Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het opleggen van een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel niet proportioneel is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het opleggen van de ISD-maatregel een uiterst middel is, waartoe slechts moet worden besloten indien blijkt dat alle andere mogelijkheden voor hulpverlening zijn uitgeput. Volgens de raadsvrouw is dat hier niet het geval. In de afgelopen vijf jaren is aan verdachte slechts één keer een voorwaardelijke straf opgelegd. Tot op heden heeft er geen juiste diagnostiek plaatsgevonden, waardoor behandelingen niet aanslaan. Verdachte heeft alleen in grootschalige klinieken gezeten, waar hij veel last had van prikkels. Verdachte kan terecht bij de zorgpraktijk van de heer [naam 2] . Dit betreft een zorgpraktijk waar in een kleine setting 24-uurs begeleiding wordt geboden in een civiel kader. Verdachte wil meewerken aan een dergelijke behandeling.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te koppelen, waaronder de voorwaarde dat verdachte in behandeling gaat bij de zorgpraktijk van de heer [naam 2] . Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de reclassering aanvullend te laten rapporteren over (andere) bijzondere voorwaarden. Meer subsidiair heeft zij verzocht om verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat ingeval de rechtbank komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel deze in duur dient te worden beperkt tot 1 jaar.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering d.d. 18 januari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging van de toenmalig demissionair minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, [slachtoffer] .
Verdachte heeft de bedreigingen geplaatst op het (zakelijke) Facebookaccount van de demissionair minister. Ruim 50.000 volgers hebben kennis kunnen nemen van deze bedreigingen. Verdachte heeft als reden voor het bedreigen van de demissionair minister opgegeven dat hij het oneens is met het beleid rondom de coronapandemie. Hij vindt dat de demissionair minister hiermee angst zaait.
Verdachte heeft lang geen afstand genomen van de door hem geuite bedreigingen. Sterker nog, enige maanden na het plaatsen van de bedreigende berichten op facebook, heeft verdachte online zelfs beweerd op weg te zijn naar het huisadres van de demissionair minister. In een filmpje dat eveneens online is geplaatst heeft verdachte het woonadres ook genoemd. Pas ter zitting heeft verdachte zijn toon iets gematigd. Hij had beter de naam van de demissionair minister niet kunnen noemen, aldus verdachte ter zitting. Van de inhoud van de bedreigingen heeft hij weinig tot niets teruggenomen, noch heeft hij hierover berouw getoond.
De bedreigingen die verdachte heeft geuit jegens de demissionair minister betreffen strafbaar en verwerpelijk gedrag en hebben met het uiten van kritiek op het gevoerde coronabeleid niets te maken. Het op dergelijke wijze bedreigen van een minister raakt niet alleen de betreffende minister als persoon maar kan tevens een ontwrichtende uitwerking hebben op het uitoefenen van deze publieke taak en daarmee ook op het goed functioneren van onze democratie. De door verdachte geuite bedreigingen zijn dan ook op breder vlak schadelijk en dit rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, dat 18 pagina's telt, blijkt dat verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke alsook andersoortige strafbare feiten. Het grootste deel van deze straffen is reeds tenuitvoergelegd. Verder stond verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit op de veelplegerslijst van het Openbaar Ministerie en was hij daarvan op de hoogte. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om over te gaan tot het plegen van weer een strafbaar feit. Daarnaast heeft verdachte het feit gepleegd kort nadat hij na detentie is vrijgekomen. Verdachte slaagt er kennelijk niet in om zijn gedrag in goede banen te leiden zonder stevige interventie.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen het reclasseringsrapport dat is uitgebracht door [naam 3] van 18 januari 2022. Dit rapport is door de deskundige ter zitting bevestigd en nader toegelicht en houdt onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende in:
Verdachte kampt sinds zijn twaalfde levensjaar met gedragsproblemen. Er zijn in het verleden diverse diagnoses gesteld, die later in twijfel zijn getrokken, gewijzigd of ontkracht. De reclassering schrijft dat verdachte veelal vanuit zijn eerste impulsen reageert en weinig grip heeft op zijn agressie. Hij heeft een verminderde gewetensfunctie waardoor hij niet geremd wordt vanuit het besef van goed en kwaad. Onderhavig delictgedrag zou hieruit verklaard kunnen worden.
Verdachte is als veelpleger aangemerkt. In de afgelopen jaren is reeds ingezet op
gedragsbeïnvloeding door verschillende ambulante en klinische hulpverlengingstrajecten in vrijwillig en in justitieel kader. Voornoemde trajecten werden allemaal voortijdig beëindigd door grensoverschrijdend gedrag van verdachte. Hij recidiveerde meerdere malen tijdens de proeftijd. Het risico op recidive en het onttrekken aan voorwaarden wordt dan ook als hoog ingeschat. Er is sprake van een patroon van detentie, vrijkomen, terugvallen en opnieuw gedetineerd raken. In de visie van de reclassering kan dit patroon niet op een andere manier worden doorbroken dan door oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. In het kader van deze maatregel kan verdachte langdurig verblijven in een gestructureerde omgeving waar hij uitgebreid diagnostisch kan worden onderzocht en de juiste behandeling kan ondergaan. Daarbij zal er ook aandacht zijn voor het vervolgtraject gericht op het terugdringen van recidive.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat verdachte in de vijf jaren hieraan voorafgaand ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, terwijl de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast moet er, gelet op het reclasseringsrapport en de veelvuldige eerdere veroordelingen van verdachte, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en/of goederen eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat verdachte valt onder de definitie van stelselmatige daders, zoals bedoeld in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers.
De rechtbank constateert hiermee dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan.
De rechtbank acht oplegging van deze maatregel ook geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte. Verdachte verbleef in de afgelopen jaren in diverse instellingen en er zijn tal van verschillende interventies ingezet, maar geen enkele interventie heeft geleid tot (blijvende) gedragsverandering. Vanwege het grensoverschrijdende gedrag van verdachte werden de trajecten voortijdig beëindigd. Het is dan ook niet te verwachten dat een nieuwe interventie buiten het kader van de ISD-maatregel, zoals ambulante behandeling bij de zorgpraktijk van de heer [naam 2] , zoals bepleit door de verdediging, dit keer wel tot gedragsverandering en vermindering van het recidiverisico zal leiden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de beveiliging van de maatschappij te prevaleren boven het belang van verdachte, te meer nu met oplegging van de ISD-maatregel ook de mogelijkheid van diagnostiek en behandeling bestaat wanneer verdachte daaraan wil meewerken.
Het is van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Zo kan de recidive van verdachte worden beëindigd en krijgt verdachte alle kansen om aan zijn problematiek te werken. Voorts dient dit ter optimale bescherming van de maatschappij. Gelet hierop zal de rechtbank de maatregel voor een maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.