ECLI:NL:RBNNE:2021:990

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
174067
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en uitleg Haviltex-norm in relatie tot geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, die in 2014 gescheiden is van de vrouw, heeft verzocht om de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage voor hun kinderen te verhogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 18 februari 2020 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, waardoor hij ook onderhoudsplichtig is voor zijn stiefkinderen. Dit heeft geleid tot een wijziging van omstandigheden die de rechtbank heeft beoordeeld aan de hand van de Haviltex-norm, die stelt dat bij de uitleg van overeenkomsten niet alleen de letterlijke tekst, maar ook de bedoeling van partijen in aanmerking moet worden genomen.

De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 910,- per maand, en de draagkracht van de man en de vrouw berekend. De man kan vanaf 18 februari 2020 een bijdrage van € 323,- per kind per maand betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 275,- per maand van 5 februari 2020 tot 18 februari 2020, en € 323,- per kind per maand vanaf 18 februari 2020. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake was van misbruik van recht door de man.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/174067 / FA RK 20-866
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 17 maart 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.De procesgang

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen op 24 juli 2020, van de man;
- het verweerschrift van de vrouw;
- een brief van 21 januari 2021, met bijlagen, van de vrouw;
- een F9-formulier van 25 januari 2021, met bijlagen, van de man;
- een brief van 26 januari 2021, met bijlagen, van de vrouw;
- een e-mail van 3 februari 2021, met bijlage, van de man.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 februari 2021. Partijen en hun advocaten waren daarbij aanwezig.
1.3.
Beide advocaten hebben aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het procesdossier toegevoegd zijn, het woord gevoerd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [kind 1 van partijen] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2 van partijen] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
2.2.
Partijen zijn in 2014 gescheiden. De kinderen zijn na de echtscheiding bij de vrouw blijven wonen.
2.3.
Partijen hebben in het door hen opgestelde ouderschapsplan onder punt 10. afgesproken dat de man vanaf 1 oktober 2014 een onderhoudsbijdrage voor de kinderen zou betalen van € 314,- per maand. Het ouderschapsplan is gehecht aan de echtscheidings-beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2014.
2.4.
Bij beschikking van 5 februari 2020 van deze rechtbank is de onderhoudsbijdrage gewijzigd en is bepaald dat de man ingang van 6 november 2019 een bedrag van € 302,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.5.
De vrouw en haar huidige partner [naam partner vrouw] zijn de ouders van:
- [kind 1 vrouw en partner] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2 vrouw en partner] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
2.6.
De man is op 18 februari 2020 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam partner man] . Hij is daardoor onderhoudsplichtig geworden voor zijn minderjarige stiefkinderen:
- [stiefkind 1] , geboren op [geboortedatum] 2009;
- [stiefkind 2] geboren op [geboortedatum] 2011.

3.Het verzoek

3.1.
De man heeft verzocht om bij beschikking -uitvoerbaar bij voorraad- de beschikking van de rechtbank van 5 februari 2020 te wijzigen en de door hem te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen met ingang van 5 februari 2020 te stellen op € 550,- per maand en met ingang van 18 februari 2020 op een bedrag van € 320,- per maand, althans een zodanig bedrag en ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
3.2.
De vrouw heeft primair verzocht het verzoek van de man af te wijzen en subsidiair verzocht een onderhoudsbijdrage vast te stellen van € 323,- per kind per maand, met ingang van de datum indiening verzoekschrift, te weten 23 juli 2020, althans een zodanig bedrag en ingangsdatum als de rechtbank juist acht. De vrouw heeft zowel primair als subsidiair verzocht de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw.

4.De beoordeling

Gewijzigde omstandigheden

4.1.
De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond van artikel 1:401 lid 1 BW. Hij stelt daartoe dat hij op 18 februari 2020 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, waardoor hij ook onderhoudsplichtig is geworden voor zijn twee stiefkinderen. Deze enkele stelling is voldoende om de man te kunnen ontvangen in zijn verzoek. Of deze gestelde omstandigheid moet leiden tot een aanpassing van de kinderalimentatie, zal vervolgens moeten worden beoordeeld.
4.2.
De man stelt dat partijen op 5 maart 2020, dus na de beschikking van de rechtbank, afspraken hebben gemaakt over de te betalen bijdrage door de man. Zij zijn toen overeengekomen dat de man in totaal een bijdrage van € 550,- per maand zou betalen. De man stelt daarbij dat er toen nog geen rekening is gehouden met een onderhoudsplicht ten opzichte van zijn stiefkinderen, vanaf het moment dat hij een geregistreerd partnerschap zou aangaan.
4.3.
De vrouw betwist dat er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden. Volgens de vrouw dient uit de brief van haar advocaat van 5 maart 2020 afgeleid te worden dat partijen tot sluitende overeenstemming zijn gekomen, en dat daarbij al is uitgegaan van de onderhoudsplicht van de man jegens zijn stiefkinderen. Nu partijen overeengekomen zijn dat de man € 550,- zou bijdragen, en daarbij al rekening hielden met de gevolgen van het geregistreerd partnerschap, kan dat partnerschap nu geen wijziging van omstandigheden opleveren.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen twisten over de uitleg van de door hen in het voorjaar 2020 gemaakte afspraken. De vraag hoe de overeenkomst moet worden uitgelegd dient beantwoord te worden aan de hand van het zogeheten Haviltex-criterium: bij de uitleg gaat het niet alleen maar om een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst of de stukken waaruit de overeenkomst afgeleid kan worden, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
De man heeft bij zijn verzoekschrift als productie 6 het niet tijdens de vorige procedure ingediende verweerschrift van de man, overgelegd. De man heeft onweersproken gesteld dat hij op 14 januari 2020 dit in handen van de vrouw heeft gesteld. Uit dit verweerschrift blijkt dat de man aangeeft dat hij met een bedrag van € 550,- per maand kon bijdragen in de kosten van de kinderen. Vervolgens heeft de man in dat verweerschrift berekend dat hij vanaf het (toen nog voorgenomen) geregistreerd partnerschap en de daaruit volgende onderhoudsplicht ten opzichte van de stiefkinderen, € 320,- per maand zou kunnen bijdragen. Aldus is namens de man in zijn verweerschrift een duidelijk onderscheid gemaakt: € 550,- zonder geregistreerd partnerschap, en € 320,- in het geval van een geregistreerd partnerschap. Uit de brief van 5 maart 2020 van de zijde van de vrouw, die als productie 9 bij het verzoekschrift is overgelegd, blijkt dat de vrouw ter voorkoming van hoger beroep akkoord gaat met een bijdrage van € 550, per maand. De vrouw heeft met deze brief het aanbod van de man aanvaard. De vrouw geeft daarbij aan dat zij zich aansluit bij de berekening, die de man heeft opgenomen in het (destijds niet bij de rechtbank ingediende) verweerschrift. Door te verwijzen naar het verweerschrift, dient aangenomen te worden dat de vrouw wist van het onderscheid dat de man maakte en dat het bedrag van € 550,- gebaseerd was op de situatie dat de man nog niet onderhoudsplichtig was voor zijn stiefkinderen.
4.6.
Verder slaat de rechtbank acht op het feit dat mr. Hofstra namens de vrouw in haar brief van 5 maart 2020 zelf ook aangeeft dat er met ingang van 18 februari 2020 mogelijk sprake is van gewijzigde omstandigheden die een aanpassing rechtvaardigt. Dit doet zij nadat zij eerder in de brief aangeeft akkoord te zijn met € 550,- per 5 februari 2020. Vervolgens worden de financiële gegevens van de nieuwe partner en haar toenmalige partner opgevraagd. Dit alles strookt niet met de uitleg van de vrouw dat partijen op 5 maart 2020 tot overeenstemming zijn gekomen voor een situatie die (ook) al uitgaat van een geregistreerd partnerschap.
4.7.
Het bovenstaande betekent dat de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 5 februari 2020 tot 18 februari 2020 vast zal stellen op € 275,- per kind per maand, zoals partijen overeengekomen zijn. Dit gedeelte van het verzoek van de man wordt dus toegewezen.
4.8.
Gelet op voorgaande concludeert de rechtbank dat er wel sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat de kinderalimentatie opnieuw moet worden berekend per ingaande van 18 februari 2020, omdat er naar het oordeel van de rechtbank bij het overeengekomen bedrag van € 550,- per maand geen rekening is gehouden met het geregistreerd partnerschap van de man en zijn daaruit vloeiende onderhoudsplicht voor de stiefkinderen.
behoefte van de kinderen en stiefkinderen
4.9.
Partijen hebben in het ouderschapsplan de behoefte van [kinderen partijen] berekend op € 821,- per maand. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van deze behoefte. Na toepassing van de wettelijke jaarlijkse indexering bedraagt in 2020 de behoefte van de kinderen € 910,- per maand.
4.10.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de behoefte van de stiefkinderen van de man moet worden vastgesteld. De ouders van deze kinderen, [ouders stiefkinderen] , zijn op 9 december 2012 gescheiden. Naar het de rechtbank op de zitting is meegedeeld door partijen hebben de ouders van de stiefkinderen toen geen ouderschapsplan opgesteld en ook hebben zij geen bijdrage aan kinderalimentatie of de onderliggende behoefte afgesproken. De behoefte van deze stiefkinderen is echter wel van belang in deze procedure, omdat de man door het geregistreerd partnerschap onderhoudsplichtig is ten opzichte van de stiefkinderen. [ouders stiefkinderen] zijn echter geen procespartij in deze procedure. De man heeft enkele financiële stukken van [ouders stiefkinderen] in geding gebracht, maar heeft aangegeven dat hij daarbij volledig afhankelijk is van de welwillendheid van deze ouders en hun mogelijkheden om deze relatief oude stukken nog boven water te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende gegevens over de exacte financiële situatie van [ouders stiefkinderen] direct voorafgaand aan hun echtscheiding of verbreking van de feitelijke samenleving, waardoor de rechtbank kan niet vaststellen van welk inkomen deze ouders zelf zouden uitgaan om de behoefte van hun kinderen te bepalen.
4.11.
Zoals eerder gesteld moet er wel rekening worden gehouden met de behoefte van de stiefkinderen, omdat de draagkracht van de man verdeeld moet worden. De man heeft gesteld dat de behoefte van de stiefkinderen moet worden bepaald op € 493,- en de vrouw heeft aangevoerd dat dit op € 125,- moet worden bepaald. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de man er belang bij zou kunnen hebben dat de behoefte zo hoog mogelijk wordt vastgesteld, en dat de vrouw juist wil dat de behoefte zo laag mogelijk wordt vastgesteld. In de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval, ziet de rechtbank aanleiding om in deze specifieke situatie naar redelijkheid en billijkheid deze bedragen te middelen en uit te gaan van een totaal behoefte van de stiefkinderen van € 309,- per maand. Zowel de man, als de beide ouders van deze kinderen moeten deze behoefte dragen, waardoor de rechtbank voor de man uitgaat van een onderhoudsplicht van 1/3 voor [stiefkinderen] , derhalve tot € 103,- per maand.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van betrokkenen
4.12.
Ten aanzien van de vaststelling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van het inkomen van de man volgens de jaaropgave 2020. Het inkomen bedraagt € 45.025,- per jaar. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) is berekend op € 2.970,- per maand.
4.13.
Ten aanzien van de vaststelling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen van de vrouw volgens de cumulatieven die zijn opgenomen in de loonstrook van december 2020. Het inkomen bedraagt € 17.790,- per jaar. Het NBI is berekend op € 1.602,- per maand.
4.14.
Ten aanzien van de vaststelling van de draagkracht van de partner van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen van deze partner volgens de jaaropgave 2020. Het inkomen bedraagt € 40.352,- per jaar. Het NBI is berekend op € 2.652,- per maand.
De berekening van de draagkracht
4.15.
Voor de berekening van de draagkracht volgt de rechtbank de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen. Hierin is de navolgende formule opgenomen voor berekening van de draagkracht: 70% x [nbi - (30% x nbi + 975)] in 2020. Toepassing van deze formule betekent dat de onderhoudsplichtige 30% van zijn nbi kan besteden aan woonlasten, zoals hypotheek- of huurlasten en overige lasten van een woning. Daarnaast wordt € 975,- maandelijks geacht noodzakelijk te zijn voor primaire kosten van levensonderhoud, waaronder de premie zorgverzekering. Van hetgeen vervolgens resteert blijft 30% voor de onderhoudsplichtige beschikbaar als "vrije ruimte" en wordt 70% geacht beschikbaar te zijn als draagkracht voor de onderhoudsverplichting. Het gaat derhalve om een gestandaardiseerde berekening met forfaitaire bedragen.
4.16.
Voor de berekening van de draagkracht van de man volgt de rechtbank de volgende formule: 70% x [2.970 - (30% x 2.970 + 975)] = € 773,- per maand.
4.17.
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw volgt de rechtbank de volgende formule: 70% x [1.602- (30% x 1.602 + 975)] = € 102,- per maand.
4.18.
Voor de berekening van de draagkracht van [naam partner vrouw] volgt de rechtbank de volgende formule: 70% x [2.651 - (30% x 2.651 + 975)] = € 616,- per maand.
verdeling draagkracht van de man
4.19.
Tot 18 februari 2020 is de man alleen onderhoudsplichtig voor [kinderen partijen] . De behoefte van de kinderen is hiervoor gesteld op € 910,- per maand. De draagkracht van de vrouw en de man samen is niet toereikend om volledig in hun behoefte te voorzien.
4.20.
Er is weliswaar een tijdlang geen omgang meer tussen de man en de kinderen, maar inmiddels wel weer telefonisch contact. De rechtbank ziet daarin aanleiding om in dit geval een zorgkorting van 5% toepassen. Dit zou neerkomen op 5% van de behoefte van € 910,- is € 46,- per maand. Het tekort aan draagkracht van partijen om in de behoefte van [kinderen partijen] te voorzien is minstens het dubbele van de zorgkorting waar de man recht op heeft en de man zal daarom zijn gehele draagkracht moeten bijdragen.
Het tekort aan draagkracht wordt zo tussen partijen verdeeld, nu de vrouw een kinderbijdrage krijgt die lager is dan de behoefte en de man de zorgkorting niet kan verdisconteren.
4.21.
De man is vanaf 18 februari 2020 onderhoudsplichtig voor [kinderen partijen] , [stiefkinderen] . Zijn draagkracht zal daarom naar rato van de behoefte verdeeld worden over deze kinderen. Dit komt erop neer dat (de behoefte van [kinderen partijen] / behoefte alle kinderen x draagkracht van de man) 910 / 1.013 x 773,- = € 694,- per maand beschikbaar is voor [kinderen partijen] .
verdeling van de draagkracht van de vrouw
4.22.
De draagkracht van de vrouw moet verdeeld worden naar rato van de behoefte over haar vier kinderen, [kinderen partijen] [kinderen vrouw en partner]
De rechtbank zal daarvoor eerst de behoefte van [kinderen vrouw en partner] moeten bepalen. Het gezamenlijk NBI van de vrouw en haar partner bedraagt € 4.254,- per maand. Op basis van de gebruikelijke tabellen kan de behoefte worden vast gesteld op € 950,- per maand.
De draagkracht van [naam partner vrouw] moet verdeeld worden over twee kinderen, [kinderen vrouw en partner] . Dit komt neer op € 308,- per kind per maand. De gezamenlijke draagkracht van de vrouw en [naam partner vrouw] en is ontoereikend en de rechtbank oordeelt [naam partner vrouw] conform zijn draagkracht bijdraagt in de kosten van zijn kinderen.
De draagkracht van de vrouw zal worden, gelet op de nagenoeg gelijke behoeftes van de kinderen, gelijkelijk verdeeld worden. Dit betekent dat de vrouw € 25,- per kind per maand kan bijdragen in de kosten van [kinderen partijen] .
bijdrage in de kosten van de [kinderen partijen]
4.23.
De behoefte van [kinderen partijen] is € 910,- per maand. De man heeft vanaf 18 februari 2020 beschikbaar een bedrag van € 694,- en de vrouw kan bijdragen met € 50,- per maand. Partijen kunnen daarmee niet volledig in de behoefte van [kinderen partijen] voorzien. De man kan nog steeds zijn zorgkorting niet verzilveren en de rechtbank zal bepalen dat het bedrag van € 694,- kan worden aangewend als bijdrage in de kosten van [kinderen partijen] . Nu de vrouw verzocht heeft om de bijdrage vast te stellen op € 323,- per kind per maand, en de man die bijdrage kan voldoen, zal de rechtbank de door de man te betalen kinderbijdrage vaststellen op € 323,- per kind per maand.
proceskosten
4.24.
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten, omdat de man deze procedure is gestart onder misbruik van recht. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.25.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen de beschikking van 5 februari 2020 stond hoger beroep open. De vrouw wist dat de man het niet eens was met haar verzoek tot wijziging en dat hij daartegen verweer had willen voeren. Hij was daarvoor te laat, maar dat neemt niet weg dat de man hoe dan ook zich niet zou neerleggen bij de beslissing van 5 februari 2020. De vrouw had dan ook bij een hoger beroep ook proceskosten gemaakt. De vrouw had feitelijk alle proceskosten kunnen voorkomen door in te stemmen met het alsnog indienen van het verweerschrift. Dit heeft zij echter niet gedaan. Dat partijen na die tijd geprobeerd hebben om afspraken te maken en dat de termijn van hoger beroep daardoor verstreek, maakt dit niet anders. De rechtbank oordeelt dat de man niet misbruik heeft gemaakt van zijn recht om een procedure te starten. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 5 februari 2020 aldus, dat zij thans als volgt beslist:
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van 5 februari 2020 tot 18 februari 2020 € 275,- per maand, en met ingang van 18 februari 2020 € 323,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kinderen partijen] , telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 17 maart 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 31