ECLI:NL:RBNNE:2022:1009

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
18/258753-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag in Leeuwarden met zwaar geweld

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige aanval op een slachtoffer in de binnenstad van Leeuwarden. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer 's nachts naar de grond gewerkt en vervolgens meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelt dat dit gedrag, ongeacht het gedrag van het slachtoffer, nimmer te rechtvaardigen is. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en cannabis en heeft het slachtoffer bewusteloos achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren. De rechtbank acht de verdachte schuldig aan medeplegen van poging tot doodslag en legt een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.500 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/258753-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.C.A. van der Meijden via videoverbinding, advocaat te Helmond. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Leeuwarden, op of aan de Ayttasteeg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebben verdachte(n) die [slachtoffer] -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- vele malen, althans meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Leeuwarden, op of aan de Ayttasteeg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers hebben verdachte(n) die [slachtoffer] - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- vele malen, althans meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Leeuwarden, openlijk, te weten, op of aan de Reigerssteeg en/of Reigersplein en/of De Weaze en/of de Ayttasteeg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door nabij het Reigerplein en/of de Reigersteeg te worstelen met die
[slachtoffer] , althans hem beet te pakken en/of hem naar de grond te werken en/of te trappen en/of (vervolgens) te achtervolgen over De Weaze en/of daarbij meermalen te trappen en/of te schoppen tegen de benen van die [slachtoffer] , althans trappende bewegingen naar de benen van die
[slachtoffer] te maken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in de Ayttasteeg - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- vele malen, althans meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 maart 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 25 september
2021, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021262061 d.d. 26 november 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 25 september 2021, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 september 2021,pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn achter aangever [slachtoffer] aangerend. Er werden schoppende bewegingen gemaakt richting aangever. In de Ayttasteeg is hij naar de grond gewerkt. Verdachte en beide medeverdachten begonnen gezamenlijk en gelijktijdig tegen het lichaam van aangever te schoppen, waarna verdachte en [medeverdachte 1] beiden gelijktijdig meermalen tegen het hoofd van aangever schopten.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] bij het plegen van de geweldshandelingen, zoals ze hierna zijn bewezenverklaard. Deze samenwerking bestaat in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het opzet op het intreden van de dood van aangever [slachtoffer] het volgende. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van boos opzet aan de zijde van verdachte, zodat zij dient te beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever [slachtoffer] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van het slachtoffer- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het antwoord op de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal telkens moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Aan de hand van het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer] meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd hebben getrapt, terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag doordat hij op enig moment buiten bewustzijn is geraakt. Zij moesten van [slachtoffer] worden weggeduwd door een omstander. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Bij geweld van dergelijke aard tegen het hoofd is de kans dat het slachtoffer hersenletsel oploopt waardoor hij komt te overlijden, aanmerkelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2021 te Leeuwarden, in de Ayttasteeg, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebben verdachten die [slachtoffer] -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: medeplegen van poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte fors geweld heeft toegepast. Het feit is begaan in het uitgaansleven, wat leidt tot aantasting van veiligheidsgevoelens. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de officier van justitie een straf met een fors voorwaardelijk deel om het recidiverisico te beperken passend en geboden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit passend is, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn kwetsbaarheid en het gegeven dat hij in de justitiële jeugdinrichting waar hij op dit moment verblijft goed gedijt. Hij zou graag gebruik willen maken van de re-integratieactiviteiten die in de justitiële jeugdinrichting worden aangeboden. De raadsvrouw verzoekt oplegging van een zo kort mogelijke vrijheidsstraf, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, gecombineerd met een deels voorwaardelijke straf. De vriendin van verdachte is zwanger en hij zou graag bij de bevalling aanwezig kunnen zijn. Ook oplegging van eventueel een aanvullende werkstraf is mogelijk, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, het rapport van 4 januari 2022, opgemaakt door A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en de medeverdachten hebben zonder het slachtoffer ’s nachts in de binnenstad van Leeuwarden naar de grond gewerkt en vervolgens heftig geweld gebruikt. Ongeacht het gedrag van het slachtoffer zelf, is dergelijk gedrag nimmer te rechtvaardigen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben gelijktijdig meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dat verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank extra kwalijk. Het feit is daarnaast begaan in het uitgaansleven, wat in het algemeen leidt tot aantasting van het gevoel van veiligheid in de samenleving. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en cannabis. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat evengoed tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden; verdachte is pas gestopt met het tegen het hoofd schoppen toen een omstander hem bij het slachtoffer wegduwde. Bovendien hebben verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer nadien bewusteloos achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren. Uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat hij nog steeds last heeft van het gepleegde geweld. Hij is angstig en boos op de daders en heeft veel moeite om de draad van het leven weer op te pakken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor een dergelijk strafbaar feit de enige passende reactie is. Anders dan door de raadsvrouw bepleit, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest gelet op de ernst van het feit en gelet op in soortgelijke zaken opgelegde straffen onvoldoende is. Ook de oplegging van een taakstraf doet daaraan onvoldoende recht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op voormeld rapport van GZ-psychoog A.M.I. Peelen. Hieruit blijkt dat verdachte te maken heeft met een licht verstandelijke beperking en ADHD, alsook een ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis. Verdachte is impulsief en heeft moeite met het volledig overzien van situaties en zijn emoties op adequate wijze te reguleren. Gezien zijn traumatische verleden met huiselijk geweld en gewelddadige herinneringen kan hij zich gemakkelijk bedreigd voelen, waardoor hij boos en impulsief agressief heeft gehandeld. Gelet op de problematiek in het vermogen tot gedragsregulatie wordt geadviseerd het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank maakt de conclusie van de psycholoog tot de hare en concludeert dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hoewel verdachtes handelingsvaardigheden minder goed zijn ontwikkeld dan men zou verwachten op basis van zijn kalenderleeftijd, kan worden gezegd dat verdachte het leven van een volwassene heeft. Hij gaat niet meer naar school en er is een kind op komst. Daarnaast is gebleken dat de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding beperkt is. De rechtbank past daarom het volwassenenstrafrecht toe. Wel acht de rechtbank, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn problematiek, van belang dat verdachte begeleid en behandeld wordt. Begeleiding en behandeling is wenselijk ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte en om de kans op recidive te verlagen. Uit het reclasseringsrapport van 17 februari 2022 van de VNN blijkt dat meldplicht, ambulante behandeling bij de Polikliniek forensische psychiatrie van GGZ Friesland, een alcoholverbod en een verbod om contact op te nemen met aangever wenselijk worden geacht. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte zou het volgens de reclassering wenselijk zijn het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zo kort mogelijk te laten duren. De rechtbank acht een strak kader van toezicht en begeleiding met duidelijke regels wenselijk. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een groot voorwaardelijk deel en genoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank legt, gelet op het advies van de reclassering, een gevangenisstraf van kortere duur op dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 13.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden, maar het psychisch leed kan niet zonder meer objectief worden vastgesteld. In redelijkheid kan de hoogte van de schade worden geschat op € 7.500,00, aldus de officier van justitie. De officier van justitie voert aan dat het bedrag vermeerderd moet worden met de wettelijke rente en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering voor ten hoogste € 2.500,00 kan worden toegewezen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de benadeelde partij ook een eigen rol heeft gehad in de toedracht tot het geweld. Daarnaast heeft de benadeelde een schadebeperkingsplicht. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij zich intimiderend heeft gedragen tegenover de medewerkers in het ziekenhuis en daarna is vertrokken. Door niet goed te herstellen van de hersenschudding kunnen de klachten langer aanhouden. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de verwachte hersteltermijn twee weken zou bedragen. Dit staat in schril contrast met de door de benadeelde partij opgevoerde klachten. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet is vast te stellen in hoeverre de schade aan verdachte is toe te rekenen. Om die reden kan de vordering voor ten hoogste € 2.500,00 worden toegewezen, aldus de raadsvrouw. Voor het overige wordt de vordering betwist.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een gedeelte van de gestelde immateriële schade, te weten € 2.500,00, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoewel voor het overige deel van de vordering aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal het overige deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank dient ingevolge artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Dit is het volgende goed:
IPhone 12 (vermeld onder goednummer PL0100-2021262061-1423116)
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot negen maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich na afloop van detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg NoordNederland, op het adres [straatnaam] te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • dat veroordeelde zich laat behandelen door de Polikliniek Forensische Psychiatrie van GGZ Frieslandof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer hiertoe een aanbod gedaan wordt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, wanneer en op dewijze door de reclassering te bepalen;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] ,geboren op 12 juni 1970, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 50 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten een IPhone 12, vermeld onder goednummer PL0100-2021262061-1423116, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2022. mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.