Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
C/17/183148 / FA RK 22-338
Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de RvdK,
Rechtbank Noord-Nederland
Op 20 oktober 2021 ontving de rechtbank een verzoek van een minderjarige, geboren in 2004, om het ouderlijk gezag van haar moeder te beëindigen en haar pleegouders tot voogd te benoemen. De minderjarige woont al veertien jaar bij haar pleegouders en heeft geen contact meer met haar moeder. De rechtbank heeft op 3 december 2021 met de minderjarige gesproken, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) aanwezig was. De RvdK heeft vervolgens een onderzoek ingesteld, wat resulteerde in een rapport op 24 februari 2022. Op 31 maart 2022 vond de mondelinge behandeling plaats, geleid door mr. J. Teertstra, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier mr. S.W. Tijms.
Tijdens de behandeling werd vastgesteld dat de minderjarige niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de wet geen rechtsgrond biedt voor een minderjarige om zelf een verzoek tot beëindiging van het gezag in te dienen. De rechtbank kon echter het verzoek van de RvdK inhoudelijk behandelen. De rechter oordeelde dat het belang van het kind voorop staat en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De minderjarige heeft al jaren geen contact meer met haar moeder en zou ernstig in haar ontwikkeling bedreigd worden als zij bij haar moeder zou moeten wonen.
De rechtbank besloot het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en benoemde de pleegouders tot voogd. De rechter benadrukte het belang van de betrokkenheid van Pleegzorg voor ondersteuning. Hoger beroep tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld, met tussenkomst van een advocaat. De uitspraak werd mondeling gedaan door mr. J. Teertstra en is op 4 april 2022 schriftelijk vastgelegd.