ECLI:NL:RBNNE:2022:1173

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
C/18/208824 / JE RK 21-724
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in verband met integriteitskwesties jeugdbeschermer

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 april 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) en de machtiging tot uithuisplaatsing (UHP) van de minderjarige [de minderjarige 1]. De moeder van de minderjarige heeft de integriteit van haar jeugdbeschermer in twijfel getrokken, wat heeft geleid tot een verzoek van de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming om een andere GI te benoemen. De kinderrechter heeft de OTS en UHP verlengd tot 26 juni 2022, in afwachting van nader onderzoek door de Raad naar de mogelijkheden van het vrijwillig kader en de vraag of de moeder en pleegmoeder samen het gezag kunnen uitoefenen.

De kinderrechter heeft in eerdere zittingen, waaronder op 22 maart, 7, 8 en 11 april 2022, de zaak behandeld en gesproken met de betrokken partijen. De moeder heeft tijdens deze zittingen feiten aangevoerd die de kinderrechter en de Raad als relevant beschouwen voor het onderzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder een consistente verklaring heeft afgelegd over de betrokkenheid van de jeugdbeschermer en haar partner, wat mogelijk invloed heeft gehad op de hulpverlening en de visie van de GI over de opvoedingsverantwoordelijkheid van de moeder.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel er twijfels zijn over de integriteit van de jeugdbeschermer, er onvoldoende bewijs is dat deze twijfels de hulpverlening hebben beïnvloed. De kinderrechter heeft daarom besloten om de maatregelen voorlopig te verlengen, zodat er meer onderzoek kan worden gedaan naar de situatie van de minderjarige en de rol van de moeder en pleegmoeder in de opvoeding. De Raad is opgedragen om uiterlijk op 26 april 2022 verslag uit te brengen over de uitkomsten van het onderzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/208824 / JE RK 21-724
beschikking van 12 april 2022 over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[de minderjarige 1] ,

die is geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2017 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [de minderjarige 1] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

die woont op een bij de kinderrechter bekend, maar overigens geheim gehouden adres,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. Ş.Ö. Zengin-Epözdemir, die kantoor houdt in Den Haag,

[de pleegmoeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de pleegmoeder" wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop

Op 22 maart 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] verlengd tot 26 april 2022 en de beslissing op de resterende duur van de verzoeken aangehouden.
Op 7, 8 en 11 april 2022 is de zaak opnieuw mondeling behandeld. Met instemming van alle belanghebbenden heeft de kinderrechter op 7 april 2022, buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden, gesproken met de jeugdbeschermer van de GI, [naam 1] , haar leidinggevende, [naam 2] en [naam 3] , die de Raad vertegenwoordigt. Op 8 april 2022 heeft de kinderrechter gesproken met [naam 3] , de moeder, haar advocaat, de pleegmoeder en [naam 4] , die de GI vertegenwoordigt. Op 11 april 2022 heeft de kinderrechter tot slot gesproken met [naam 3] , de moeder, haar advocaat en [naam 5] , die de GI vertegenwoordigt.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De (verdere) beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
Het gaat in deze zaak nog steeds om de vraag of verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog wel geëigende kinderbeschermingsmaatregelen zijn en, in samenhang daarmee, of het in het belang van [de minderjarige 1] noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en, zo ja, wie dan tot voogd over [de minderjarige 1] moet worden benoemd.
De kinderrechter heeft in een op 26 november 2021 gegeven beschikking aan de Raad een onderzoeksopdracht gegeven. De kinderrechter vond dat de Raad met grote voortvarendheid en daarom binnen vier maanden na het geven van de beschikking onderzoek moest doen en daarover schriftelijk moest rapporteren. De kinderrechter vond dat die voortvarendheid passend en geboden was, omdat hij twijfel had of de aanvaardbare termijn waarbinnen nog kan worden onderzocht en afgewacht of de moeder zelf weer opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen, verstreken was. De kinderrechter heeft in dit verband in overweging genomen dat inmiddels perspectiefonderzoek door Elker was verricht en de moeder ook instemde met de conclusie die Elker uit dat perspectiefonderzoek heeft getrokken.
De zaak is opnieuw mondeling behandeld op 16 maart 2022, hoewel het onderzoek door de Raad op dat moment nog niet was voltooid. Tijdens die mondelinge behandeling heeft de moeder feiten en omstandigheden aangevoerd die naar het oordeel van de Raad en de kinderrechter nader onderzoek vergen. De door de moeder aangevoerde, maar door de GI weersproken feiten en omstandigheden, komen er, samengevat weergegeven, op neer dat de partner van de aan de moeder gekoppelde jeugdbeschermer haar als prostituee maandelijks bezocht en dat tijdens die contacten haar mogelijkheden om contact met haar kinderen te hebben door deze partner ter sprake werden gebracht en verder dat de betrokken jeugdbeschermer dit mogelijk geweten heeft en dit mogelijk van invloed is geweest op het verloop van de hulpverlening en de door de GI ontwikkelde visie met betrekking tot de mogelijkheden van de moeder om opvoedingsverantwoordelijkheid voor haar kinderen te kunnen dragen. De Raad heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij voor zijn perspectiefonderzoek is aangewezen op informatie die de GI verstrekt over het verloop van de ondertoezichtstelling en dat hij moet kunnen vertrouwen op de juistheid van die informatie.
Om hoor en wederhoor mogelijk te maken en in klaarheid te brengen of de door de moeder gestelde feiten van enige invloed zijn geweest op het ingezette hulpverleningsbeleid, is vervolgens afgesproken dat de mondelinge behandeling op 7 april 2022 zou worden voortgezet zodat de kinderrechter met de betrokken jeugdbeschermer zou kunnen praten in aanwezigheid van de Raad, maar buiten de aanwezigheid van de andere belanghebbenden.
De zaak is vervolgens op 8 april 2022 in aanwezigheid van alle belanghebbenden opnieuw mondeling behandeld. Op 11 april 2022 is vervolgens de zaak behandeld die betrekking heeft op het halfzusje van [de minderjarige 1] . Aansluitend op die mondelinge behandeling is de zaak van [de minderjarige 1] heropend en nader behandeld, buiten aanwezigheid van de pleegmoeder.
Verder heeft de kinderrechter op 11 april 2022 twee zaken behandeld, die zijn ingeleid met de verzoekschriften van de GI, de Raad en de moeder en die erop gericht zijn dat de GI wordt vervangen door een andere gecertificeerde instelling.
Hierna zal de kinderrechter achtereenvolgend ingaan op de vraag of en hoe de Raad het eerder gelaste onderzoek kan voortzetten en uitvoeren en op de vraag waarop dat onderzoek zich moet richten.
Zijn de door de moeder gestelde feiten van invloed geweest op het verloop van de ondertoezichtstelling en de visie van de GI over haar mogelijkheden om zelf opvoedingsverantwoordelijkheden te dragen?
Op 7 april 2022 heeft de moeder uitvoerig verteld dat zij, nadat zij enige weken na de bevalling van haar jongste kind, weer is gaan werken in haar erotische massagesalon een nieuwe klant kreeg. De moeder stelde zich aan deze klant voor onder haar werknaam. De nieuwe klant zou direct haar echte naam hebben genoemd en hebben gezegd dat zij de moeder is van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De verklaring van de moeder komt er verder op neer dat deze nieuwe klant maandelijks haar bezocht en dat tijdens deze bezoeken onder meer haar mogelijkheden tot contact met de kinderen werden besproken. De moeder heeft verder verteld dat zij niet weet of haar jeugdbeschermer wist dat haar partner haar klant was geworden en in hoeverre dit heeft doorgewerkt in hun onderlinge verstandhouding. De moeder heeft in dit verband ook verklaard dat ze ervaart dat tot het moment dat volgens haar de partner van de jeugdbeschermer haar klant werd, de verstandhouding goed was en na dat moment ernstig is verslechterd. De moeder heeft uitgelegd dat haar grensoverschrijdende gedrag en de forse bedreigingen die zij heeft geuit alleen gericht waren op deze specifieke jeugdbeschermer en onder meer samenhangen met het voicemailbericht die deze jeugdbeschermer heeft ingesproken en haar te verstaan heeft gegeven dat het perspectief van haar jongste kind niet meer bij haar ligt.
Op 7 april 2022 heeft de kinderrechter gesproken met de betrokken jeugdbeschermer. Haar verklaring komt er, samengevat weergegeven, op neer dat de door de moeder gestelde feiten niet waar kunnen zijn. De betrokken jeugdbeschermer heeft aan de kinderrechter verteld wat voor grote impact de beschuldigingen op haar en haar gezin hebben gehad, vooral ook omdat zij niet weet hoe zij de beschuldigingen zou kunnen weerleggen. Desgevraagd heeft de jeugdbeschermer verteld dat zij op 10 maart 2022 er wel is achter gekomen dat de moeder de voornaam van haar partner kent, omdat die voornaam in een WhatsApp bericht van de moeder was opgenomen. De jeugdbeschermer heeft in dit verband verklaard dat zij niet weet hoe het mogelijk is dat de moeder de voornaam van haar partner kent en dat zij die ook niet via bijvoorbeeld sociale media had kunnen vinden.
Na het gesprek heeft de GI stukken aan de kinderrechter toegestuurd, waaronder printscreens van Whatsapp berichten die de jeugdbeschermer met de moeder heeft gewisseld. In een van die printscreens is een bericht van de moeder opgenomen aan de betrokken jeugdbeschermer. Volgens de verklaring van de jeugdbeschermer is dat het Whatsapp bericht van 10 maart 2022. De moeder heeft dat bevestigd en heeft tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2022 haar telefoon aan de kinderrechter getoond zodat hij zelf kon vaststellen dat het bericht door de moeder is verzonden op 10 maart 2022.
De moeder heeft als bericht aan die jeugdbeschermer verzonden:
"[voornaam partner] is mijn klant.
Je moet hem beter wippen dan hoeft die niet naar de hoere."
De kinderrechter heeft onderzocht welke van de navolgende mogelijkheden het meest waarschijnlijk is.
De eerste mogelijkheid bestaat hieruit dat wat de moeder stelt, niet waar is, en dat wat zij vertelt voortkomt uit haar persoonlijke problematiek en/of het gevolg is van de strijd die zij voert met de GI in het algemeen en de betrokken jeugdbeschermer in het bijzonder. Dat kan bij de verdere beoordeling relevant zijn, omdat het iets zegt over de mogelijkheden van de moeder om tot een samenwerking te komen met hulpverlening, zeker als er sprake is van een patroon van grensoverschrijdend gedrag van de moeder richting hulpverleners.
Een tweede mogelijkheid bestaat hieruit dat wat de moeder stelt, waar is. In dat geval bestaat de kans dat de betrokken jeugdbeschermer geen wetenschap heeft gehad van wat de moeder stelt en dat het daarom geen enkele invloed heeft gehad op het ingezette hulpverleningsbeleid en/of de mogelijkheden van de moeder om in de toekomst samen te werken met de hulpverlening en door de GI ontwikkelde visie over de mogelijkheden van de moeder om zelf opvoedingsverantwoordelijkheden te dragen.
De derde mogelijkheid bestaat hieruit dat de betrokken jeugdbeschermer wel wetenschap had van de door de moeder gestelde feiten en dat dit ook invloed heeft gehad op het ingezette hulpverleningsbeleid en de daarin neergelegde opiniërende opvattingen over de moeder. Het is dan van belang dat de Raad daarmee rekening kan houden bij zijn eigen onderzoek.
Het is voor de kinderrechter op grond van de tot zover bekend geworden feiten en omstandigheden niet uit te sluiten dat de partner van de jeugdbeschermer klant is geweest van de moeder. Dat de kinderrechter dat niet kan uitsluiten, betekent niet dat hij de overtuiging heeft van dat dit het geval is geweest. De moeder heeft een consistente en gedetailleerde verklaring afgelegd die eenvoudig weg niet door de betrokken jeugdbeschermer kan worden weerlegd.
Het is vervolgens de vraag of dit ook van enigerlei wijze van invloed is geweest op het verloop van de ondertoezichtstelling en de opvattingen die de betrokken jeugdbeschermer heeft over de mogelijkheden van de moeder. De kinderrechter kan op grond van het Whatsapp bericht van de moeder aan de jeugdbeschermer van 10 maart 2022, niet anders dan vaststellen dat de jeugdbeschermer wel kennis heeft genomen van wat de moeder stelt. Echter, de kinderrechter houdt ook rekening met de mogelijkheid dat de jeugdbeschermer het bericht in de gegeven omstandigheden niet voor waar heeft aangenomen. Die omstandigheden bestaan eruit dat de moeder op of omstreeks 10 maart 2022 kampte met ernstige gedragsproblematiek, iets wat ook blijkt uit het geluidsfragment dat de GI aan de kinderrechter heeft toegestuurd en dat ook is afgespeeld tijdens de mondelinge behandeling van 8 april 2022. In dat geluidsfragment is de moeder te horen die buiten zichzelf is, krijst en, voor zover te verstaan is, doodsbedreigingen uit.
Onder zodanige omstandigheden zijn er onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat de door de moeder gestelde feiten relevante invloed hebben gehad op het verloop van de ondertoezichtstelling of de door de jeugdbeschermer ontwikkelde visie op de mogelijkheden van de moeder.
De kinderrechter neemt verder in overweging dat de Raad de moeder heeft geadviseerd om, gelet op haar aanhoudende twijfel over de integriteit van de GI en de betrokken jeugdbeschermer, contact op te nemen met de SKJ of de inspectie.
De kinderrechter zelf ziet op dit moment geen aanleiding om relevante betekenis toe te kennen aan de stellingen van de moeder als het gaat om wat er in de zaak van [de minderjarige 1] moet gebeuren.
Moeten de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing worden verlengd?
Als het gaat om [de minderjarige 1] ligt nog steeds de vraag voor of een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing de geëigende maatregelen zijn. Dat is naar het oordeel van de kinderrechter niet meer het geval. [de minderjarige 1] heeft het grootste gedeelte van haar leven gewoond bij de pleegmoeder, haar oma (m.z.) en haar woonperspectief ligt bij de pleegmoeder. Dat ziet de moeder zelf niet anders. De kinderrechter constateert in dit verband dat de Raad in het onderzoekrapport dat betrekking heeft op het halfzusje van [de minderjarige 1] heeft neergelegd dat de moeder al in september van het afgelopen jaar duidelijk heeft aangegeven dat zij wil dat [de minderjarige 1] bij haar pleegmoeder verder zal opgroeien. De kinderrechter neemt verder in overweging dat [de minderjarige 1] bij haar pleegmoeder woont, vanaf het moment dat de moeder [de minderjarige 1] daar zelf vrijwillig heeft heengebracht, omdat zij tot de slotsom kwam dat haar persoonlijke omstandigheden het niet toelieten om voor [de minderjarige 1] te zorgen. Gelet op wat er is gerapporteerd, maar in het bijzonder de verklaringen van de moeder, stelt de kinderrechter vast dat de moeder duurzaam en consistent instemt met het woonperspectief van [de minderjarige 1] bij haar pleegmoeder. Het is daarom de vraag wat ertoe noodzaakt dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
In dit verband is niet veel meer naar voren gekomen dan dat de verhouding tussen de moeder en het WIJ team zodanig verstoord is dat het WIJ team al aan de pleegmoeder heeft aangekondigd dat zij alle pleegzorg zullen staken als de ondertoezichtstelling komt te vervallen, zodat de pleegmoeder er dan helemaal alleen voorstaat.
De kinderrechter weet niet of en zo ja, in welke context dergelijke uitlatingen door het WIJ team zijn gedaan. Vooropgesteld moet worden dat de gemeente waar het WIJ team deel van uitmaakt wettelijk gehouden is hulpverlening te bieden in het vrijwillig kader en dat, wanneer de kinderrechter zou beslissen om de ondertoezichtstelling op te heffen en geen gezagsbeëindigende maatregel zou nemen, het WIJ team vanzelfsprekend de pleegzorg behoort te continueren.
De kinderrechter vindt dat in ieder geval moet worden onderzocht of verwijzing naar het vrijwillig kader niet volstaat. De kinderrechter neemt hierbij verder in overweging dat het een mogelijkheid kan zijn om moeder en pleegmoeder samen het gezag over [de minderjarige 1] te laten uitoefenen, zodat de rechter dan vervolgens de hoofdverblijfplaats kan vaststellen en ook de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zodat daarmee een duidelijk en voorspelbaar kader wordt gegeven aan [de minderjarige 1] , haar pleegmoeder, haar moeder en de betrokken hulpverlening in het vrijwillig kader.
Omdat de pleegmoeder niet op 11 april 2022 hierover kon worden gehoord en de kinderrechter ook niet weet welke belemmeringen wellicht toch bestaan vanuit het vrijwillig kader, is afgesproken dat de Raad op deze twee aspecten nader onderzoek zal doen en schriftelijk zal rapporteren na het geven van deze beschikking. De kinderrechter zal de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om op het schriftelijke rapport van de Raad te reageren en hij zal vervolgens een beslissing nemen op de voorliggende verzoeken. Die beslissing kan inhouden dat hij de maatregelen opnieuw verlengd, in afwachting van een nader onderzoek dat duidelijk moet maken of een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is, maar die beslissing kan ook inhouden dat de kinderrechter in de gegeven omstandigheden tot de slotsom komt dat er niet voldaan is aan de wettelijk vereisten van een verlenging voor de ondertoezichtstelling en dat hij het op een andere opvatting gebaseerde verzoek tot verlenging, zal afwijzen.
Een en ander brengt met zich dat voorlopig de maatregelen moeten worden verlengd, in afwachting van de schriftelijke rapportage van de Raad en de reactie daarop van de belanghebbenden. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] verlengen voor de duur van twee maanden, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]tot 26 juni 2022, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt;
gelast de Raad om een onderzoek te doen naar de vraag of verwijzing naar het vrijwillig kader volstaat en naar de mogelijkheid om de moeder en de pleegmoeder samen het gezag over [de minderjarige 1] te laten uitoefenen;
verzoekt de Raad om
uiterlijk op dinsdag 26 april 2022de kinderrechter en de belanghebbenden schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het raadsonderzoek;
stelt de belanghebbenden in de gelegenheid om
uiterlijk op dinsdag 10 mei 2022schriftelijk te reageren op het raadsonderzoek en daarbij hun verhinderdata op te geven, waarna een nieuwe mondelinge behandeling zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, bijgestaan door mr. S. Eding, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden