans op recidive blijvend te verminderen. De reclassering heeft daarbij gesteld dat na het klinische behandeltraject nog kan blijken dat een GVM noodzakelijk is. De noodzaak om na de tbs met voorwaarden toezicht te houden hangt namelijk af van het verloop van de behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om verdachte, ook na beëindiging van de tbs met voorwaarden, langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico terug te kunnen dringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. Oplegging van deze maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de maatregel is voldaan. De rechtbank zal daarom een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de GVM pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie bij beëindiging van de tbs en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.
Inbeslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schilderstape, de Jumbo bigshopper, de Samsung telefoon en de Acer laptop dienen te worden teruggegeven aan verdachte. De aansteker en handschoen moeten verbeurd worden verklaard. De vitrage en stof dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de Samsung telefoon en Acer laptop al teruggegeven zijn aan de rechtmatige eigenaar. Ten aanzien van de schilderstape en de Jumbo bigshopper refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat de Samsung telefoon en de Acer laptop inmiddels zijn teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen over dat beslag. De rechtbank zal ook geen beslissing nemen voor wat betreft het beslag op de vitrage en de lap stof. Uit het dossier volgt dat deze spullen in beslag zijn genomen ten behoeve van het forensisch onderzoek en naar alle waarschijnlijkheid na het onderzoek zijn vernietigd.
De schilderstape en de Jumbo bighopper dienen te worden teruggegeven aan verdachte, omdat met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.
De rechtbank acht de aansteker en de handschoen vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het onder 3 ten laste gelegde feit ermee is begaan en deze goederen toebehoren aan verdachte.
Benadeelde partijen
Inleiding
In deze zaak hebben elf personen zich als zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vorderingen worden hierna per feit besproken. Voor zover de rechtbank tot toewijzing van de vorderingen komt, worden deze vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het betreffende feit is gepleegd, zoals opgenomen in het dictum van dit vonnis. Daarnaast zal de rechtbank in die gevallen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Feit 2 primair
Door [benadeelde partij 4] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Er wordt een bedrag van € 289,78 gevorderd ter vergoeding van materiële schade en € 425,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij gesteld dat kritisch moet worden bekeken welk bedrag aan smartengeld redelijk en billijk is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Feit 4
Door [benadeelde partij 6] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Er wordt een bedrag van € 2.927,18 gevorderd ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij gesteld dat kritisch moet worden bekeken welk bedrag aan smartengeld redelijk en billijk is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Door [benadeelde partij 7] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Er wordt een bedrag van € 1.300,00 gevorderd ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat kritisch moet worden bekeken welk bedrag aan immateriële schadevergoeding redelijk en billijk is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. Benadeelde [benadeelde partij 7] vordert € 300,00 meer aan smartengeld dan haar partner [benadeelde partij 6] . De rechtbank is van oordeel dat goed is onderbouwd waarom zij een hoger bedrag vordert. Door de brandstichting en de schade aan haar voertuig en de scootmobiel was zij minder mobiel. Hierdoor kon zij niet deelnemen aan het maatschappelijk leven. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Door [benadeelde partij 8] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Er wordt een bedrag van € 1.000,00 gevorderd ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat kritisch moet worden bekeken welk bedrag aan immateriële schadevergoeding redelijk en billijk is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Feit 6
Door [benadeelde partij 10] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Er wordt een bedrag van € 582,04 gevorderd ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de benadeelde partij niet aanwezig was tijdens de brand en dat het bedrag daarom gematigd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. Dat deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij psychische gevolgen heeft opgelopen die het rechtstreekse gevolg zijn van het onder 6 bewezen verklaarde. Voor het beoordelen van de hoogte van het smartengeld, heeft de rechtbank in deze zaak in het bijzonder gelet op de bedragen die zij zal toewijzen in de zaken van de andere benadeelde partijen die soortgelijke gevolgen hebben ondervonden. De rechtbank zal de vordering naar redelijkheid en billijkheid vaststellen en toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00 euro en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zich voor dit deel tot de burgerlijke rechter wenden.
Ten aanzien van de ad informandum gevoegde feiten
Ad info feit 7
[benadeelde partij 15]., tot een bedrag van € 949,77 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel niet blijkt dat de indiener bevoegd is om namens de rechtspersoon te handelen. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat duidelijk is dat de schade door de benadeelde partij is geleden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast vordert benadeelde btw, terwijl een rechtspersoon de btw kan verrekenen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel niet dat de vordering is ingediend door iemand die daartoe bevoegd is. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ad info feit 11
[benadeelde partij 11] , tot een bedrag van € 95,00 ter vergoeding van materiële schade en € 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het aanschaffen van beveiligingsmaatregelen ten bedrage van € 50,00 indirecte schade betreft die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Die post van de vordering moet daarom worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit onder 11. Ten aanzien van de beveiligingsmaatregelen is de rechtbank van oordeel dat deze kosten in voldoende rechtstreeks verband staat met de brandstichting. De rechtbank heeft deze kosten beoordeeld in het licht van de reeks met brandstichtingen die vanaf 2019 in Harlingen plaatsvonden en de onrust die daardoor is ontstaan. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij de beveiligingsmaatregelen heeft getroffen om zich veilig te voelen. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Ad info feit 12
[benadeelde partij 12] , tot een bedrag van € 5.800,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit onder 12. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ad info feit 13
[benadeelde partij 13] , tot een bedrag van € 1.039,64 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het verschil van het leasebedrag over een periode van achttien maanden indirecte schade betreft die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit onder 13. Ten aanzien van het verschil in het leasebedrag overweegt de rechtbank het volgende. Uit de onderbouwing van de vordering en de toelichting door de benadeelde partij ter zitting blijkt dat hij vanwege het feit dat de auto total loss was, een nieuw leasecontract heeft moeten afsluiten voor een zelfde type auto. De rechtbank is van oordeel dat ook het verschil van het leasebedrag rechtstreekse schade betreft. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Ad info feit 14
[benadeelde partij 16], tot een bedrag van € 822,32 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel niet blijkt dat de indiener bevoegd is om namens de rechtspersoon te handelen. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat duidelijk is dat de schade door de benadeelde partij is geleden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de gevorderde schade verminderd moet worden met de btw, omdat de Stichting btw-plichtig is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast ontbreekt het uittreksel van de Kamer van Koophandel waardoor niet gecontroleerd kan worden of de vordering is ingediend door iemand die daartoe bevoegd is. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ad info feit 16
[benadeelde partij 14] , tot een bedrag van € 2.790,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit onder 16. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57, 60a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.