In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 april 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) en de machtiging tot uithuisplaatsing (UHP) van de minderjarige [de minderjarige 1]. De moeder van de minderjarige heeft de integriteit van haar jeugdbeschermer in twijfel getrokken, wat heeft geleid tot een verzoek van de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming om een andere GI te benoemen. De kinderrechter heeft de OTS en UHP verlengd tot 26 juni 2022, in afwachting van nader onderzoek door de Raad naar de mogelijkheden van het vrijwillig kader en de vraag of de moeder en pleegmoeder samen het gezag kunnen uitoefenen.
De kinderrechter heeft in eerdere zittingen, waaronder op 22 maart, 7, 8 en 11 april 2022, de zaak behandeld en gesproken met de betrokken partijen. De moeder heeft tijdens deze zittingen feiten aangevoerd die de kinderrechter en de Raad als relevant beschouwen voor het onderzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder een consistente verklaring heeft afgelegd over de betrokkenheid van de jeugdbeschermer en haar partner, wat mogelijk invloed heeft gehad op de hulpverlening en de visie van de GI over de opvoedingsverantwoordelijkheid van de moeder.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel er twijfels zijn over de integriteit van de jeugdbeschermer, er onvoldoende bewijs is dat deze twijfels de hulpverlening hebben beïnvloed. De kinderrechter heeft daarom besloten om de maatregelen voorlopig te verlengen, zodat er meer onderzoek kan worden gedaan naar de situatie van de minderjarige en de rol van de moeder en pleegmoeder in de opvoeding. De Raad is opgedragen om uiterlijk op 26 april 2022 verslag uit te brengen over de uitkomsten van het onderzoek.