Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. De officier van justitie heeft daarbij in sterke mate rekening gehouden met het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair voor vrijspraak gepleit. Meer subsidiair, bij een bewezenverklaring, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, gezien het forse tijdverloop, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het positieve reclasseringsadvies, een voorwaardelijke straf op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 8 juli 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Volwassenenstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van adolescenten die bij het begaan van het strafbare feit al 18 jaar maar nog geen 23 jaar oud zijn, toch het jeugdstrafrecht toepassen indien de rechter dit nodig vindt vanwege de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering ziet geen aanknopingspunten om over te gaan tot berechting volgens het jeugdstrafrecht. Verdachte zet stappen in de richting van volwassenheid. Hij heeft samen met zijn broer een eigen onderneming en hij is voornemens om met zijn vriendin te gaan samenwonen. Daarnaast lijkt verdachte afstand te hebben genomen van zijn voormalige sociale contacten. De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank neemt deze conclusie over en zal verdachte dus berechten volgens het volwassenenstrafrecht
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, vernieling, bedreiging en huisvredebreuk.
Hij maakte deel uit van een groep gemaskerde en met knuppels gewapende mannen die met bruut geweld de woning van de slachtoffers zijn binnengevallen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in de eigen woning. Hij en zijn mededaders hebben geen enkel respect gehad voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van de slachtoffers. Dergelijk, kennelijk motorclub gerelateerd geweld, veroorzaakt bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Uit het rapport van de reclassering en hetgeen omtrent de persoon van verdachte op zitting naar voren is gekomen, leidt de rechtbank af dat verdachte een criminele periode in zijn leven lijkt te hebben afgesloten. Sinds 2017 is hij niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Hij maakt een volwassen indruk en heeft doelen gesteld. Samen met zijn broer heeft hij een eigen onderneming en hij wil samenwonen met zijn vriendin. Het risico op herhaling wordt ingeschat als laag en de reclassering adviseert bij een bewezenverklaring de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal in strafverminderende zin rekening houden met het tijdsverloop.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf 15 oktober 2017, de datum waarop verdachte in kennis is gesteld van het voornemen van het openbaar ministerie om hem te vervolgen en gaat derhalve een termijn van twee jaren te boven.
De rechtbank is van oordeel dat deze forse overschrijding een sterke matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg dient te hebben.
In beginsel zouden de gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank zal echter het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden in het voordeel van verdachte mee laten wegen.
Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geformuleerde eis passend en geboden en zij zal dan ook overeenkomstig die eis een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Een door de raadsman bepleite geheel voorwaardelijke straf doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45, 47, 63, 138, 285, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.