Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - gelet op de ernst van het ten laste gelegde feit - gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat - gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte - er geen ruimte is voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen opzettelijk ongeveer 53 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 8 kilogram van een materiaal bevattende MDMA aanwezig heeft gehad. Een hoeveelheid die een geschatte straatwaarde had van € 480.000. Gelet op de deze hoeveelheid, moeten de aangetroffen drugs wel bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Dit blijkt ook uit de chatberichten waaruit volgt dat de woning aan de [straatnaam] te Emmen fungeerde als locatie om pakketjes met drugs klaar te maken voor verzending naar het buitenland. Dit zijn ernstige feiten. Het is algemeen bekend dat harddrugs ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor gebruikers en dat de productie daarvan en handel daarin gepaard gaan met diverse andere vormen van ondermijnende criminaliteit, waaronder (zware) geweldsfeiten. Uit de handelswijze van verdachte blijkt niet dat hij zich heeft bekommerd om deze maatschappelijke schade. De exacte beweegredenen van verdachte zijn onbekend gebleven. Verdachte heeft bij de politie en ook op de terechtzitting geen openheid van zaken willen geven. Kennelijk was verdachte, naar mag worden aangenomen, enkel uit op eigen financieel gewin. Dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de hoogte daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op grond van de oriëntatiepunten is in beginsel een gevangenisstraf van 3 tot 4 jaren op zijn plaats als er sprake is van meer dan 20 kilogram harddrugs. In het geval van verdachte is sprake van in totaal 61 kilogram aan verdovende middelen. Gelet hierop is naar oordeel van de rechtbank geen ruimte voor een taakstraf dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte meegewogen dat verdachte, niet eerder is veroordeeld voor druggerelateerde feiten.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen - waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn - kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in dit geval aanvang heeft genomen vanaf de inverzekeringstelling van verdachte op 29 oktober 2018. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met 42 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.