2.2.Verweerder is van mening dat hij op grond van artikel 16, lid 2, sub c, AWR mag navorderen. Verweerder voert daartoe aan dat de aangifte van eiseres sinds juni 2017 in een zodanige fase van het aanslagregelend proces zat, dat de aanslag geautomatiseerd en overeenkomstig de ingediende aangifte zou worden vastgesteld. De aanslag IB/PVV 2015 van eiseres werd pas later opgelegd, omdat werd gewacht op de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2015 van haar echtgenoot. De fout in de zin van artikel 16, lid 2, sub c, AWR is dat verweerder de aanslag IB/PVV 2015 van eiseres, toen de aangifte eenmaal was opgenomen in het geautomatiseerde proces, niet meer kon blokkeren, dan wel wijzigen. Tenslotte voert verweerder aan dat eiseres bij brief van 16 mei 2019 (1.4.) kenbaar is gemaakt dat er een fout is gemaakt en dat een navorderingsaanslag zou volgen.
3. De rechtbank overweegt, gelet op het feitencomplex (1.3. tot en met 1.6.), dat verweerder niet beschikte over een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR. Ingevolge artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR kan echter zonder nieuw feit worden nagevorderd als sprake is van een zogenaamde kenbare fout. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 juni 2014, overwogen dat onder fout in de zin van deze bepaling moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals ‘fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften’, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. Zogenoemde beoordelingsfouten zijn geen ‘fout’ in de zin van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR. Van een fout in de zin van die bepaling is wel sprake indien de behandelende ambtenaren hebben nagelaten aangiften waarvan de onjuistheid door het boekenonderzoek aan het licht was gekomen, in het traject van geautomatiseerde afdoening en verwerking van aangiften te blokkeren.
4. Gelet op de feiten (1.3. tot en met 1.6.) begrijpt de rechtbank dat naar aanleiding van de door eiseres ingediende aangifte IB/PVV 2015 in en vanwege de geautomatiseerde systemen opdracht is gegeven de (definitieve) aanslag IB/PVV 2015 op te leggen, zonder dat verweerder kennis heeft genomen van de (informatie uit de) aangifte IB/PVV 2015 van de echtgenoot van eiseres. Zodra verweerder wel van die informatie (staking van de onderneming) uit de aangifte IB/PVV 2015 van de echtgenoot had kennisgenomen, kon hij niet meer in deze systemen ingrijpen om te voorkomen dat aan eiseres een te lage aanslag IB/PVV 2015 zou worden opgelegd.
5. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het ontbreken van de mogelijkheid om in te grijpen in het geautomatiseerde systeem voor de inkomstenbelasting (ABS), destijds bewust is ingevoerd om willekeurig handelen van medewerkers van de Belastingdienst te voorkomen.
6. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake was van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten of het recht, maar van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Uit het bij 3. vermelde arrest volgt dat dergelijke fouten zijn aan te merken als fouten in de zin van artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR. Daarnaast is de fout eiseres, gelet op de onder 1.4. vermelde brief, kenbaar geweest. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2 sub c AWR, die het opleggen van een navorderingsaanslag zonder dat sprake is van een nieuw feit, rechtvaardigt.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de systeemfout voor rekening van verweerder zou moeten komen, omdat geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of vermijden van de fout. Uit de bij 5. vermelde toelichting van verweerder, die door eiseres niet is betwist en de rechtbank aannemelijk voorkomt, volgt immers dat er goede redenen ten grondslag liggen aan het ontbreken van een herstelmogelijkheid voor aanslagen die geautomatiseerd en overeenkomstig de ingediende aangifte zouden worden vastgesteld, gelijk die van eiseres. Het beroep van eiseres is ongegrond.
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de navorderingsaanslag volgt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.