ECLI:NL:RBNNE:2022:115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
182036
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp verleend ondanks ontbreken instemmende verklaring gedragswetenschapper

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 januari 2022 een beschikking gegeven over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) had verzocht om deze machtiging, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige]. De kinderrechter had eerder op 31 december 2021 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een spoedmachtiging verleend voor opname in een gesloten jeugdhulpinstelling. De situatie van [minderjarige] was zorgwekkend, met automutilatie en suïcidale gedachten, en er was een gebrek aan instemmende verklaringen van gedragswetenschappers, wat de urgentie van de zaak onderstreepte.

Tijdens de zitting op 12 januari 2022 zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de moeder, pleegouders en vertegenwoordigers van de RvdK en de Gecertificeerde Instelling (GI). De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet toereikend was en dat er een ernstig risico bestond voor [minderjarige] zonder ingrijpen. De kinderrechter heeft de machtiging tot gesloten jeugdhulp verlengd tot 25 februari 2022, met de opdracht aan de RvdK en de GI om de rechtbank te informeren over de voortgang van de zaak.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van [minderjarige] complex is en dat er snel duidelijkheid moet komen over de benodigde hulpverlening. De betrokken instanties moeten samenwerken om een geschikte behandelplek voor [minderjarige] te vinden, waarbij ook de resultaten van eerder uitgevoerd diagnostisch onderzoek van belang zijn. De kinderrechter heeft het verzoek om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen, maar heeft wel de noodzaak van een multidisciplinaire aanpak onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/182036 / FJ RK 22-2
Datum uitspraak: 21 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de RvdK,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige],
advocaat: mr. H.M. Terpstra, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats],
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 31 december 2021, die is hersteld bij beschikking van 4 januari 2022 en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Daarnaast is bij deze beschikking een (spoed)machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de duur van vier weken, te weten tot 28 januari 2022. De beslissing is voor het overige aangehouden.
1.2.
Na 31 december 2021 heeft de kinderrechter kennisgenomen van:
- de door de RvdK nagezonden bijlagen, ingekomen bij de griffie op 7 januari 2022;
- de brief van de RvdK van 11 januari 2022, met als bijlage de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 11 januari 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde dag.
1.3.
Op 12 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak op de zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- [minderjarige], bijgestaan door mr. H.M. Terpstra;
- de moeder;
- de pleegouders;
- [naam], namens de RvdK;
- [naam] en [naam], namens de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is op 31 december 2021 geplaatst op een gesloten groep bij [naam instelling 1]
2.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige] woont vanaf haar vierde levensjaar in vrijwillig kader bij de pleegouders.

3.Het verdere verzoek

3.1.
De RvdK heeft een (spoed)machtiging verzocht om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de RvdK aangevoerd dat er ernstige zorgen zijn over [minderjarige], die tot ongeveer juni 2021 zonder grote zorgen bij de pleegouders woonde. Zij is bij de pleegouders geplaatst, omdat de moeder de zorg voor [minderjarige] niet meer kon dragen, mede vanwege haar verstandelijke beperking. Sinds begin 2021 voelt [minderjarige] zich verdrietig, is er sprake van automutilatie en kampt zij met suïcidale gedachten. Vanuit het gebiedsteam is aangegeven dat [minderjarige] tegenover de pleegouders heeft uitgesproken dat zij iemand pijn wil doen en wil ervaren hoe diep een schaar in een mens kan. Nadat [minderjarige] tegenover de pleegouders had uitgesproken dat zij stemmen in haar hoofd hoorde, is zij naar [naam instelling 2] (van GGZ Friesland) verwezen en in augustus 2021 in een crisisopvang geplaatst. Bij de opname is door [naam instelling 2] een psychotisch meisje gezien bij wie de wereld van een computerspel steeds meer realiteit werd. [minderjarige] leek zich te identificeren met een karakter uit het spel dat moorden pleegt. Bij [naam instelling 2] is gestart met antipsychotica, wat in eerste instantie niet leek aan te slaan, maar waardoor de psychotische klachten uiteindelijk naar de achtergrond verdwenen. Hierop werd besloten om het medicijngebruik langzaam af te bouwen en toe te werken naar een terugkeer naar de pleegouders. Tijdens de eerste nacht op verlof bij de pleegouders is [minderjarige] 's nachts in zwarte kleding met een mes aangetroffen en gaf zij aan dat zij iemand wilde vermoorden. [minderjarige] gaf richting de pleegouders aan dat zij gesimuleerd had dat het goed ging om naar huis te mogen, zodat ze iemand kon vermoorden. [minderjarige] is vervolgens opnieuw opgenomen bij [naam instelling 2], waar meerdere incidenten hebben plaatsgevonden. Zo heeft [minderjarige] kokend heet water gericht in het gezicht van een verpleegkundige gegooid, volgens [minderjarige] in opdracht van een personage uit het computerspel. [naam instelling 2] heeft hiervan aangifte gedaan tegen [minderjarige] wegens zware mishandeling en aangegeven dat [minderjarige] niet langer op de crisisgroep kon blijven. Hierop is [minderjarige] overgeplaatst naar de High Intensive Care (hierna: HIC) van de GGZ, wat onderdeel is van de volwassenenpsychiatrie.
3.3.
Op 31 december 2021 is door de RvdK vernomen dat [minderjarige] ontslagen zou worden van de HIC, omdat door een psychiater werd vastgesteld dat de psychiatrische problematiek bij [minderjarige] niet voorliggend zou zijn. Vanuit [naam instelling 2] werd aangegeven dat zij [minderjarige] geen plek konden bieden en dat zij terug naar huis kon, terwijl Jeugdhulp Friesland en het gebiedsteam juist van mening waren dat de veiligheid van [minderjarige] en haar omgeving in de thuissituatie onvoldoende gewaarborgd zou zijn. Om te voorkomen dat [minderjarige] op straat zou komen te staan, heeft de officier van justitie opdracht gegeven aan de politie om [minderjarige] op te halen voor verhoor naar aanleiding van de aangifte van [naam instelling 2]. [minderjarige] heeft hierdoor in het cellencomplex verbleven.
3.4.
Nadat de RvdK zicht kreeg op de ontstane situatie, is geprobeerd om alle betrokken hulpverleners nader tot elkaar te brengen. Dit is niet gelukt. De gedragsdeskundigen binnen het vrijwillig kader gaven aan dat er geen instemmingsverklaring voor gesloten jeugdzorg getekend kon worden, vanwege voorliggende psychiatrische problematiek bij [minderjarige]. De GGZ gaf daarentegen aan dat er geen mogelijkheden waren voor een gesloten opname omdat de psychiatrie niet voorliggend was. Geen enkele instantie leek de verantwoordelijkheid te nemen om [minderjarige] een goede plek te bieden, waarop de RvdK heeft besloten om in te grijpen. Door middel van een spoedverzoek is verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en een machtiging gesloten jeugdhulp, waarna [minderjarige] op een gesloten groep bij [naam instelling 1] is geplaatst. Aangezien [minderjarige] nu op een veilige plek zit en hier ook de nodige rust lijkt te ervaren, handhaaft de RvdK zijn verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Binnen [naam instelling 1] kan er een goed behandelplan worden opgesteld, kan er diagnostisch onderzoek worden opgestart en kan er, samen met de GI, gezocht worden naar een geschikte woon- en behandelplek voor [minderjarige].

4.De standpunten

De GI
4.1.
Na het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige], is de GI voornamelijk bezig geweest met het verzamelen van informatie bij de moeder, de pleegouders en bij [naam instelling 2]. Duidelijk is geworden dat [naam instelling 2] diagnostisch onderzoek heeft uitgevoerd ten aanzien van de problematiek van [minderjarige]. Ondanks meerdere verzoeken heeft [naam instelling 2] de resultaten van dit onderzoek tot op heden nog niet met de GI gedeeld. Wel wil [naam instelling 2] een afspraak maken om een IQ-test te bespreken. Vanuit [naam instelling 1] is aangegeven dat zij de komende periode willen gebruiken om [minderjarige] te observeren, zodat aansluitend een plan gemaakt kan worden over de in te zetten hulpverlening. De GI staat daarmee achter het verzoek van de RvdK, zodat vanuit de huidige (relatief) rustige situatie gekeken kan worden welke hulp voor [minderjarige] nodig is en welke vervolgplek passend is. De GI heeft van [naam instelling 1] begrepen dat medio februari een psychiater bij de instelling komt te werken.
[standpunt minderjarige]
4.2.
[minderjarige] heeft verteld dat het naar omstandigheden goed met haar gaat bij [naam instelling 1]. Het is erg wennen, omdat de dingen bij [naam instelling 2] anders geregeld waren. [minderjarige] had het gevoel dat zij bij [naam instelling 2] niet goed geholpen werd. Ze kreeg wel medicatie, maar die hielp niet goed. [minderjarige] begrijpt dat ze misschien langer bij [naam instelling 1] moet blijven, maar het lijkt haar beter dat er gezocht wordt naar een andere plek, omdat zij voor haar gevoel niet op een gesloten groep van [naam instelling 1] thuishoort.
4.3.
Namens [minderjarige] is aangevoerd dat er rondom [minderjarige] een situatie is ontstaan, waarin de betrokken hulpverlening alleen maar naar elkaar heeft gewezen. Enerzijds werd er door [naam instelling 2] gezegd dat [minderjarige] niet langer kon blijven vanwege haar gedragsproblematiek, terwijl anderzijds vanuit de GGZ werd aangegeven dat de psychiatrische problematiek van [minderjarige] niet voorliggend was. In deze situatie nam niemand de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat [minderjarige] niet op straat kwam te staan. Hoewel de gedragswetenschapper ten tijde van het spoedverzoek niet instemde met een machtiging gesloten jeugdhulp, kon de kinderrechter niet anders dan het spoedverzoek toewijzen. De nagezonden instemmende verklaring van een andere gedragswetenschapper is met hangen en wurgen tot stand gekomen, maar er is op dit moment geen alternatief. [minderjarige] kan niet terug naar huis en iedereen lijkt met zijn rug tegen de muur te staan. Desondanks is het de vraag of [minderjarige] bij [naam instelling 1] op haar plek zit. Waar [naam instelling 2] een rustige plek kon bieden, zitten er bij [naam instelling 1] vaak kinderen met gedragsproblemen en daar hoort [minderjarige] niet tussen.
De advocaat van [minderjarige] heeft daarnaast aangegeven het zeer zorgelijk te vinden dat het diagnostisch onderzoek van [minderjarige], dat bij [naam instelling 2] is uitgevoerd, nog niet verleend is. De GI zal er meer druk op moeten zetten om deze stukken in handen te krijgen, zodat er op korte termijn een concreet plan kan worden gemaakt over welke plek voor [minderjarige] geschikt is en waar de behandeling kan worden opgestart. Om ervoor te zorgen dat de betrokken hulpverlening op scherp blijft staan en er voldoende vaart wordt gezet achter het vinden van een geschikte woon- en behandelplek voor [minderjarige], wordt verzocht om het verzoek toe te wijzen voor een kortere periode dan is verzocht en de beslissing voor het overige aan te houden.
De moeder
4.4.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het fijn vindt dat er een voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken, zodat er een jeugdzorgwerker betrokken wordt die met haar mee kan kijken. Desondanks vindt de moeder het erg jammer dat de situatie rondom [minderjarige] zo erg is geëscaleerd. De moeder heeft het gevoel dat dit voorkomen had kunnen worden. Daarnaast geeft de moeder aan dat [naam instelling 2] inderdaad een diagnose heeft gesteld bij [minderjarige]. Volgens de moeder heeft het gebiedsteam contact gehad met [naam instelling 2] en is er aangegeven dat [minderjarige] manisch depressief en psychotisch is. Het verbaast de moeder daarom dat zij vervolgens door [naam instelling 2] is gebeld met de boodschap dat zij [minderjarige] per direct naar de jeugddetentie in [plaats] wilden sturen, omdat ze daar zou thuishoren.
De pleegouders
4.5.
De pleegouders hebben aangevoerd dat zij het gevoel hebben dat het, naast de moeder en de pleegouders, niemand interesseert hoe het met [minderjarige] gaat. De betrokken hulpverlening wijst naar elkaar, waardoor er geen stap vooruit is gezet. De pleegouders zijn van mening dat [naam instelling 2] ernstige fouten heeft gemaakt. Vlak voordat [minderjarige] op verlof naar huis zou komen, heeft [naam instelling 2] de medicatie van [minderjarige] verhoogd. Hierdoor zijn haar gedachten extremer geworden en zijn haar klachten verder toegenomen. Onder invloed van deze medicatie zijn er verschillende incidenten geweest en heeft [minderjarige] uitgesproken dat ze demonen in haar hoofd heeft. Bij haar terugkeer bij [naam instelling 2] heeft [minderjarige] met een glas naar een verpleegkundige gegooid en heeft zij met kokend water gegooid. Hoewel de pleegouders de ernst van dit incident volledig erkennen, nemen zij het [naam instelling 2] kwalijk dat zij zonder enige controle de medicatie van [minderjarige] hebben verhoogd. Op 24 december 2021 is er een zorgafstemmingsgesprek geweest waarin de pleegouders hebben aangegeven dat, vanwege de toegenomen klachten en de extreme gedachten van [minderjarige], een thuisplaatsing niet mogelijk was. [naam instelling 2] was het hier niet mee eens en gaf twee dagen later aan dat de gedragsproblematiek van [minderjarige] bovenliggend was. [minderjarige] kon hierdoor niet langer bij [naam instelling 2] blijven en ze is uiteindelijk als een hond op straat gezet. De pleegouders willen het beste voor [minderjarige] en zijn van mening dat het noodzakelijk is dat er hulpverlening wordt ingezet voor de psychiatrische problematiek van [minderjarige]. Het feit dat [naam instelling 2] na de incidenten op de groep is gedraaid en aangeeft dat er sprake is van gedragsproblematiek steekt de pleegouders en voedt het gevoel dat [naam instelling 2] informatie achterhoudt over de gestelde diagnoses bij [minderjarige]. Hoewel er op dit moment geen alternatief beschikbaar is, zijn de pleegouders van mening dat [naam instelling 1] niet de juiste plek voor [minderjarige] is. De pleegouders hopen dat er op korte termijn een plan kan worden opgesteld, zodat [minderjarige] op een goede plek de hulp kan krijgen die ze nodig heeft.

5.De verdere beoordeling

Ten aanzien van de juridische positie van de pleegouders
5.1.
Ter zitting is door de pleegouders uitgesproken dat zij, na de gesloten plaatsing van [minderjarige] bij [naam instelling 1], het gevoel hebben dat zij door verschillende hulpverleningsinstanties buitenspel worden gezet. Hoewel [minderjarige] vanaf haar vierde levensjaar op vrijwillige basis bij de pleegouders heeft gewoond, is er vanuit pleegzorg recent aangegeven dat de pleegouders niet langer als pleeggezin worden aangemerkt. Gelet op de lange voorgeschiedenis waarin [minderjarige] bij de pleegouders heeft verbleven en zij de zorg voor haar op zich hebben genomen, hecht de kinderrechter er waarde aan om te benadrukken dat pleegouders in deze procedure daarom bewust als belanghebbenden zijn aangemerkt. De pleegouders sluiten ook niet uit dat, nadat [minderjarige] is behandeld en het beter met haar gaat, zij weer bij hen kan komen wonen. De kinderrechter is van oordeel dat het onderhavige verzoek rechtstreeks betrekking heeft op de belangen van de pleegouders, waardoor aan het wettelijke vereiste uit artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voldaan.
Ten aanzien van de spoedbeschikking
5.2.
De kinderrechter overweegt dat er bij beschikking van 31 december 2021 op terechte gronden een voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken. De ontstane situatie rondom [minderjarige] en haar problematiek, maakt dat het ernstig vermoeden bestaat dat er aan de gronden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. Hulpverlening in het vrijwillig kader is ontoereikend gebleken.
5.3.
Uit de beschikking van 31 december 2021 blijkt dat, hoewel er op dat moment geen instemmende verklaring van een gedragswetenschapper was overgelegd conform artikel 6.1.3 lid 3 van de Jeugdwet, er een ernstig risico bestond dat [minderjarige], zonder ingrijpen, aan haar lot zou worden overgelaten met alle daarbij komende gevaren. De betrokken hulpverlening, de jeugdzorgketen, de psychiatrie, de politie en justitie waren gezamenlijk niet in staat om een passende oplossing te bieden. Daarop heeft de kinderrechter ingegrepen. Een opname in de psychiatrie kon de kinderrechter niet afdwingen, maar de kinderrechter kon wel een gesloten setting toestaan. De kinderrechter ziet geen aanleiding deze beslissing te herroepen, temeer nu er inmiddels wel een instemmende verklaring van de gedragswetenschapper is.
Ten aanzien van de resterende duur van het verzoek
5.4.
Nu de machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van vier weken is verleend, dient de kinderrechter nog te beslissen op de resterende duur van het verzoek.
5.5.
De kinderrechter overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet, een machtiging gesloten jeugdhulp slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.6.
Op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor een machtiging gesloten jeugdhulp wordt voldaan. De kinderrechter overweegt dat er sprake is van een zeer complexe situatie, wat ook door de gedragswetenschapper in de nagezonden instemmende verklaring wordt bevestigd. [minderjarige] kampt met zeer ernstige problematiek, waardoor zij onvoorspelbaar en gevaarlijk kan handelen. De kinderrechter is van oordeel dat het verlengen van de machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om tot een meer stabiele situatie te komen en om te voorkomen dat [minderjarige] zichzelf of een ander iets aandoet.
5.7.
Voorgaande neemt niet weg dat er nog veel onduidelijk is over welke hulpverlening voor [minderjarige] geïndiceerd is en of [naam instelling 1] voor haar wel (voor de lange termijn) een geschikte plek is. De betrokken instanties lijken naar elkaar te wijzen, waardoor de kinderrechter van oordeel is dat er zo snel mogelijk zicht moet komen op welke vorm van hulpverlening voor [minderjarige] passend is en of dit binnen de jeugdzorgketen of de psychiatrie is. Daar komt bij dat de kinderrechter het van groot belang acht dat [naam instelling 2] zo snel mogelijk de resultaten van het uitgevoerde diagnostisch onderzoek deelt en niet alleen de uitkomsten van een IQ-test. Het is vervolgens aan de GI om te onderzoeken welke vervolgplek voor [minderjarige] geschikt is of dat er nogmaals met de officier van justitie bekeken wordt of de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg beter aansluit bij datgene wat [minderjarige] nodig heeft en er, zoals ook op de mondelinge behandeling is besproken, een plek moet worden gezocht binnen de jeugdpsychiatrie buiten de provincie Friesland.
5.8.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging gesloten jeugdhulp te verlengen voor een kortere periode dan is verzocht en de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden. Het is daarmee aan de GI en de RvdK om in de komende weken alle zeilen bij te zetten om zicht te krijgen op de benodigde hulpverlening en alternatieven voor een plaatsing op [naam instelling 1] te onderzoeken.
5.9.
Voorts acht de kinderrechter het van belang dat er, gelet op de zeer complexe aard van deze zaak en het overleg dat er met verschillende partijen moet worden gevoerd, door de GI een multidisciplinaire aanpak wordt gehanteerd of een of meerdere zeer ervaren jeugdzorgwerker(s) ingezet worden. Nog daargelaten dat de noodzaak bestaat om in het belang van [minderjarige] snel stappen vooruit te zetten.
5.10.
Omdat uit artikel 6.1.12, eerste lid, van de Jeugdwet al volgt dat de beschikking van de kinderrechter van rechtswege bij voorraad uitvoerbaar is, zal de kinderrechter het verzoek van de RvdK bij gebrek aan belang afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 25 februari 2022;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan tot de zitting met gesloten deuren van
dinsdag 15 februari 2022 om 16:00 uur;
6.3.
draagt de RvdK en de GI op om de rechtbank en de belanghebbenden uiterlijk
10 februari 2022schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en hun standpunt ten aanzien van het resterende deel van het verzoek;
6.4.
wijst het verzoek om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. H.J. Boon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.