ECLI:NL:RBNNE:2021:926

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
18/750074-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij hennepkwekerij door onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte, in de periode van 30 september 2016 tot en met 20 juli 2017, een pand had gekocht waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat het gebruikt werd voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. B.L.M. Ficq, heeft tijdens de zitting op 5 maart 2021 ontkend enige betrokkenheid te hebben gehad bij de hennepkwekerij. De officier van justitie eiste een taakstraf van 100 uren en verbeurdverklaring van het pand, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank overwoog dat er geen overtuigende feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij in het pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het pand had gekocht als opknapper en dat er geen bewijs was dat zij wist of had moeten weten van de hennepkwekerij. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. K. Post en de rechters mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 19 maart 2021, waarbij mr. B.F. Hammerle niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750074-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 30 september 2016 tot en met 20 juli 2017 te [plaats], althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een boerderij, althans een pand, althans een ruimte aan of op het perceel [straatnaam] te [plaats], waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van
de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd tot een taakstraf van 100 uren, met 50 dagen vervangende hechtenis, en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen boerderij aan De [straatnaam] te [plaats]. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de boerderij heeft gekocht met eigen middelen. Nergens blijkt uit dat verdachte deze heeft gekocht om er zelf te gaan wonen en/of dat er een verbouwing gaande was. De partner van verdachte heeft de hennepkwekerij opgebouwd. Zij wist of had op zijn minst ernstige reden om te vermoeden dat het pand werd gebruikt voor een hennepkwekerij.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op geen enkele wijze iets met de hennepkwekerij te maken heeft gehad. Ze heeft het pand gekocht als opknapper. De eerste periode na aankoop van het pand is zij in de boerderij geweest, maar wegens relationele problemen met medeverdachte [medeverdachte] kwam ze er niet meer. Er is geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte wist of had moeten weten van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de boerderij.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij een pand, te weten de boerderij aan de [straatnaam] te [plaats], heeft gekocht terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zich hier een hennepkwekerij zou (gaan) bevinden. Verdachte ontkent met klem op de hoogte te zijn geraakt van de hennepkwekerij. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat verdachte het pand heeft gekocht, dat het per 30 september 2016 in haar eigendom is gekomen en dat bekenden van verdachte in een gedeelte van het pand een hennepkwekerij hebben opgezet. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit de rechtbank met voldoende zekerheid kan afleiden dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zich in het pand op enig moment een hennepkwekerij bevond.
De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde vrijspreken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2021.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.