ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 10 juni 2016 te Noordwolde, gemeente Weststellingwerf tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, aan de [straatnaam] bij [slachtoffer 2] en/of J [slachtoffer 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. De feiten hebben zich afgespeeld in juni 2016. In februari 2022 heeft verdachte de dagvaarding ontvangen. Dat is vijf jaar en negen maanden na de feiten. De raadsman is van mening dat er onduidelijkheden zijn ten aanzien van de herkenning van verdachte door de aangevers. Aangevers zouden verdachte hebben herkend op een foto. Deze foto is hetgeen naar verdachte heeft geleid. De verdediging wenst de aangevers over de herkenning te bevragen maar door het extreme tijdsverloop zijn de aangevers niet meer betrouwbaar als getuige. Om die reden wordt het door de verdediging zinloos geacht om een verzoek te doen om de getuigen te horen. Door het grote tijdsverloop, dat te wijten is aan het openbaar ministerie, is er geen mogelijkheid tot waarheidsvinding meer. Het openbaar ministerie is verantwoordelijk voor een onoverkomelijk bewijsprobleem dat in de weg staat aan een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 6 van het EVRM niet geschonden is. Tijdsverloop is weliswaar van invloed op het geheugen van mensen, maar dat gaat niet in algemene zin op. De verdediging is in de gelegenheid geweest om de aangevers te laten horen, maar heeft hier niet voor gekozen. Deze verklaringen hadden daarna op hun waarde kunnen worden getoetst.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking. Hieraan worden hoge motiveringseisen gesteld. Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van artikel 359a van het Wetboek van Strafordering valt, komt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel van het 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen - in de bewoordingen van het EHRM - dat "the proceedings as a whole were not fair".
De rechtbank constateert in onderhavige zaak dat er sprake is van een fors tijdsverloop en dat de verdediging ervoor heeft gekozen geen verzoek te doen tot het horen van de aangevers of andere personen. Door tijdsverloop kunnen herinneringen van getuigen vervagen, maar de rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand gezegd kan worden dat het horen van de aangevers in deze zaak geen zin meer heeft of zou hebben gehad. De aangevers hebben de groep mannen, waarvan één nog ongemaskerd, gezien. De mannen zijn met bruut geweld de woning binnengedrongen en de woningoverval heeft een grote impact gehad op de aangevers. Ondanks het tijdsverloop zouden de aangevers door de grote impact juist specifieke en onuitwisbare herinneringen kunnen hebben aan bepaalde delen van de woningoverval. Het stond de verdediging vrij om onderzoekswensen in te dienen, zoals het horen van de aangevers of andere personen om te toetsen of zij nog herinneringen hadden aan het ten laste gelegde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aan het verweer ten grondslag gelegde niet kan leiden tot het oordeel dat een inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten van de verdachte die van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De rechtbank verklaart de officier van justitie dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 tot een taakstraf van 120 uren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] en ook uit de verhoren van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat er sprake was van een wraakactie van Satudarah. Een lid van Satudarah was mishandeld en er moest een rekening vereffend worden. Daarom is er een groep gemaskerde mannen, gewapend met knuppels, naar de woning van aangeefster [slachtoffer 2] gegaan. Ze zijn met geweld de woning binnengedrongen, ze hebben aangever [slachtoffer 1] geslagen met een knuppel en ze hebben vernielingen aangericht. Verdachte maakte deel uit van die groep. Hij is herkend door beide aangevers en hij was lid van Saudarah, de supportclub van Satudarah. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, bedreiging, vernieling en huisvredebreuk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte deel uitmaakte van de groep mannen. Er zijn veel onduidelijkheden rondom de herkenning van verdachte. Verdachte zou zijn herkend op een foto vanwege zijn Molukse uiterlijk en een onduidelijke tatoeage in zijn nek. Op de foto is de tatoeage niet eens goed te zien. Molukkers met tatoeages in de nek zijn bij Satudarah zeker geen uitzondering. Er is gerede twijfel en dan dient vrijspraak te volgen. Subsidiair, als bewezen kan worden dat verdachte deel uitmaakte van de groep, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 geen sprake is van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad. [getuige 1] heeft tegen meerdere getuigen gezegd dat hij aangever financieel wilde treffen. Er was geen oogmerk op het toebrengen van lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 ontbreekt het bewijs voor een bedreiging tegen het leven gericht. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De feiten
Op 10 juni 2016 en op 12 juni 2016 doen [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] aangifte. Ze verklaren dat ze op de avond van 10 juni 2016 door het keukenraam een groep gemaskerde en in het zwart geklede mannen bij de voordeur van de woning van [slachtoffer 2] zien staan. Beide aangevers bevinden zich op dat moment in de woning. Ze zien door het keukenraam dat één van de mannen nog niet gemaskerd is. Als [slachtoffer 1] naar de voordeur loopt, dringen met knuppels bewapende mannen met geweld de woning binnen. Beide aangevers ontvluchten in paniek de woning door een raam. [slachtoffer 1] wordt hierbij nog geslagen met een knuppel op zijn rug.
Na het incident en kennelijk nog voordat hij door de politie gehoord wordt, krijgt aangever [slachtoffer 1] via via foto’s te zien van verdachte. [slachtoffer 1] doet dezelfde dag nog aangifte en wordt twee dagen later nog een keer gehoord door de politie. Hij verklaart dat hij op de aan hem getoonde foto’s verdachte herkent. Verdachte maakte volgens hem deel uit van de groep en was de enige nog niet gemaskerde man. Hij herkent hem aan zijn lengte, de tatoeage in zijn nek en hij zou eerder in het café van [slachtoffer 1] zijn geweest tijdens een Satudarah feest. [slachtoffer 1] spreekt van een wraakactie van Satudarah.
Ook aangeefster [slachtoffer 2] krijgt na het incident en kennelijk nog voordat ze door de politie gehoord wordt, via via foto’s van verdachte te zien. Twee dagen na het incident doet [slachtoffer 2] aangifte. In haar aangifte geeft ze een gedetailleerd signalement van de niet gemaskerde man. Ze omschrijft hem onder meer als een man van Molukse afkomst met een spits gezicht en een katachtige tatoeage in zijn nek. Ook zij herkent verdachte aan de hand van de na het incident getoonde foto’s van verdachte.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij geen deel uitmaakte van de groep die in de woning van [slachtoffer 2] is binnengedrongen.
Beoordeling van de herkenningen
De rechtbank overweegt het volgende. Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt zeker als de herkenning het enige bewijsmiddel vormt, zoals in deze zaak het geval is, en er ook nog sprake was van een hectische situatie.
Met name aangeefster [slachtoffer 2] heeft een specifiek signalement gegeven. Voordat zij bij de politie heeft verklaard over de kenmerken die ze heeft waargenomen bij de niet gemaskerde man, zoals de afbeelding van een katachtige in zijn hals, heeft aangeefster via via foto’s van verdachte gezien. De rechtbank stelt vast dat de kwaliteit van de foto’s die aan beiden aangevers zijn getoond, te wensen overlaat en dat de tatoeages in de hals van verdachte slecht zichtbaar zijn. Ook is er enige verbeelding voor nodig om in de tatoeage van verdachte een afbeelding van een katachtige te zien. Zelfs na een eigen waarneming ter terechtzitting werd het de rechtbank niet direct duidelijk dat met de tatoeage in de hals van verdachte een katachtige wordt uitgebeeld. De rechtbank acht het weliswaar niet onmogelijk dat via het keukenraam een tatoeage van katachtige te zien was, maar gezien de matige kwaliteit van de tatoeage acht de rechtbank het ook niet uitgesloten dat aangeefster alleen heeft kunnen zien dat de man ‘een’ tatoeage in de hals had en dat die eerste waarneming en daarmee de herkenning van verdachte, verder is ingevuld en beïnvloed door de foto’s van verdachte die andere mensen haar na het incident hebben laten zien.
De rechtbank merkt verder op dat, ook al hebben getuigen bepaalde kenmerken waargenomen en daarmee een signalement van de dader gegeven, er dan meerdere personen kunnen zijn die aan dat signalement voldoen. Veel leden van Satudarah zijn van Molukse afkomst en er zullen meerdere leden zijn die tatoeages in hun hals hebben. Ook op dat punt dient de rechtbank behoedzaam om te gaan met de herkenning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], dit temeer omdat er geen sprake was van een meervoudige fotoconfrontatie.
Alles overwegend is de rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende duidelijk is geworden hoe de herkenning door aangevers van verdachte tot stand is gekomen. Dat leidt ertoe dat de rechtbank twijfel heeft bij de betrouwbaarheid van die herkenning. Die twijfel dient in het voordeel van de verdachte te werken.
De rechtbank acht op basis van het strafdossier niet bewezen dat verdachte deel uitmaakte van de groep mannen en zal verdachte daarom vrijspreken van alle ten laste gelegde feiten.