ECLI:NL:RBNNE:2021:817

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
18/213010-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en bezit van hennep

Op 16 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en het bezit van hennep. De verdachte had een verboden hoeveelheid hennep in zijn bezit en was medeplichtig aan de invoer van ongeveer 337 gram cocaïne. Hij had in opdracht van een medeverdachte geld overgemaakt naar Aruba, wat hem behulpzaam maakte bij het plegen van het feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, rekening houdend met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de invoer van cocaïne door geldbedragen over te maken naar een onbekende persoon op Aruba, terwijl hij wist dat de medeverdachte zich bezighield met drugshandel. De rechtbank heeft de feiten als bewezen verklaard, waarbij de verdachte ook aanwezig was toen het pakket met cocaïne door een medeverdachte in ontvangst werd genomen. De rechtbank heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact van drugs op de volksgezondheid.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan gekozen voor een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het risico op baanverlies en de gevolgen voor zijn gezin. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/213010-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2021.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en), in of omstreeks de periode van 26 oktober 2018 tot en met 16 november 2018, te Norg, in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben/heeft gebracht, ongeveer 337,76 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 26 oktober 2018 tot en met 16 november 2019, te Norg, in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (met bovenomschreven feit als doel) een of meer geldbedragen over te maken/over te boeken naar een persoon op Aruba en/of naar een persoon in Spanje, ten behoeve van de aankoop van
bovengenoemde cocaïne;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 69 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het enkele feit dat verdachte overboekingen heeft gepleegd naar een onbekend rekeningnummer onvoldoende is om het vereiste (voorwaardelijk) opzet op het behulpzaam zijn aan het invoeren van cocaïne aan te nemen. Verdachte heeft niet over de bestemming van de overboeking nagedacht en heeft nooit iets te maken willen hebben met 'drugshandeltjes'. Hij kocht zelf ook nooit drugs van de medeverdachten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal 13 november 2018, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018299256 van 15 mei 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Tijdens een op 9 november 2018 ingestelde reguliere Douane controle werd door medewerkers van de Douane een postzending aangetroffen waarin onder andere een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne werd bevonden. Voormelde zending is ten behoeve van nader onderzoek overgedragen aan het CargoHarc-team te Schiphol. De zending bestond uit een enveloppe voorzien van pakketnummer EE000426500AW.
Als verzender stond op de zending vermeld: [naam 1] , [straatnaam] , [woonplaats] ,
Aruba. Als ontvanger stond op de zending vermeld: [naam 2] , [straatnaam] , [woonplaats] , Nederland.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 90 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Datum: 9 november 2018
Omstandigheden: Pakket met cocaïne is in beslag genomen door de douane van Schiphol.
Goednummer: PL0100-2018299256-1072837
Object: Verdovende mid (cocaïne)
Totale hoeveelheid: 0,337 kg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT 14 november 2018, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 november 2018 werd door mij een onderzoek verricht aan een partij vermoedelijk verdovende middelen. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende verricht, bevonden en waargenomen.
Goednummer: PL0100-2018299256-1072837
Omschrijving : Plastic sealbag met wit poeder
Netto gewicht (opgegeven): 337,76 gram
SIN Monster: AAMD7040NL.
4. Een op pagina 89 van voornoemd dossier opgenomen deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.11.14.173, van 15 november 2018 opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als haar verklaring:
Kenmerk: AAMD7040NL
Omschrijving FO: 337,76 gram poeder, wit
Conclusie: bevat cocaïne.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 november 2018 werd de telefoon van verdachte [medeverdachte 2] in beslag genomen. Uit het onderzoek bleek dat in de telefoon het simkaartje zat met telefoonnummer [telefoonnummer] .
Op 16 november 2018 werd tevens de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen. Uit het onderzoek bleek dat in de telefoon het simkaartje zat met telefoonnummer [telefoonnummer] .
Op 15-11-2018 om 13:22:12 uur is er een WhatsApp gesprek tussen verdachte [medeverdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer] en verdachte [medeverdachte 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] .
In dit gesprek stuurt verdachte [medeverdachte 2] een foto waarin een nummer staat.
Zie onderstaande afbeelding.
(opmerking rechtbank: te zien is een afbeelding met de tekst "Amigo chek to mi e Numbers EE000426500AW please")
Bovenstaand nummer betreft het track en Trace nummer van het postpakket welke bezorgd zou worden op het adres [straatnaam] te Norg.
Verdachte [medeverdachte 2] stuurt op 15-11-2018 om 14:30:42 een berichtje naar verdachte [medeverdachte 1] waarop een foto staat van een hand geschreven van briefje dat het morgen bezorgd wordt.
Op 15-11-2018 om 14:30:49 uur schrijft verdachte [medeverdachte 2] :
Morgen heb ik hem.
Zie je dat
Op 15-11-2018 om 15:59:54 uur schrijft verdachte [medeverdachte 2] :
Morgen kan je bij me zijn half negen in de morgen
Is zeker
Was gisteravond
Maar was er niet
Nu morgenvroeg
Kom maar half negen egt
Ja kan dat
Op 15-11-2018 om 16:01:44 uur schrijft verdachte [medeverdachte 1] :
Komt goed
Ik kom bij jou
Niet praten
Op 15-11-2018 om 16:01:50 uur schrijft verdachte [medeverdachte 2] :
Is goed
Zie je morgen
Op 15-11-2018 om 21:18:33 uur schrijft verdachte [medeverdachte 1] :
He
Moek alleen komen of?
Op 15-11-2018 om 21:19:02 uur schrijft verdachte [medeverdachte 2] :
Neem [verdachte] maar mee mag wel
Geen probleem
Als je half negen kan komen bij me is het wel goed
Uit bovenstaand gesprek is op te maken dat verdachte [medeverdachte 2] een pakketje verwachtte op het adres [straatnaam] te Norg. Verdachte [medeverdachte 2] heeft over dit pakketje contact met verdachte [medeverdachte 1] . Men spreekt af om de volgende morgen samen te zijn op het adres [straatnaam] te Norg alwaar het pakketje bezorgd zou gaan worden. Men spreekt ook tevens af dat [verdachte] ook moet komen. Met [verdachte] wordt waarschijnlijk bedoeld [verdachte] . In de woning was tijdens de aanhouding van verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] ook [verdachte] aanwezig. [verdachte] werd ook aangehouden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 november 2018, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Vanmorgen ben je naar Norg gegaan. Met wie?
A: [medeverdachte 2] appte me om half acht of ik mee kon. We gingen naar [medeverdachte 1] .
V: Hoe laat waren jullie daar?
A: Ik denk dat het een uur of negen was.
V: En toen [medeverdachte 2] en jij bij [medeverdachte 1] waren, wat was er toen gebeurd?
A: Het was ineens boem-boem en toen was de politie er.
V: Wist je ook waar het om ging?
A: […] Vanwege het geld overmaken naar Aruba dacht ik aan coke. Dat het om coke ging.
V: Wat heeft [medeverdachte 2] te maken met drugs?
A: Hij snuift veel. Hij gebruikt dagelijks, ook als ik bij hem ben.
V: Wist jij van de drugs?
A: Gedeeltelijk. Ik weet dat hij met drugshandeltjes bezig is.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
16 november 2018, opgenomen op pagina 188 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Wie heeft de contacten gelegd met Aruba?
A: [medeverdachte 2] . Dat is [medeverdachte 1] .
V: Waarom heb je geld overgemaakt? Was dit op verzoek van [medeverdachte 1] ?
A: Ja. Ik heb de eerste storting 2 à 3 weken geleden gedaan en de tweede keer was een week geleden, de eerste keer ging als volgt: Ik kwam bij hem thuis. Hij vroeg mij of ik iets voor hem wilde overmaken. Ik zou hier 50 euro voor krijgen. Ik kreeg de beide keren 1000 Euro van [medeverdachte 2] . Ik kreeg een papiertje met een nummer mee. Als je het geld stort krijg je een nummer van de storting en dan kan een ander met dat nummer het geld ergens in de wereld zijn. Ik kreeg in de winkel een WhatsApp van [medeverdachte 1] met de gegevens waar het geld op gestort moest worden. Ik moest het sturen naar Aruba, Oranjestad en de naam van de persoon.
V: Wie heeft geregeld dat het pakketje bij [medeverdachte 2] werd afgeleverd?
A: Ik denk hij.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte behulpzaam is geweest bij de invoer van ongeveer 337 gram cocaïne vanuit Aruba. Door geldbedragen voor medeverdachte [medeverdachte 1] over te maken naar een onbekende persoon op Aruba, terwijl verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met drugshandel, heeft verdachte in ieder geval voorwaardelijke opzet op de invoer van cocaïne gehad.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit bij de politie ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman dit ter terechtzitting heeft bevestigd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
16 november 2018, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van
23 november 2018, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 1] in de periode van 26 oktober 2018 tot 16 november 2018 in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 337,76 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 26 oktober 2018 tot
16 november 2019 in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest door (met bovenomschreven feit als doel) geldbedragen over te maken naar een persoon op Aruba ten behoeve van de aankoop van bovengenoemde cocaïne;
2.
hij op 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 69 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De officier van justitie heeft daarbij onder meer rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf. Een gevangenisstraf zal meer kwaad dan goed doen, zoals ook uit het advies van de reclassering blijkt. Detentie zal leiden tot baanverlies en gevolgen hebben voor de omgang met zijn kinderen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte is ook een voorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. De raadsman heeft de rechtbank tevens verzocht om rekening te houden met het feit dat de redelijke termijn met 3,5 maanden is overschreden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering (Leger des Heils) van 15 januari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een verboden hoeveelheid hennep in zijn bezit gehad en is medeplichtig aan de invoer van ongeveer 337 gram cocaïne. Hij heeft in opdracht van een medeverdachte geld overgemaakt naar Aruba en is daarmee behulpzaam geweest bij het plegen van het feit. Voorts was hij aanwezig toen het pakje door een medeverdachte in ontvangst werd genomen. Drugs en met name harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Weliswaar rechtvaardigen de geldende oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS met betrekking tot de invoer van cocaïne oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, wat evenzeer op zou gaan voor medeplichtigheid daaraan, maar gelet op het tijdsverloop in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken. Tevens blijkt uit het rapport van de reclassering dat detentie zou betekenen dat verdachte zijn werk verliest, terwijl zijn werk juist een belangrijke beschermende factor is die recidive verminderend werkt.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur passend en geboden. Deze taakstraf zal worden vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 2 maanden als stok achter de deur. De daaraan te verbinden
proeftijd zal 3 jaren zijn. Het importeren van cocaïne pleegt lucratief te zijn. De rechtbank wil verdachte weerhouden van recidive.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Een taakstraf, voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2021.
Mr. Van der Veen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.