Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte fors geweld heeft toegepast. Het feit is begaan in het uitgaansleven, wat leidt tot aantasting van veiligheidsgevoelens. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de officier van justitie een straf met een fors voorwaardelijk deel om het recidiverisico te beperken passend en geboden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit passend is, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn kwetsbaarheid en het gegeven dat hij in de justitiële jeugdinrichting waar hij op dit moment verblijft goed gedijt. Hij zou graag gebruik willen maken van de re-integratieactiviteiten die in de justitiële jeugdinrichting worden aangeboden. De raadsvrouw verzoekt oplegging van een zo kort mogelijke vrijheidsstraf, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, gecombineerd met een deels voorwaardelijke straf. De vriendin van verdachte is zwanger en hij zou graag bij de bevalling aanwezig kunnen zijn. Ook oplegging van eventueel een aanvullende werkstraf is mogelijk, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, het rapport van 4 januari 2022, opgemaakt door A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en de medeverdachten hebben zonder het slachtoffer ’s nachts in de binnenstad van Leeuwarden naar de grond gewerkt en vervolgens heftig geweld gebruikt. Ongeacht het gedrag van het slachtoffer zelf, is dergelijk gedrag nimmer te rechtvaardigen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben gelijktijdig meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dat verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank extra kwalijk. Het feit is daarnaast begaan in het uitgaansleven, wat in het algemeen leidt tot aantasting van het gevoel van veiligheid in de samenleving. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en cannabis. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat evengoed tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden; verdachte is pas gestopt met het tegen het hoofd schoppen toen een omstander hem bij het slachtoffer wegduwde. Bovendien hebben verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer nadien bewusteloos achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren. Uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat hij nog steeds last heeft van het gepleegde geweld. Hij is angstig en boos op de daders en heeft veel moeite om de draad van het leven weer op te pakken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor een dergelijk strafbaar feit de enige passende reactie is. Anders dan door de raadsvrouw bepleit, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest gelet op de ernst van het feit en gelet op in soortgelijke zaken opgelegde straffen onvoldoende is. Ook de oplegging van een taakstraf doet daaraan onvoldoende recht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op voormeld rapport van GZ-psychoog A.M.I. Peelen. Hieruit blijkt dat verdachte te maken heeft met een licht verstandelijke beperking en ADHD, alsook een ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis. Verdachte is impulsief en heeft moeite met het volledig overzien van situaties en zijn emoties op adequate wijze te reguleren. Gezien zijn traumatische verleden met huiselijk geweld en gewelddadige herinneringen kan hij zich gemakkelijk bedreigd voelen, waardoor hij boos en impulsief agressief heeft gehandeld. Gelet op de problematiek in het vermogen tot gedragsregulatie wordt geadviseerd het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank maakt de conclusie van de psycholoog tot de hare en concludeert dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hoewel verdachtes handelingsvaardigheden minder goed zijn ontwikkeld dan men zou verwachten op basis van zijn kalenderleeftijd, kan worden gezegd dat verdachte het leven van een volwassene heeft. Hij gaat niet meer naar school en er is een kind op komst. Daarnaast is gebleken dat de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding beperkt is. De rechtbank past daarom het volwassenenstrafrecht toe. Wel acht de rechtbank, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn problematiek, van belang dat verdachte begeleid en behandeld wordt. Begeleiding en behandeling is wenselijk ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte en om de kans op recidive te verlagen. Uit het reclasseringsrapport van 17 februari 2022 van de VNN blijkt dat meldplicht, ambulante behandeling bij de Polikliniek forensische psychiatrie van GGZ Friesland, een alcoholverbod en een verbod om contact op te nemen met aangever wenselijk worden geacht. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte zou het volgens de reclassering wenselijk zijn het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zo kort mogelijk te laten duren. De rechtbank acht een strak kader van toezicht en begeleiding met duidelijke regels wenselijk. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een groot voorwaardelijk deel en genoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank legt, gelet op het advies van de reclassering, een gevangenisstraf van kortere duur op dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.