ECLI:NL:RBNNE:2022:1020

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
LEE 21/1243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van waardedaling als gevolg van mijnbouw en de overdracht van aanspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van waardedaling van een woning als gevolg van mijnbouw. Eiser, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van waardedaling, die eerder was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn ex-partner gezamenlijk eigenaar waren van de woning en dat er een echtscheidingsconvenant was waarin de eigendomsverdeling was geregeld. Eiser had de eigendom van de woning overgenomen van zijn ex-partner, maar de rechtbank oordeelde dat de aanspraak op vergoeding van waardedaling niet was overgedragen aan eiser door middel van cessie. De rechtbank concludeerde dat de akte van verdeling en levering te algemeen was om de cessie van de aanspraak te kunnen vaststellen. Hierdoor kon eiser geen aanspraak maken op de waardedalingsvergoeding die aan zijn ex-partner toekwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en liet de overige gronden onbesproken. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.W. Timmer).

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om vergoeding van waardedaling als gevolg van mijnbouw afgewezen.
In het besluit van 24 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. L.A. Jager.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De waardedaling die in geding is, betreft de woning met het adres [adres] , postcode [postcode] (de woning).
1.2.
Per 3 februari 2005 zijn eiser en [ex-partner] (ieder voor 50%) eigenaar geworden van de woning. Op 22 februari 2012 zijn zij een echtscheidingsconvenant overeengekomen, waarna op 27 april 2012 de echtscheiding uitgesproken is. De akte van verdeling en levering van 9 juli 2015 is ingeschreven op 10 juli 2015. Artikel 5 van deze akte luidt als volgt (verkrijger is eiser, vervreemder is [ex-partner] ):
“Voor zover de levering daarvan niet reeds heeft plaatsgehad, levert vervreemder bij deze aan verkrijger, die aanvaardt, zijn gerechtigdheid tot die aanspraken die niet kunnen gelden als kwalitatieve rechten als bedoeld in artikel 6:251 Burgerlijk Wetboek, die vervreemder nu of te eniger tijd kan doen gelden ten aanzien van de bouwer(s), de aannemer(s), de onderaannemer(s), de installateur(s) en/of de leverancier(s) van het registergoed, alsmede de rechten uit eventuele premieregelingen en garantiecertificaten, alles voor zover deze regelingen overdraagbaar zijn en zonder dat vervreemder tot enige vrijwaring gehouden is. Verkrijger is thans bevoegd om de overdracht van de gerechtigdheid tot de betreffende rechten te bewerkstelligen door mededeling te doen aan de personen jegens wie die rechten kunnen worden uitgeoefend”.
1.3.
Op 9 juli 2015 heeft [ex-partner] haar deel van de eigendom van de woning overgedragen aan eiser. Eiser heeft dit deel op dezelfde dag overgedragen aan [partner] , zodat zij per die datum gezamenlijk eigenaar van de woning werden. Op 6 november 2017 hebben eiser en [partner] de woning verkocht.
1.4.
Op 19 april 2019 hebben eiser en [partner] een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.
V. (NAM). Hierin hebben partijen de waardedaling van de woning door (het risico op) aardbevingen door gaswinning, begroot op € 6.000. De NAM heeft dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, vergoed aan eiser en [partner] .
1.5.
Op 4 september 2020 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om vergoeding van de waardedaling van de woning als gevolg van bodembeweging.
2. De hieronder genoemde wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser over vergoeding van de waardedaling al een vaststellingsovereenkomst met de NAM heeft gesloten.
2.2.
Voor zover eiser tegen deze afwijzingsgrond wil opkomen, merkt de rechtbank op dat de Tijdelijke wet Groningen bepaalt dat verweerder niet bevoegd is om een aanvraag te behandelen als over dezelfde schade door de NAM al een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Hiervan kan verweerder alleen afwijken als zich bijzondere omstandigheden voordoen die leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak niet gebleken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen.
3.1.
Naar de rechtbank begrijpt, maakt eiser aanspraak op de vergoeding voor waardedaling op grond van het eigenaarschap van [ex-partner] over de periode van 3 februari 2005 tot 10 juli 2015.
3.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift (onder 5.12) en ter zitting opgemerkt dat [ex-partner] aanspraak heeft op vergoeding van waardedaling voor haar eigendomsaandeel gedurende genoemde periode. Omdat zij geen partij is bij de vaststellingsovereenkomst met de NAM, staat deze overeenkomst niet in de weg aan de bevoegdheid van verweerder om een aanvraag van haar kant in behandeling te nemen.
3.3.
De vraag die voorligt is of [ex-partner] haar aanspraak op vergoeding heeft overgedragen aan eiser door middel van cessie als bedoeld in artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag ontkennend beantwoord worden. Artikel 3:94 van het BW vereist voldoende bepaaldheid: uit vaste rechtspraak vloeit voort dat de over te dragen vordering in voldoende mate door de akte moet worden bepaald. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat.
Artikel 5 van de akte van verdeling en levering (zie 1.2) is evenwel te algemeen van aard om hierin de cessie van de aanspraak van [ex-partner] te kunnen lezen. Verder is niet gebleken dat er een andere overeenkomst is gesloten tussen [ex-partner] en eiser waarin de aanspraak wel specifiek is overgedragen. Eiser kan dus geen aanspraak maken op de waardedalingsvergoeding die aan [ex-partner] toekomt.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat [ex-partner] de mogelijkheid heeft om zelfstandig een aanvraag bij verweerder in te dienen. Een dergelijke aanvraag ligt in deze procedure echter niet voor.
3.5.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande de overige gronden onbesproken laten.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Tijdelijke wet Groningen
Artikel 2
(…)
4. Het Instituut is niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade betreft waarvoor:
(…)
b. door de exploitant met de gedupeerde of diens vertegenwoordiger een vaststellingsovereenkomst is gesloten;
(…)
5. Het Instituut kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van het bepaalde in het vierde lid, onder a en b, ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.
Burgerlijk Wetboek Boek 3
Artikel 94
1. Buiten de in het vorige artikel geregelde gevallen worden tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.
2. De levering van een tegen een bepaalde, doch op de dag waarop de akte wordt opgemaakt onbekende persoon uit te oefenen recht dat op die dag aan de vervreemder toebehoort, werkt terug tot die dag, indien de mededeling met bekwame spoed wordt gedaan, nadat die persoon bekend is geworden.
3. Deze rechten kunnen ook worden geleverd door een daartoe bestemde authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de personen tegen wie die rechten moeten worden uitgeoefend, mits deze rechten op het tijdstip van de levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. De levering kan niet worden tegengeworpen aan de personen tegen wie deze rechten moeten worden uitgeoefend dan na mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of de verkrijger. Voor de verkrijger van een recht dat overeenkomstig de eerste zin is geleverd, geldt artikel 88 lid 1 slechts, indien hij te goeder trouw is op het tijdstip van de in tweede zin bedoelde mededeling.
4. De personen tegen wie het recht moet worden uitgeoefend, kunnen verlangen dat hun een door de vervreemder gewaarmerkt uittreksel van de akte en haar titel wordt ter hand gesteld. Bedingen die voor deze personen van geen belang zijn, behoeven daarin niet te worden opgenomen. Is van een titel geen akte opgemaakt, dan moet hun de inhoud, voor zover voor hen van belang, schriftelijk worden medegedeeld.