ECLI:NL:RBNNE:2021:950
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met meerdere delicten
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was vrijgesproken van witwassen. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kon indienen. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij over legale inkomsten beschikte die het verschil tussen zijn uitgaven en legale inkomsten rechtvaardigden. De rechtbank baseerde haar oordeel op een kasopstelling die een negatief verschil toonde tussen de uitgaven van de veroordeelde en zijn legale inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde kennelijk andere onbekend gebleven strafbare feiten had begaan die de bron vormden voor zijn uitgaven. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 16.336,- en legde de veroordeelde de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 653 dagen. De uitspraak benadrukt de verdeling van de bewijslast in ontnemingsprocedures en de noodzaak voor de veroordeelde om zijn legale inkomsten te onderbouwen.