Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde - poging doodslag - kan worden bewezen verklaard en daartoe - kort en zakelijk weergegeven - verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], naar de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] en naar de geneeskundige verklaring waaruit blijkt van het letsel bij aangever.
Getuigen hebben verdachte en aangever zien vechten waarbij verdachte iets uit zijn schoudertasje haalde waarna het letsel bij aangever is ontstaan. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat verdachte een soort mes uit zijn schoudertasje haalde en daarmee in de richting van het gezicht van aangever bewoog. Getuige [getuige 2] heeft gezien dat een buitenlandse man een mes uit zijn schouder-
/nektasje haalde, dit mes openklapte en daarmee wees in de richting van de vrienden van aangever. Verdachte heeft ontkend aangever te hebben gestoken en/of in het gezicht te hebben geslagen maar heeft bevestigd dat hij een schoudertasje droeg en dat hij daar iets uit heeft gehaald. Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij een mes heeft opgeruimd van de plek van het incident. Op de camerabeelden van het incident is te zien dat verdachte vlucht en dat hij wordt achtervolgd door de getuigen [getuige 3] en [getuige 7]. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat degene die de stekende beweging maakte naar aangever daarna is weggerend.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat voornoemde verklaringen, hoewel niet allemaal consistent, voldoende zijn voor het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is geweest die aangever met een mes in het gezicht heeft gestoken.
De officier van justitie heeft dit handelen gekwalificeerd als poging doodslag. Verdachte heeft aangever onverhoeds, uit het niets, in het gezicht gestoken en daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever ten gevolge daarvan zou komen te overlijden.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte van al het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het letsel bij aangever heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij die nacht de beschikking had over een mes of een ander scherp voorwerp en dat hij daarmee heeft gehandeld in de richting van aangever. De verklaringen van de getuigen die een mes of een scherp voorwerp hebben gezien wijzen verdachte niet aan als zijnde de dader of zij geven een geheel ander signalement. Daarnaast zijn er getuigen die heel dicht bij de situatie aanwezig waren maar die geen mes hebben gezien. De getuigenverklaringen zijn niet consistent en ook het door getuigen opgegeven signalement van de dader is niet eensluidend. Daarnaast heeft de raadsvrouw er op gewezen dat vrijwel alle getuigen ook zijn gehoord als verdachten terzake van de aangifte die verdachte heeft gedaan. Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen als bewijsmiddel dient derhalve voorzichtigheid te worden betracht, aldus de raadvrouw.
Subsidiair, indien de rechtbank meent dat het letsel wel door verdachte is toegebracht, heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte in elk geval van het primair en subsidiair ten last gelegde moet worden vrijgesproken nu geen sprake was van enige vorm van opzet van verdachte op het intreden van de dood of zwaar lichamelijk letsel van aangever. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier volgt dat verdachte werd aangevallen en dat hij enkel bezig was met wegkomen uit de benarde situatie waarin hij verkeerde. De raadsvrouw heeft in dit kader voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Er kan geen eenduidig beeld worden gevormd over de uiterlijke verschijningsvorm van het voorwerp dat het letsel moet hebben veroorzaakt, of het voorwerp geëigend is om iemand dood te maken, of over de wijze waarop het voorwerp is gehanteerd. De vraag of door het handelen met het voorwerp daadwerkelijk de dood bij aangever had kunnen intreden kan derhalve niet worden beantwoord.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de heftige omstandigheden die bewuste avond en de gevolgen daarvan voor verdachte, alsmede naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 5 september 2020, omstreeks 03.28 uur belt een taxichauffeur ([getuige 1]) met de meldkamer van de politie. [getuige 1] meldt dat hij zojuist een slachtoffer van een steekpartij heeft afgezet bij de eerste hulp van het Isala Diaconessen Ziekenhuis te Meppel. Het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], was kort daarvoor tijdens een vechtpartij op het Prinsenplein te Meppel in zijn gezicht gestoken.
Uit het politieonderzoek komt vervolgens naar voren dat op zaterdag 5 september 2020, rond 03:00 uur, voor het [naam restaurant], gelegen aan het Prinsenplein te Meppel, ruzie is ontstaan tussen een vriendengroep (van ongeveer 6 personen) en de eigenaar en het personeel (drie personen) van het restaurant. Het restaurant was in verband met de geldende coronamaatregelen vroeg gesloten en aan de vriendengroep werd meegedeeld dat zij geen eten meer konden krijgen. De vriendengroep nam daarmee geen genoegen en bleef voor de deur van het restaurant rondhangen en er werd wat geroepen en gescholden. Nadat het personeel klaar was met schoonmaken verlieten zij één voor één de zaak, waarna er een vechtpartij ontstond waarbij ook verdachte en aangever betrokken waren. Zowel verdachte als aangever zijn daarbij gewond geraakt: verdachtes neus is gebroken en aangever heeft een zeer grote snede in zijn gezicht opgelopen.
Verdachte wordt verweten dat hij het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Dit verwijt is primair tenlastegelegd als poging doodslag, subsidiair als toebrengen zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het aangezicht, ten gevolge heeft gehad.
Ter terechtzitting heeft de verdachte, evenals bij zijn eerdere verhoren bij de politie, het hem ten laste gelegde feit stellig ontkend.
De vraag die thans voorligt is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is en overweegt daartoe het volgende.
In deze zaak zijn meerdere getuigen gehoord die hebben verklaard dat zij verdachte en aangever hebben zien vechten, waarbij verdachte iets uit zijn schoudertasje haalde en waarna het letsel bij aangever is ontstaan. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte iets uit zijn schoudertasje haalde en daarmee in de richting van het gezicht van aangever bewoog. getuige 1] omschrijft de dader als: “een man van ongeveer 1.85 meter lang, kort stekelig, zwart haar, met inhammen. Hij had een lichte baardgroei. Ik ken hem niet van [naam restaurant]. Ik schat hem tussen de 35 a 40 jaar oud. Hij droeg een grijs poloshirt. Ik zag een grijze kraag. Daar overheen droeg hij een zwarte jas. Hij droeg een donkere schoudertas schuin over zijn bovenlichaam.” [getuige 1] is vervolgens op 22 oktober 2020 door de politie geconfronteerd met camerabeelden waarop verdachte te zien is . [getuige 1] herkent verdachte in eerste instantie niet van de beelden, benoemt verschillende kenmerken die niet overeenkomen en voegde daaraan toe dat de verdachte van de steekpartij ook niet in de richting liep waarin hij de man op de beelden weg ziet rennen. Pas wanneer verbalisant een foto van het gezicht van verdachte toont herkent [getuige 1] verdachte als de man die aangever zou hebben gestoken.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een buitenlandse man een mes uit zijn schouder-/nektasje haalde, dit zakmes openklapte en daarmee wees in de richting van de vrienden van aangever. [getuige 2] omschrijft deze man als een buitenlandse jongen met een kaal hoofd en een wit T-shirt. Dit signalement past niet bij de beschrijving die [getuige 1] van verdachte heeft gegeven en ook niet bij de camerabeelden waarop verdachte die avond is te zien. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte een donker T-shirt draagt, en hoewel hij niet veel haar heeft is hij niet kaal.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat de persoon die hem in het gezicht zou hebben geschopt ook aangever in het gezicht zou hebben gestoken. Hij beschrijft het mes als een lang scherp mes met een lemmet van ongeveer 10 cm. Als getuige [getuige 5] de camerabeelden worden getoond verklaart hij: “Ik zie een man wegrennen die bij het incident aanwezig was en hij weet hoogst waarschijnlijk wel wie [slachtoffer] heeft gestoken. V: Dus dit is niet de man die jou heeft getrapt en [slachtoffer] heeft gestoken? A: Na mijn omschrijving is dit inderdaad niet de man.”
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien: “Nou nee. Ik zag wel dat hij zijn hand naar het tasje deed en hier wat uit haalde. Ik zal ook dat toen hij zijn hand naar voren bewoog dat hij zijn hand als een vuist hield en dat er wel iets uit stak, maar ik kan niet vertellen wat ik precies zag.”
De rechtbank overweegt ten aanzien van voornoemde getuigenverklaringen dat deze niet consistent zijn en dat het door verschillende getuigen opgegeven signalement van de dader niet eensluidend is en niet in overeenstemming met de camerabeelden.
De rechtbank overweegt voorts dat alle belastende verklaringen zijn afgelegd door getuigen uit de vriendengroep van aangever, dat ook taxichauffeur [getuige 1] een bekende is van aangever en zijn vriendengroep, en dat een deel van de getuigenverklaringen pas geruime tijd na het incident is afgelegd. De getuigen in de zaak tegen verdachte zijn (met uitzondering van [getuige 1]) daarnaast ook gehoord als verdachten in de zaak waarin [verdachte] aangifte tegen hen heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat een en ander de getuigenverklaringen heeft gekleurd.
Vanwege voornoemde discrepanties in de verklaringen en de omstandigheden waaronder die verklaringen zijn afgelegd is de rechtbank niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging kunnen komen dat de verdachte degene is die het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.