Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, alsmede een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld voortzetting van de reeds ingezette behandeling en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarden. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie enerzijds rekening gehouden met het feit dat sprake is van jonge slachtoffers wiens lichamelijke integriteit op ernstige wijze is geschonden. Anderzijds heeft de officier van justitie rekening gehouden met de relatief jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten, de positieve ontwikkeling die verdachte sindsdien heeft doorgemaakt en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf van 240 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 tot 9 maanden met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt sinds het plegen van de feiten. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het tijdsverloop zou moeten leiden tot matiging van de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarige jongens. Verdachte deed zich op de chatsites ‘Kik’ en ‘Omegle’ voor als een 15-jarig meisje, genaamd ‘[naam 2]’ of ‘[naam 1]’, dat op zoek was naar jongens tussen de 13 en 18 jaar. Uit de chats met de (destijds) minderjarige aangevers blijkt dat verdachte vrijwel direct vroeg om hem seksueel getinte foto’s en filmpjes te sturen en dat hij instructies gaf over de manier waarop de aangevers de ontuchtige handelingen bij zichzelf moesten uitvoeren. Verdachte heeft door zijn manier van handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jonge aangevers, die in de veronderstelling waren dat zij contact hadden met een meisje van ongeveer dezelfde leeftijd. Zijn handelen heeft zowel voor de aangevers, die niet wisten wat verdachte met de door hen verstuurde foto’s en filmpjes zou doen, als hun ouders voor veel angst en onrust gezorgd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezitten, verwerven en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen, waar hij een gewoonte van heeft gemaakt. Verdachte heeft hiermee de norm die strekt tot de bescherming van jeugdigen tegen seksueel misbruik geschonden. Door het bezit van kinderpornografisch materiaal wordt de productie daarvan gestimuleerd en in stand gehouden. Voor deze productie worden (jonge) kinderen seksueel misbruikt en uitgebuit. Ten gevolge hiervan lopen deze kinderen ernstige psychische schade op, die gedurende de rest van hun leven diepe sporen nalaat. Ook kunnen zij nog geruime tijd achtervolgd worden door de gevolgen van de productie van de beelden. In de praktijk is immers gebleken dat een afbeelding of film die eenmaal op het internet is aangetroffen, vrijwel onmogelijk blijvend van het internet te verwijderen is en dus nog jarenlang kan opduiken. Dat verdachte hieraan door zijn handelen een bijdrage heeft geleverd, rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak in beginsel slechts oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij ondanks zijn aanvankelijk ontkennende proceshouding verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en zich schuldbewust heeft opgesteld en dat hij nooit eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij zich volledig heeft ingezet voor zijn behandeling en dat er sprake is van betrekkelijk oude feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het psychologisch Pro Justitiarapport van
D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, opgemaakt op 18 mei 2021. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een structureel gespannen, gemiddeld intelligente jongeman is met een beperkt doorleefde gevoelswereld (alexithymie). Daarnaast is bij verdachte sprake van vermijdende trekken in de persoonlijkheid en een parafiele stoornis. Verdachte is cognitief sterk, maar nauwelijks in staat zijn gevoelens te begrijpen, te verwoorden en te hanteren. De zelfsturing en gedragsalternatieven zijn ernstig beperkt door deze problematiek. Online grooming was zijn enige manier om zijn structurele spanning af te laten vloeien. Hoewel verdachte zich bewust is van het strafbare karakter van zijn handelingen, ontbreken bij hem de controlemogelijkheden.
De psycholoog concludeert dat de vastgestelde problematiek aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en dat deze verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. De psycholoog adviseert daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Dit heeft een matigende invloed op de strafmaat.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het advies van het Leger des Heils van 3 juni 2021.
Hieruit volgt dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat. Om het recidiverisico te kunnen inperken adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag, het vermijden van contact met minderjarigen en het vermijden van kinderporno. Gezien de positieve ontwikkeling die verdachte reeds heeft doorgemaakt door het aanvaarden van hulp en het meewerken hieraan en gelet op de studie die verdachte volgt, wordt detentie als onwenselijk beschouwd. Uit het voortgangsverslag van het Leger des Heils van 5 april 2022 en de verklaring van verdachtes behandelaar bij De Waag volgt dat verdachte in de laatste fase van de behandeling zit en dat verwacht wordt dat deze binnen geringe tijd positief zal worden afgesloten.
De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding om het grootste gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. In verband met de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een taakstraf opleggen van 180 uren.