ECLI:NL:RBNNE:2022:1228

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
18/850076-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. De verdachte is geboren in 1989 en woonachtig in [woonplaats]. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het telen van ongeveer 1258 hennepplanten in de periode van 24 december 2016 tot en met 7 juni 2017 en het illegaal afnemen van elektriciteit. Tijdens de zitting op 28 maart 2022, waar de verdachte werd bijgestaan door mr. N. van Schaik, heeft het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld, veroordeling gevorderd voor beide feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de diefstal van elektriciteit, waardoor hij van dat feit werd vrijgesproken. Echter, het telen van hennepplanten werd wettig en overtuigend bewezen, mede door de verklaring van de verdachte en proces-verbaal van bevindingen van de politie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn detentie in Duitsland en de positieve wending in zijn leven na deze ervaring. De rechtbank heeft de taakstraf vastgesteld op basis van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor soortgelijke zaken, waarbij de verdachte ook in aanmerking kwam voor strafvermindering vanwege de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/850076-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2022, welk onderzoek is gesloten op 5 april 2022.
Verdachte is op 28 maart 2022 verschenen, bijgestaan door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is op deze terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 24 december 2016 tot en met 7 juni 2017 te Bellingwolde, gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, in een pand aan de [straatnaam], heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 1258 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans (telkens) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; 2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 24 december 2016 tot en met 7 juni 2017 te Bellingwolde, gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit, althans enig goed, onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de voor de hennepkwekerij noodzakelijke elektriciteit op illegale wijze werd afgenomen. Door vervolgens gebruik te maken van deze elektriciteit bij het telen van de hennep heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit. Dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte zelf de verbrekings-handelingen heeft verricht, doet daar niet aan af.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 bij gebrek aan de vereiste wetenschap bij verdachte dat de stroom ten behoeve van de kwekerij buiten de meter om werd afgenomen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat de pleegperiode moet worden beperkt, alsook het aantal geteelde planten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte medio februari 2017 voor het eerst in de kwekerij is geweest en er vervolgens in de maanden maart en april 2017 op meer frequente basis aanwezig is geweest om de planten te verzorgen. De pleegperiode moet daarom worden beperkt van medio februari 2017 tot medio april 2017. Deze beperking in pleegperiode brengt met zich mee dat ook het in de tenlastelegging genoemde aantal geteelde planten moet worden beperkt. Uit het financieel dossier blijkt dat er 880 tot 1008 planten werden geteeld in de periode dat verdachte er werkte.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal is afgenomen. Het dossier bevat echter geen enkel bewijsmiddel waaruit afgeleid kan worden dat verdachte hiervan op de hoogte was. Daarom zal de rechtbank verdachte van feit 2 vrijspreken.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2017 metbijlagen, opgenomen op pagina 338 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016333372 van 18 augustus 2018 (zaakdossier 1), inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2017,opgenomen op pagina 284 e.v. (zaakdossier 1) van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2017 metpagina nr. 205, voorin opgenomen in de map ‘Samenvatting Abyrgo, Overzicht v/h beslag, Aanvull. Zaakdossier 1’ van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 24 december 2016 tot en met 7 juni 2017 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen van een groot aantal hennepplanten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de pleegperiode in te korten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 24 december 2016 tot en met 7 juni 2017 te
Bellingwolde, gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk, in een pand aan de [straatnaam], heeft geteeld, telkens een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van de dagen dat verdachte in overleveringsdetentie en in verzekering heeft gezeten. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis onder meer rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft de officier van justitie zijn aanvankelijke eis van 8 maanden gematigd met 20%.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in Duitsland in overleveringsdetentie en in Nederland in verzekering heeft doorgebracht. De raadsman heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden waaronder verdachte in Duitsland in detentie heeft verbleven, namelijk zonder effectieve rechtskundige en consulaire bijstand. Verdachte heeft een harde les geleerd door zijn detentie in Duitsland en de nasleep die deze detentie voor hem heeft gehad. Hij heeft zijn leven daarna een positieve wending kunnen geven. Ook hiermee moet rekening worden gehouden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland van 2 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin is voor gevallen van het kweken van een hoeveelheid van 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uren in combinatie met 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf opgenomen. Op grond van de bevindingen in het financieel dossier gaat de rechtbank ervan uit dat er in dit geval per oogst tussen de 880 en 1.008 planten in de kwekerij hebben gestaan. Voormeld oriëntatiepunt gaat uit van het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een (woon)huis, loods of andere soortgelijke ruimte met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten, hetgeen in deze zaak het geval is. De rechtbank neemt daarom een taakstraf van 180 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden als uitgangspunt.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment waarop verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank is meer dan vier jaar verstreken. De forse overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twee jaren, komt slechts voor een gering deel voor rekening van de verdediging en dient dus tot strafvermindering te leiden.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden. Hiervan zal de tijd die verdachte in Duitsland in overleveringsdetentie en in Nederland in verzekering heeft doorgebracht, in totaal 18 dagen, worden afgetrokken. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, niet meer op zijn plaats.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie en in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag detentie/inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2022.