ECLI:NL:RBNNE:2022:1138

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
18.272255.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens confrontatie in pizzeria

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 9 oktober 2021 in Surhuisterveen, tijdens een confrontatie met de eigenaar van een pizzeria, het slachtoffer met een mes in de rug gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, de confrontatie heeft opgezocht en met opzet een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.365,11, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 60 uren, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18.272255.21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.125644.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 11 april 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Surhuisterveen, in elk geval in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Surhuisterveen, in elk geval in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte met vol opzet het slachtoffer van het leven heeft willen beroven, maar dat hij door met het mes in het bovenlichaam te steken bewust de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden heeft aanvaard. Het bovenlichaam is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en op de plek waar verdachte heeft gestoken bevinden zich de longen en de (slag)aders. Door op deze plek te steken heeft verdachte op de koop toegenomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Hierdoor kan het voorwaardelijk opzet op de dood worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna gegeven bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 28 maart 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 9 oktober 2021 was ik in pizzeria/ [bedrijf] . Ik heb toen tijdens een confrontatie met de eigenaar [slachtoffer] en twee medewerkers van de pizzeria, [naam 1] en [naam 2] , een mes uit mijn broekzak gepakt en deze in mijn hand genomen. Buiten de pizzeria ging deze confrontatie door en had ik nog steeds het mes in mijn hand. Ik heb met het mes als een dolle om mij heen geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2021,opgenomen op pagina 133 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer AD-001 van 11 november 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 9 oktober 2021 was ik aan het werk in [bedrijf] in Surhuisterveen. Ik ben eigenaar van [bedrijf] . Ik stond buiten. [verdachte] had ruzie met [naam 1] en [naam 2] . Ik ging tussen [naam 1] , [naam 2] en [verdachte] in staan. Ik ben één keer gevallen. Ik zag dat ik met een mes was gestoken. Toen ik naar binnenging merkte ik het. Ik had geen klaplong, maar er zit wel vocht. Dat is schoongemaakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 oktober 2021,opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op een gegeven moment zag ik dat de eigenaar van de pizzeria ten val kwam buiten voor de pizzeria. Ik zag dat [verdachte] vervolgens naar de eigenaar van de pizzeria toestapte en ik zag dat hij zijn arm omhoog deed. Ik zag dat hij een mes in de hand had die hij omhoog deed. Ik zag dat hij deze hand met het mes naar beneden deed in de richting van de eigenaar van de pizzeria. Ik zag dat hij met het mes in de rug van de eigenaar stak.
4. Een geneeskundige verklaring, op 9 oktober 2021 opgemaakt en ondertekend door
C. Oostdam, forensisch arts KNMG GGD, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Betreft [slachtoffer] , datum letselonderzoek 9 oktober 2021 te 13.15 uur.
Op de rug aan de linkerzijde is in de achterste oksellijn links een enkele diepe wond zichtbaar, schuin verlopend van links onder naar rechts boven, met een lengte van ca. 2 cm, op de hoogte van de 6e rib. Op de detail foto is zichtbaar dat de diepe wond uit twee delen lijkt te bestaan; er is een flauwe hoek zichtbaar. Het lijkt een diepe wond, met scherpe randen en de hoeken zijn ook scherp beiderzijds.
De locatie van de diepe wond kan gepaard gaan met inwendig letsel zoals letsel aan het longvlies of de longen zelf.
Het letsel is zeer waarschijnlijk ontstaan door een scherp snijdend voorwerp zoals bijvoorbeeld een mes, stuk glas, schaar of iets dergelijks.
Bewijsoverweging
De rechtbank is ten aanzien van het primair ten laste gelegde van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) had op het om het leven brengen van aangever [slachtoffer] , zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van aangever- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Aan de hand van het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, de confrontatie heeft opgezocht met onder meer aangever. Tijdens de fysieke confrontatie heeft hij een mes ter hand genomen en is als een dolle te keer gegaan. Toen het slachtoffer was gevallen is hij op hem toegestapt en heeft hij hem met het mes links in zijn rug gestoken. Hierdoor heeft verdachte een diepe steekwond, vlakbij de linkerlong van aangever, veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijk kans dat aangever door de steekwond zou komen te overlijden en dat deze kans voor verdachte voorzienbaar was. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam meerdere vitale organen, zoals de longen, longblaasjes en het bloedvatenstelsel, bevinden. Uit de letselverklaring volgt ook dat de locatie van de diepe wond gepaard kan gaan met inwendig letsel zoals letsel aan het longvlies of de longen zelf.
Door onder voornoemde omstandigheden het slachtoffer met een mes diep in de rug te steken is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het primair ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2021 te Surhuisterveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en dat aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door de officier zijn gevorderd, alsmede oplegging van een taakstraf. Om de ernst van het feit te benadrukken zou het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf langer kunnen zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de problematiek van verdachte en het hulpverleningstraject dat is opgestart zou een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een averechts effect kunnen hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het trajectconsult opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 16 november 2021, een reclasseringsadvies opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN) van 28 februari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft samen met zijn vriendin, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, bij de medewerkers van de pizzeria verhaal gehaald over de wijze waarop zijn vriendin aan de telefoon was bejegend. Toen hem door de eigenaar werd gezegd weg te gaan weigerde hij dit. Daarna is het tot een fysieke confrontatie gekomen. Verdachte heeft een mes gepakt en heeft tijdens deze confrontatie met het mes in de rug van het slachtoffer gestoken. Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft de weken na het incident veel pijn gehad en heeft zijn werkzaamheden niet kunnen uitvoeren. Bovendien zorgt een feit als dit voor maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich even na middernacht af voor een pizzeria waarin zich klanten bevonden. De personen die daar op dat moment aanwezig waren zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadig handelen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt voor een dergelijk ernstig feit dient te zijn.
Ten nadele van verdachte weegt mee dat uit zijn justitiële documentatie blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij ten tijde van het feit in de proeftijd liep van een veroordeling inzake geweld. Deze voorwaardelijke veroordeling heeft hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fysieke confrontatie op te zoeken en geweld te plegen.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte tot kort voor het delict hulp heeft gehad van de Geestelijke Gezondheidszorg Friesland (hierna: GGZ). Volgens de GGZ is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het risico op letselschade wordt ingeschat op gemiddeld tot hoog. Om het recidiverisico in te perken acht de reclassering het van belang dat er middels een ambulante behandeling zal worden ingezet op de bestaande emotieregulatie problemen. Het niet drinken van alcohol zal het risico op recidive eveneens doen verlagen. Daarom wordt naast een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de forensische politiekliniek van VNN (met een verplichting tot het innemen van eventuele medicatie) een alcoholverbod geadviseerd. Gelet op de aard en de ernst het feit en de wens van het slachtoffer wordt een contactverbod en locatieverbod voor het adres waar het feit is gepleegd geadviseerd.
Zowel bij de reclassering als ter terechtzitting heeft verdachte zich gemotiveerd getoond om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren passend en geboden en zal zij deze opleggen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden koppelen van een meldplicht bij de reclassering van VNN, een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer. Gelet op de omstandigheid dat een contactverbod wordt opgelegd ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een locatieverbod. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de verplichting tot het innemen van medicatie in de bijzondere voorwaarden op te nemen. De rechtbank zal daarom deze voorwaarden niet opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 385,16 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, omdat verdachte heeft aangegeven dat hij de schade accepteert en bereid is deze te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade bestaat uit het in rekening gebrachte eigen risico door de zorgverzekering, reiskosten naar het ziekenhuis en reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland in verband met het indienen van de vordering. De rechtbank stelt vast de reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland proceskosten betreffen en zal het bedrag van € 20,05 daarom als proceskosten behandelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overig gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 20,05, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 17 februari 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren met een proeftijd van één jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 maart 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 20 december 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu de veroordeelde het bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN), op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden en zich vervolgens blijf melden op de afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt:
  • zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van VNN, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en voor zolang de reclassering dit nodig vindt;
  • zich zal onthouden van het gebruik van alcohol, voor zolang de reclassering dat nodig vindt en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod op aanwijzing van de reclassering mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
  • op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1968.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de eerste drie voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 1.365,11 (zegge: éénduizend driehonderd vijfenzestig euro en elf eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 20,05.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.365,11 (zegge: éénduizend driehonderd vijfenzestig euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 365,11 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 23 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.125644.20:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 17 februari 2021, te weten: een werkstraf van 60 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. A.R. van der Winkel en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2022.
Mr. A.R. van der Winkel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.