ECLI:NL:RBNNE:2021:987

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 613
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015; beoordeling van de rechtmatigheid van de navordering op basis van artikel 16 AWR

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De inspecteur had eiseres een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 49.263 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 1.239. Eiseres had eerder een aangifte ingediend waarin zij alleen het inkomen uit sparen en beleggen had aangegeven. De inspecteur stelde dat er een fout was gemaakt in de aangifte, die aanleiding gaf tot de navorderingsaanslag. Eiseres was van mening dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde en dat de fout voor rekening van de Belastingdienst moest komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Echter, op basis van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, AWR kan zonder nieuw feit worden nagevorderd als er sprake is van een kenbare fout. De rechtbank oordeelde dat de fout die had geleid tot de te lage aanslag, voortkwam uit de geautomatiseerde verwerking van de aangiften en dat deze fout kenbaar was voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en dat het beroep van eiseres ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres had geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd, en de rechtbank zag geen reden om af te wijken van de beschikking belastingrente. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/613
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 23 november 2019 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.263 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.239.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.668 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Op deze zitting is het beroep van de echtgenoot van eiseres met zaaknummer [nummer] gezamenlijk behandeld met het beroep van eiseres.
Eiseres heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .
Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is geboren op [datum] 1963 en gehuwd met [echtgenoot] .
1.2.
Eiseres en haar echtgenote dreven in de vorm van een stille maatschap een onderneming op het gebied van het houden van vleeskuikens en het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten.
1.3.
Eiseres heeft op 28 april 2017 een aangifte IB/PVV 2015 ingediend en uitsluitend een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven van € 1.239.
1.4.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 16 mei 2019 onder meer als volgt geïnformeerd:

U heeft voor uw cliënte, [eiseres] , burgerservicenummer [nummer] een aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015 gedaan. Naar aanleiding van de behandeling van de aangifte 2015 van haar echtgenoot blijkt dat het aangegeven inkomen in de aangifte 2015 van uw cliënte te laag is.
De ingediende aangifte van uw cliënte heeft niet geleid tot een uitworprisico en is daarom door ons systeem automatisch afgedaan. Omdat de aangifte van haar echtgenoot in behandeling is genomen, heeft deze automatische afdoening tot op heden niet geleid tot een aanslag. Haar aanslag wordt namelijk eerst opgelegd nadat de aangifte van haar echtgenoot door mij is afgedaan. Ik heb echter niet de mogelijkheid haar aangifte terug te zetten en alsnog in behandeling te nemen. Dit heeft als consequentie dat aan haar een aanslag wordt opgelegd conform de door u ingediende aangifte. Het aangegeven inkomen wordt dan echter te laag vastgesteld.
Bij de behandeling van de aangifte van haar echtgenoot is geconstateerd dat het landbouwbedrijf, waarin uw cliënte een aandeel heeft, in 2015 dient te worden gestaakt. Deze staking resulteert in een stakingswinst bij uw cliënte, welke niet in haar aangifte is verantwoord.
Omdat ik deze gegevens dus niet meer in haar aangifte kan verwerken, ben ik voornemens om, nadat uw cliënte de aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015 heeft ontvangen, aan haar een navorderingsaanslag op te leggen.
1.5.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 25 oktober 2019, overeenkomstig haar aangifte, een aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.239. Bij beschikking is aan eiseres een bedrag van € 37 aan belastingrente vergoed.
1.6.
Bij brief van 28 oktober 2019 heeft verweerder eiseres onder meer als volgt geïnformeerd:

Op 16 mei 2019 heb ik het kantoor [adviseur] te [vestigingsplaats] een kennisgeving gestuurd. Hierin heb ik aangegeven dat ik van plan ben om [eiseres] een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2015 op te leggen.
De heer [X] van [adviseur] heeft op mijn brief gereageerd. Op grond van zijn argumenten in zijn brief van 4 juli 2019 heb ik de boekwaarde van de bedrijfsgebouwen aangepast en met een bedrag van € 439 verhoogd. Hierna geef ik de stakingswinst met aangepaste boekwaarde (nogmaals) weer:
Pluimveestal 2 € 130.000
Damwandloods € 25.000
Erfverharding € 10.000
Pluimveerechten € 233.880
Betalingsrechten€ 5.300
Totaal € 404.180
Af boekwaarde€ 196.727
Stakingswinst maatschap € 207.453
Uw cliënte is voor 50% gerechtigd in het resultaat van de maatschap. Haar
aandeel bedraagt daarom € 103.726.
(…)
Overzicht afwijking(en) van het inkomen uit werk en woning
- Winst uit onderneming € +103.726
- Winst uit onderneming: stakingsaftrek € -3.630
- Winst uit onderneming: zelfstandigenaftrek € -9.563
- Winst uit onderneming: oudedagsreserve € + 3.104
- Winst uit onderneming: MKB-winstvrijstelling€ - 13.109
Totaalbedrag van de afwijking(en) € + 80.528
2. Berekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

Het berekende inkomen uit werk en woning volgens € 0
de origineel ingediende aangifte*
Totaalbedrag van de afwijking(en)€ +80.528
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 80.528
2015
Bedrag te verrekenen verliezen voorgaande jaren€ 31.265
Vastgesteld belastbaar inkomen na te verrekenen € 49.263 ”
verliezen
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of aan eiseres terecht een navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is opgelegd. Het geschil ziet uitsluitend op de vraag of verweerder ingevolge artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kon navorderen bij eiseres.
2.1.
Eiseres is van mening dat verweerder niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Evenmin is sprake van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, sub c, van de AWR, omdat een fout die voortvloeit uit een werkwijze van verweerder voor zijn rekening moet komen. Daarvan is volgens eiseres ook sprake als verweerder bekend is met een fout in het systeem van de aanslagregeling en er geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of het vermijden van de gevolgen van die systeemfout.
2.2.
Verweerder is van mening dat hij op grond van artikel 16, lid 2, sub c, AWR mag navorderen. Verweerder voert daartoe aan dat de aangifte van eiseres sinds juni 2017 in een zodanige fase van het aanslagregelend proces zat, dat de aanslag geautomatiseerd en overeenkomstig de ingediende aangifte zou worden vastgesteld. De aanslag IB/PVV 2015 van eiseres werd pas later opgelegd, omdat werd gewacht op de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2015 van haar echtgenoot. De fout in de zin van artikel 16, lid 2, sub c, AWR is dat verweerder de aanslag IB/PVV 2015 van eiseres, toen de aangifte eenmaal was opgenomen in het geautomatiseerde proces, niet meer kon blokkeren, dan wel wijzigen. Tenslotte voert verweerder aan dat eiseres bij brief van 16 mei 2019 (1.4.) kenbaar is gemaakt dat er een fout is gemaakt en dat een navorderingsaanslag zou volgen.
3. De rechtbank overweegt, gelet op het feitencomplex (1.3. tot en met 1.6.), dat verweerder niet beschikte over een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR. Ingevolge artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR kan echter zonder nieuw feit worden nagevorderd als sprake is van een zogenaamde kenbare fout. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 juni 2014 [1] , overwogen dat onder fout in de zin van deze bepaling moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals ‘fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften’, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. Zogenoemde beoordelingsfouten zijn geen ‘fout’ in de zin van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR. Van een fout in de zin van die bepaling is wel sprake indien de behandelende ambtenaren hebben nagelaten aangiften waarvan de onjuistheid door het boekenonderzoek aan het licht was gekomen, in het traject van geautomatiseerde afdoening en verwerking van aangiften te blokkeren.
4. Gelet op de feiten (1.3. tot en met 1.6.) begrijpt de rechtbank dat naar aanleiding van de door eiseres ingediende aangifte IB/PVV 2015 in en vanwege de geautomatiseerde systemen opdracht is gegeven de (definitieve) aanslag IB/PVV 2015 op te leggen, zonder dat verweerder kennis heeft genomen van de (informatie uit de) aangifte IB/PVV 2015 van de echtgenoot van eiseres. Zodra verweerder wel van die informatie (staking van de onderneming) uit de aangifte IB/PVV 2015 van de echtgenoot had kennisgenomen, kon hij niet meer in deze systemen ingrijpen om te voorkomen dat aan eiseres een te lage aanslag IB/PVV 2015 zou worden opgelegd.
5. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het ontbreken van de mogelijkheid om in te grijpen in het geautomatiseerde systeem voor de inkomstenbelasting (ABS), destijds bewust is ingevoerd om willekeurig handelen van medewerkers van de Belastingdienst te voorkomen.
6. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake was van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten of het recht, maar van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Uit het bij 3. vermelde arrest volgt dat dergelijke fouten zijn aan te merken als fouten in de zin van artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR. Daarnaast is de fout eiseres, gelet op de onder 1.4. vermelde brief, kenbaar geweest. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2 sub c AWR, die het opleggen van een navorderingsaanslag zonder dat sprake is van een nieuw feit, rechtvaardigt.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de systeemfout voor rekening van verweerder zou moeten komen, omdat geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of vermijden van de fout. Uit de bij 5. vermelde toelichting van verweerder, die door eiseres niet is betwist en de rechtbank aannemelijk voorkomt, volgt immers dat er goede redenen ten grondslag liggen aan het ontbreken van een herstelmogelijkheid voor aanslagen die geautomatiseerd en overeenkomstig de ingediende aangifte zouden worden vastgesteld, gelijk die van eiseres. Het beroep van eiseres is ongegrond.
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de navorderingsaanslag volgt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier, op 17 maart 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.nr. 14/00350, ECLI:NL:HR:2014:1528