Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 320 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, gevorderd. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte met zijn handelen een bedreigende en gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Zij heeft in haar eis rekening gehouden met de psychologische rapportage van 12 januari 2022, waarin wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Om de kans op recidive te beperken, acht de officier van justitie van belang dat er behandeling plaatsvindt. Om die reden heeft zij oplegging van bijzondere voorwaarden gevorderd, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling met mogelijkheid van een kortdurende klinische opname. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een alcoholverbod wordt opgelegd, nu verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft getoond om hieraan mee te werken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de raadsman gepleit voor een voorwaardelijk deel dat niet groter is dan zestig dagen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het van belang is dat verdachte begeleid en behandeld wordt door de reclassering. Om die reden zou oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 14 februari 2022 passend zijn, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, het rapport van 12 januari 2022, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een molotovcocktail naar binnen gegooid in de woning van slachtoffer [slachtoffer 1]. Op dat moment waren ook twee van haar kinderen aanwezig in de woning. Verdachte heeft zich daar tevens agressief gedragen en heeft bedreigende uitlatingen gedaan jegens het slachtoffer, [slachtoffer 1]. Bovendien heeft hij de ruiten van de voordeur vernield. Dergelijke feiten roepen gevoelens van angst en onveiligheid op bij de slachtoffers en de omwonenden en hebben maatschappelijke onrust tot gevolg. Daarbij komt dat een brandstichting in het algemeen -wanneer deze daadwerkelijk tot uitvoering komt- veel schade en persoonlijk leed teweegbrengt, met alle risico’s en gevolgen van dien voor de slachtoffers. Brandstichting is namelijk een gevaarzettend en risicovol feit, zeker wanneer deze wordt gepleegd in een omgeving waar mensen verblijven. Daarnaast heeft verdachte, enkele weken voor dit incident, zich bedreigend uitgelaten jegens slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Hij had daarbij een bijl in zijn hand. Verdachte heeft, door zo te handelen, gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij de slachtoffers. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf van hierna te melden duur.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 februari 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsmisdrijven. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op voormeld rapport van H. Scharft, GZ-psycholoog. Uit dit rapport blijkt dat er in de periode van de ten laste gelegde gedragingen sprake was van een aanpassingsstoornis met sombere stemming. Verdachte lijdt aan een persisterende rouwstoornis, waarbij herinneringen aan mensen die overleden zijn hem emotioneel ontregelen. Daarnaast had verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken, waardoor er waarschijnlijk sprake was van een alcoholintoxicatie. De ontremmende werking van alcohol heeft een rol gespeeld bij het ten laste gelegde, maar de controle over het alcoholgebruik was naar het oordeel van de psycholoog duidelijk beperkt en op grond daarvan adviseert de psycholoog om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank maakt deze conclusie van de psycholoog tot de hare en is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Blijkens het rapport van de psycholoog en de rapportages van de reclassering is behandeling gericht op het versterken van copingvaardigheden en het verwerken van eerdere traumatische ervaringen wenselijk. Wanneer verdachte weer met veel stress wordt geconfronteerd, ontstaat er namelijk een matig tot hoge kans op gewelddadig gedrag. De kans dat verdachte in dergelijke situaties weer veel zal drinken en vervolgens agressief wordt is aanzienlijk. Om het risico op recidive te beperken acht de rechtbank behandeling dan ook van belang. De bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op 14 februari 2022, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en middelencontrole, acht de rechtbank passend. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bereid is zich aan een alcoholverbod te houden, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een alcoholverbod niet passend, gelet op het aanzienlijke risico op (tijdelijke) terugval. Het is wenselijker dat het middelengebruik bij verdachte goed gecontroleerd wordt, zodat er bij terugval ingegrepen kan worden door de reclassering. In dat verband is ook de bijzondere voorwaarde van een kortdurende klinische opname ingeval van terugval passend. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid getoond om daaraan mee te werken.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een taakstraf op te leggen. Gelet op het belang van behandeling acht de rechtbank een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk deel passend, zodat de kans op recidive kan worden beperkt. Het belang van behandeling prevaleert in zoverre boven het belang van verdere vergelding. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 380 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.