ECLI:NL:RBNNE:2021:818

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
18/262557-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongeman voor poging tot doodslag na steekincident in Leeuwarden

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige jongeman die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 oktober 2020, tijdens een ruzie in het centrum van Leeuwarden, geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door hem met een mes in de onderbuik te steken. Het slachtoffer raakte ernstig gewond, met een geperforeerde darm als gevolg, wat een operatie vereiste. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot acht maanden jeugddetentie, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het advies van de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, waarbij de verdachte een schadevergoeding van ruim 2.900 euro aan het slachtoffer moet betalen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen levensgevaarlijk kon zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf, wat veel maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de begeleiding die hij nodig heeft. De rechtbank heeft de nadruk gelegd op hulpverlening en preventie in plaats van vergelding, om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/262557-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
die woont op het adres [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de onderbuik, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond/steekwond in de onderbuik, voor de geneeskundige behandeling waarvan een operatie noodzakelijk was, heeft
toegebracht door die [slachtoffer 1] met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, in de onderbuik, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de onderbuik, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde feit. Voor het subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte opzettelijk heeft getracht aangever van het leven te beroven. Ook in voorwaardelijke zin kan opzet niet worden bewezen. Uit de aangifte, getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte volgt niet dat verdachte doelbewust in de buik van aangever heeft gestoken. Ook is onduidelijk hoe scherp het mes was en met welke kracht verdachte heeft gestoken, zodat een aanmerkelijke kans op de dood van aangever niet kan worden aangenomen. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bevat het dossier wettig en overtuigend bewijs. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik diverse vitale organen bevinden. Door met een mes in de onderbuik van aangever te steken, heeft verdachte willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde kan een veroordeling volgen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het steken in de buik van aangever heeft geen aanmerkelijke kans op de dood teweeg gebracht, zodat van poging tot doodslag geen sprake kan zijn. Ook is onduidelijk welk mes is gebruikt en met welke kracht is gestoken. Verder heeft verdachte geen opzet gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het strafdossier en de behandeling ter zitting de volgende feiten en omstandigheden af. [1]
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] (hierna: aangever) volgt dat aangever zich op 11 oktober 2020 omstreeks 19.00 uur in het centrum van Leeuwarden bevindt in gezelschap van zijn vriendin ([slachtoffer 2]) en haar broer ([slachtoffer 3]). [2] Het gezelschap bevindt zich daar voor een afspraak met verdachte, diens zus ([naam]) en hun moeder, om een ruzie te beslechten. [3] Kort na 19.00 uur treffen partijen elkaar op de Wirdumerdijk. Er volgt een ruzie op straat. Verdachte mengt zich in het conflict waarbij hij in gevecht raakt met aangever. [4] Het mes dat verdachte bij zich draagt, heeft hij kort tevoren meegenomen uit de woning van zijn zus voor zelfbescherming, dit met het oog op de confrontatie met het gezelschap van aangever. [5] Het was een groot mes. [6] Tijdens de confrontatie met aangever trekt verdachte het mes en steekt aangever hiermee in zijn buik. [7] Aangever raakt gewond en wordt daarna overgebracht naar het ziekenhuis. [8] Op de spoedeisende hulp wordt geconstateerd dat aangever in zijn onderbuik is gestoken: zijn darm blijkt op twee plekken te zijn geperforeerd. [9] Een operatie was noodzakelijk om de twee gaten in de darm van aangever te hechten.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft getracht aangever van het leven te beroven. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdachte heeft tijdens de confrontatie met aangever een groot mes getrokken en heeft aangever hiermee in de onderbuik gestoken. Als gevolg hiervan is aangever gewond geraakt. Verdachte heeft met dermate veel kracht gestoken dat het mes door de kleding heen en met zodanige diepte het lichaam is binnengedrongen, dat de darm van aangever werd geperforeerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik meerdere vitale organen bevinden en dat er door het aansnijden of doorsteken van deze vitale organen levensgevaarlijke bloedingen en/of letsels kunnen ontstaan.
Verdachte had het mes meegenomen juist met het oog op de geplande confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en aangever. Verdachte bevond zich tijdens die confrontatie op enig moment in een worsteling met aangever. Door in deze onoverzichtelijke situatie een groot mes te trekken en aangever hiermee in de buik te steken, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever dodelijk letsel zou oplopen. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2020 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de onderbuik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot zes maanden jeugddetentie, waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden verbonden te worden zoals door de reclassering geadviseerd. Dit betreft begeleiding door de jeugdreclassering, meewerken aan een intelligentieonderzoek, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met aangever, het volgen van onderwijs en het meewerken aan middelencontroles. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van zes maanden jeugddetentie, waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Ook wat betreft de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie. Verder dient een werkstraf beperkt te blijven tot 60 uren vanwege de schoolgang van verdachte en de intensieve begeleiding die verdachte momenteel ontvangt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 12 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft tijdens een ruzie op straat geprobeerd aangever van het leven te beroven door hem met een mes in de onderbuik te steken. Als gevolg hiervan is aangever gewond geraakt: zijn darm bleek te zijn geperforeerd en een operatie was nodig om de gaten in zijn darm te hechten.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Verdachte heeft met zijn gedrag inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander en een levensgevaarlijke situatie veroorzaakt. Dat de messteek aangever niet fataal is geworden, is op geen enkele manier aan verdachte te danken en doet niets af aan de ernst van het feit. Daarnaast brengt een feit als dit veel maatschappelijke onrust met zich mee. Het incident speelde zich af op straat in het centrum van Leeuwarden. Voorbijgangers zijn ongewild geconfronteerd met het agressieve en gewelddadige gedrag van verdachte. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij besloten heeft een groot mes mee te nemen, zich in een ruzie heeft gemengd waarbij hij de confrontatie met aangever is aangegaan en vervolgens het mes daadwerkelijk heeft gebruikt. Dat er voorafgaand aan de ruzie (telefonisch) contact heeft plaatsgevonden tussen de twee families waarbij over en weer ook bedreigingen zouden zijn geuit en waardoor verdachte meende een mes mee te moeten nemen, rechtvaardigt op geen enkele manier de wijze waarop verdachte heeft gehandeld.
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank vrijheidsbeneming van enige duur op zijn plaats. Bij het bepalen van de concrete straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte is een 19-jarige jongeman die sinds 2020 met zijn familie in Nederland woont.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat er bij verdachte vermoedelijk sprake is van een beneden gemiddelde intelligentie, impulsief gedrag en kinderlijk functioneren binnen het gezin. Verdachte is bij plannen en organiseren sterk afhankelijk van begeleiding van zijn ouders. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 17 december 2020 geschorst en de rechtbank leidt uit voornoemd rapport en de door de deskundige gegeven toelichting af dat de schorsingsperiode goed is verlopen. Verdachte verschijnt op tijd op afspraken en staat open voor begeleiding en ondersteuning op het gebied van schoolgang en dagbesteding.
Gelet op het advies van de reclassering en de jonge leeftijd van verdachte acht de rechtbank toepassing van het jeugdstrafrecht aangewezen. Voor de bepaling van de straf betekent dit dat de nadruk dient te liggen op hulpverlening en preventie in plaats van vergelding teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarom zal de rechtbank verdachte acht maanden jeugddetentie opleggen, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij is ook het strafblad van verdachte in aanmerking genomen waaruit volgt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Aan verdachte is vorig jaar een strafbeschikking opgelegd wegens winkeldiefstal en heeft zich nu schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf, terwijl verdachte nog maar korte tijd in Nederland verblijft. Wat betreft de bijzondere voorwaarden neemt de rechtbank het advies van de reclassering over, met dien verstande dat het contactverbod wordt uitgebreid. Gelet op de kring waarin het feit zich heeft afgespeeld en de onderlinge verstandhoudingen acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte voorlopig geen contact heeft met zowel aangever, als met de broer en vriendin van aangever. Verder zal aan verdachte een werkstraf worden opgelegd. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uur passend.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot acht maanden jeugddetentie, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: begeleiding door de jeugdreclassering, een intelligentieonderzoek, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met aangever, diens zwager [slachtoffer 3] en vriendin [slachtoffer 2], het volgen van onderwijs en middelencontroles. Verder zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 120 uur.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt, na correctie ter terechtzitting, een bedrag van
€ 492,38 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 oktober 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van acht maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de jeugdreclassering van
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, op het adres Leonard Springerlaan 13, 9727 KB in Groningen. Veroordeelde blijft zich daarna melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde volgt de aanwijzingen van de jeugdreclassering op en werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Binnen het reclasseringstoezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar veroordeelde aan zal werken om deze te behalen.
2. Dat veroordeelde meewerkt aan een intelligentieonderzoek, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt;
3. Dat veroordeelde zich laat begeleiden door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener aan te wijzen door de jeugdreclassering, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt. De begeleiding is gericht op de terreinen wonen, werk en/of financiën. De begeleiding kan ook bestaan uit een training op het gebied van agressieregulatie. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
4. Dat veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de jeugdreclassering, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
5. Dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met aangever
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1992,
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1994, en
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1996. De politie ziet toe op handhaving van het contactverbod;
6. Dat veroordeelde onderwijs geniet, een opleiding volgt of zich actief inzet om passende dagbesteding te vinden en te behouden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf voor de duur van 120 uren, bestaande uit een werkstraf.De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering benadeelde partij
Ten aanzien van 18/262557-20, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.992,38(zegge: tweeduizend negenhonderd tweeënnegentig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van
€ 2.992,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2020, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen jeugddetentie en bepaalt de duur van de gijzeling op 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 492,38 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. S. van Gessel, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2020281257 met als sluitingsdatum 18 november 2020.
2.Aangifte, p. 30.
3.Verhoor verdachte, p. 195.
4.Getuigenverklaring [slachtoffer 2], p. 36 en proces-verbaal van bevindingen met camerabeeldverslag, p. 129 t/m 131.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2021.
6.Getuigenverklaring [slachtoffer 3], p. 43 en [slachtoffer 2], p. 36
7.Getuigenverklaring [slachtoffer 3], p. 43.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 31.
9.Een forensisch geneeskundig letselverslag van A. Brinker, forensisch arts FMG, d.d. 25 november 2020, los bijgevoegd bij voornoemd dossier.