ECLI:NL:RBNNE:2021:985

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
18/180399-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor diefstal met geweld tijdens een straatroof

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 16-jarige verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 9 juli 2020 in Drachten. Het slachtoffer, [slachtoffer], werd op de openbare weg benaderd door de verdachte en een mededader onder het voorwendsel dat hij AirPods zou kopen. In plaats daarvan werd hij met geweld gedwongen om €100 en een iPhone 7 af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn mededader, het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot een veroordeling voor diefstal met geweld. De rechtbank achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die een totaalbedrag van €1.180,22 vorderde, waarvan een deel werd toegewezen en een deel niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/180399-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Leutenegger, advocaat te Harlingen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2020 te Drachten, althans in de gemeente Drachten, op of aan de openbare weg, de Frisia
,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen: een hoeveelheid geld (100 euro
)en/of een telefoon (iPhone7), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of verdachtes mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) voornoemde [slachtoffer]
  • naar het schelpenpaadje (bij de Rivel) heeft gelokt en/of
  • die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of tegen zijn benen, althans het lichaam heeft/hebben geschopt en/of die [slachtoffer] in de coniferen heeft/hebben geduwd
en/of
hij op of omstreeks 9 juli 2020 te Drachten, althans in de gemeente Drachten, althans in Nederland, op of aan de openbare weg, de Frisia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte een hoeveelheid geld (100 euro) en/of een telefoon (iPhone7), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader (s), toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
  • die [slachtoffer] naar een bepaalde plaats (een schelpenpaadje bij de Rivel) heeft gelokt en/of
  • die [slachtoffer] tegen zijn hoofd en/of zijn be(e)n(en), althans zijn lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
  • die [slachtoffer] in de coniferen heeft geduwd en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij zijn telefoon en/of geld moest geven, althans woorden van gelijke aard- en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de diefstal met geweld. Hij heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde afpersing.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het feit met uitzondering van het schoppen bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 maart 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2020, opgenomen op pagina 202 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020184142 d.d. 31 juli 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].
De rechtbank acht de diefstal met geweld op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht ook bewezen dat aangever is geschopt, omdat de aangifte op dit punt wordt ondersteund door de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij ook heeft gezien dat zijn mededader Hartmans een witte schoen verloor en deze weer aantrok.
De afpersing acht de rechtbank, net als de officier van justitie en raadsvrouw, niet bewezen omdat aangever heeft verklaard dat het geld van hem is afgenomen en de telefoon uit zijn broekzak is gehaald.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2020 te Drachten, op of aan de openbare weg, de Frisia
,tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen: een hoeveelheid geld (100 euro
)en een telefoon (iPhone7), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of verdachtes mededader voornoemde [slachtoffer]:
- tegen zijn hoofd heeft geslagen, tegen de benen heeft geschopt en die [slachtoffer] in de coniferen heeft geduwd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd bepleit om de op te leggen straf te beperken tot een werkstraf, waarbij bij het bepalen van de hoogte rekening gehouden dient te worden met het aandeel van verdachte bij het feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte liep met een andere jongen naar het slachtoffer. Het slachtoffer dacht dat hij AirPods zou kopen voor € 100. Verdachte en de mededader hadden echter geen AirPods bij zich en hebben met geweld de € 100 en een telefoon afgepakt van het slachtoffer. Het slachtoffer is daarbij geslagen en geschopt.
Verdachte en zijn mededader hebben een dreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor het slachtoffer en het slachtoffer ook pijn gedaan. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het plegen van een straatroof als first offender geldt als oriëntatiepunt een taakstraf voor de duur van 60 uren, dan wel een jeugddetentie voor de duur van één maand. Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank meegewogen dat de straatroof in vereniging is gepleegd en dat daarbij geweld is gebruikt.
De rechtbank houdt ook rekening met de volgende omstandigheden.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft voor onderhavige zaak in voorarrest gezeten. Het voorarrest is na een aantal dagen - met ingang van 14 juli 2020 - geschorst onder voorwaarden, waaronder toezicht van jeugdreclassering.
Uit het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de toelichting hierop ter zitting, blijkt dat het gevaar op herhaling als laag wordt ingeschat. De zorgen die er waren, zijn goed opgepakt door het betrokken gezin. Bijzondere voorwaarden acht de Raad niet langer passend en noodzakelijk. De Raad heeft geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zodat verdachte enerzijds geconfronteerd wordt met de gevolgen van zijn gedrag en anderzijds een stok achter de deur heeft om goed zijn best te blijven doen.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat de gevorderde straf voor de officier van justitie passend en geboden is. Alleen een deels voorwaardelijke werkstraf doet geen recht aan de ernst van het feit.
De rechtbank zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest met aftrek van dit voorarrest, volgens de berekening van de rechtbank 4 dagen (inverzekeringstelling was 11 juli 2020 en de schorsing was met ingang van 14 juli 2020).
Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie op voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van 2 jaren om de ernst van het feit te benadrukken. De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de Raad en de vordering van de officier van justitie daaraan geen bijzondere voorwaarden koppelen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden is.
De rechtbank komt aldus tot een soortgelijke straf als in de zaak van de medeverdachte, omdat zij -in tegenstelling tot de raadsvrouw- van oordeel is dat de rollen van beide daders inwisselbaar waren.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.601,19, bestaande uit € 851,19 ter vergoeding van materiële schade en € 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade wordt toegewezen, omdat deze schade causaal verband heeft met het feit en voldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is een matiging tot € 500,00 op zijn plaats.
De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, waarbij de gijzeling op nul dagen bepaalt dient te worden.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De gevorderde € 50,00, zijnde het weggenomen geld, en de reiskosten kunnen worden toegewezen.
De schade aan de kleding is onvoldoende onderbouwd: uit de aangifte is niet gebleken dat de kleding kapot is gegaan en er zijn geen aankoopbonnen overlegd, zodat ook de hoogte van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw heeft de gevorderde gemiste inkomsten gemotiveerd betwist.
Ook de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd, zo ontbreekt onderbouwing door bijvoorbeeld een rapport van een psycholoog. Dat de gebeurtenis impact heeft gehad, wordt niet betwist, maar het is lastig om te bepalen hoe groot die impact is geweest. Het letsel in de uitspraak waarnaar verwezen is, is veel ernstiger.
De raadsvrouw heeft voorts verzocht er rekening mee te houden dat de schade in de zaak van de mededader niet onderbouwd was en om die reden in die zaak voor het grootste deel niet ontvankelijk is verklaard. Op grond hiervan en het feit dat verdachte minderjarig was, heeft de raadsvrouw verzocht om, indien aan de orde, verdachte slechts te veroordelen tot de helft van een eventueel toe te wijzen bedrag.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de vervangende hechtenis op nihil te stellen bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal per post haar oordeel geven.
- € 50,00 afgenomen geld
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het plegen van het feit.
- € 154,34 kleding
De verdediging heeft deze post betwist, omdat volgens de aangifte de kleding niet kapot was maar slechts smerig. Hoewel aannemelijk is dat de kleding van de benadeelde partij vies was, staat onvoldoende vast dat de kleding daardoor onherstelbaar beschadigd is. De rechtbank acht de vordering op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
- € 630,22 gemiste inkomsten
Naar het oordeel van de rechtbank is - in tegenstelling tot de verdediging - voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De schade is goed onderbouwd met stukken. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2020.
- € 16,63 reiskosten
De benadeelde partij is ter zitting verschenen om zijn verzoek om schadevergoeding nader toe te lichten en heeft daarvoor reiskosten gemaakt. Deze kosten zijn niet betwist. Dit deel van de vordering, dat ziet op proceskosten, zal daarom worden toegewezen.
- € 750,00 immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door de straatroof en zal de hoogte van deze schade naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid begroten op € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2020.
hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de helft van de vordering toe te wijzen zoals door de raadsvrouw is verzocht omdat de hoofdelijkheid uit de wet voortvloeit.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 16,63, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77i, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 34 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
een werkstraf voor de duur van 60 uren.De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.180,22(zegge: duizend honderdtachtig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2020, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 16,63.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 1.180,22(zegge: duizend honderdtachtig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 0 dagen worden toegepast en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 680,22 materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte -al dan niet samen met zijn mededader(s)- heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte -al dan niet samen met zijn mededader(s)- aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Dijkstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2021.