ECLI:NL:RBNNE:2021:813

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
18/213009-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en bezit van hennep

Op 16 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en het bezit van hennep. De verdachte had samen met anderen ongeveer 337 gram cocaïne in zijn woning aanwezig gehad en was medeplichtig aan de invoer van deze drugs vanuit Aruba. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een pakketje met cocaïne op zijn adres had laten bezorgen en dit in ontvangst had genomen. Daarnaast had hij een verboden hoeveelheid hennep in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop sinds de feiten. De rechtbank achtte de verdachte medeplichtig aan de invoer van cocaïne, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat drugs vormen voor de volksgezondheid, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/213009-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2018 tot en met 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 337 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en), in of omstreeks de periode van 26 oktober 2018 tot en met 16 november 2018, te Norg, in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben/heeft gebracht, ongeveer 337,76 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 26 oktober 2018 tot en met
16 november 2019, te Norg, in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (met bovenomschreven feit als doel):
- één of meer afspraken te maken met en/of tussen één of meer van bovengenoemde verdachte(n), en/of
- een woning aan de [straatnaam] te Norg beschikbaar te stellen ten behoeve van de ontvangst van een pakketje met bovengenoemde cocaïne, en/of een pakketje met bovengenoemde cocaïne af te laten leveren bij die woning, en/of
- een pakketje met bovengenoemde cocaïne in ontvangst te nemen;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 337 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 277 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Van een bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 1] met betrekking tot de invoer van de cocaïne was geen sprake, zodat medeplegen niet kan worden bewezen. Ook van medeplichtigheid is volgens de raadsman geen sprake. Verdachte wist niet wat er in het door hem in ontvangst genomen pakketje zat. Dat [medeverdachte 1] familie is van hem en dat verdachte op de hoogte was van de handelwijze van [medeverdachte 1] , maakt niet dat verdachte wist dat het geen zuivere koffie was. Pas achteraf heeft verdachte begrepen dat hij te goedgelovig in het verhaal van [medeverdachte 1] is meegegaan.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman gesteld dat verdachte op 16 november 2018 slechts 1 gram cocaïne voorhanden heeft gehad en geen 337 gram. Het pakketje was op dat moment voornamelijk gevuld met koffiecreamer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past met betrekking tot de feiten 1 en 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 2 maart 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 15 november 2018 heb ik WhatsApp-gesprekken gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 1] over het pakketje. Wij hebben afgesproken dat [medeverdachte 1] de volgende dag om half 9 bij mij zou komen. Michel [medeverdachte 2] kwam met [medeverdachte 1] mee. Op 16 november 2018 heb ik het pakketje in opdracht van [medeverdachte 1] in ontvangst genomen. Ik heb het binnen vóór [medeverdachte 1] op tafel neergelegd. Ik heb bij de politie verklaard dat ik wist dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met drugshandel. Gelet op alle omstandigheden, had ik kunnen vermoeden dat het geen zuivere koffie was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal 13 november 2018, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018299256 van 15 mei 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Tijdens een op9 november 2018 ingestelde reguliere Douane controle werd door medewerkers van de Douane een postzending aangetroffen waarin onder andere een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne werd bevonden. Voormelde zending is ten behoeve van nader onderzoek overgedragen aan het CargoHarc-team te Schiphol. De zending bestond uit een enveloppe voorzien van pakketnummer [nummer] .
Als verzender stond op de zending vermeld: [naam 1] , [straatnaam] , [woonplaats] ,
Aruba. Als ontvanger stond op de zending vermeld: [naam 2] , [straatnaam] , [woonplaats] , Nederland.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 90 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Datum: 9 november 2018
Omstandigheden: Pakket met cocaïne is in beslag genomen door de douane van Schiphol.
Goednummer: PL0100-2018299256-1072837
Object: Verdovende mid (cocaïne)
Totale hoeveelheid: 0,337 kg.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT 14 november 2018, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 november 2018 werd door mij een onderzoek verricht aan een partij vermoedelijk verdovende middelen. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende verricht, bevonden en waargenomen.
Goednummer: PL0100-2018299256-1072837
Omschrijving : Plastic sealbag met wit poeder
Netto gewicht (opgegeven): 337,76 gram
SIN Monster : AAMD7040NL.
5. Een op pagina 89 van voornoemd dossier opgenomen deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.11.14.173, van 15 november 2018 opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als haar verklaring:
Kenmerk: AAMD7040NL
Omschrijving FO: 337,76 gram poeder, wit
Conclusie: bevat cocaïne.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen pseudokoop van 16 november 2018, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 november 2018 kreeg ik de opdracht om te gaan naar de [straatnaam] te Norg. Daar zou [verdachte] woonachtig zijn. Naar zijn adres was een postpakket onderweg waar drugs in bleek te zitten. Het postpakket was afkomstig uit Aruba en bestemd voor een persoon genaamd [naam 2] , [straatnaam] te Norg. Op voorhand had ik een foto gezien van [verdachte] wie staat ingeschreven op bovenstaand adres. Ik ben omstreeks 09:00 uur naar het adres [straatnaam] te Norg gegaan om een postpakket van DHL te bezorgen. Hierbij droeg ik een opvallende DHL jas en pet en ik reed in een voertuig met reclame van DHL aan de voorzijde en zijkanten van het voertuig. Op het moment dat ik aan kwam rijden en de auto parkeerde zag ik dat de voordeur van de [straatnaam] te Norg werd geopend. Ik zag dat er een man naar buiten kwam en ik herkende de man van de foto die ik had gezien. Ik zag dat het [verdachte] betrof. Ik liep naar de man toe en vroeg of hij [naam 2] heette omdat ik een postpakket voor hem had. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij [naam 2] heette. Hierop heb ik gevraagd of hij wilde tekenen voor ontvangst van het pakket. Ik hoorde hem zeggen dat dit goed was en ondertekende het formulier. Ik overhandigde het postpakket en zag dat Erico [verdachte] het pakket aanpakte en direct weer de woning in liep.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 november 2018 werd de telefoon van verdachte [verdachte] in beslag genomen. Uit het onderzoek bleek dat in de telefoon het simkaartje zat met telefoonnummer [telefoonnummer] .
Op 16 november 2018 werd tevens de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen. Uit het onderzoek bleek dat in de telefoon het simkaartje zat met telefoonnummer [telefoonnummer] .
Op 15-11-2018 om 13:22:12 uur is er een WhatsApp gesprek tussen verdachte [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] en verdachte [medeverdachte 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] .
In dit gesprek stuurt verdachte [verdachte] een foto waarin een nummer staat.
Zie onderstaande afbeelding.
(opmerking rechtbank: te zien is een afbeelding met de tekst "Amigo chek to mi e Numbers [nummer] please")
Bovenstaand nummer betreft het track en Trace nummer van het postpakket welke bezorgd zou worden op het adres [straatnaam] te Norg.
Verdachte [verdachte] stuurt op 15-11-2018 om 14:30:42 een berichtje naar verdachte [medeverdachte 1] waarop een foto staat van een hand geschreven van briefje dat het morgen bezorgd wordt.
Op 15-11-2018 om 14:30:49 uur schrijft verdachte [verdachte] :
Morgen heb ik hem.
Zie je dat
Op 15-11-2018 om 15:59:54 uur schrijft verdachte [verdachte] :
Morgen kan je bij me zijn half negen in de morgen
Is zeker
Was gisteravond
Maar was er niet
Nu morgenvroeg
Kom maar half negen egt
Ja kan dat
Op 15-11-2018 om 16:01:44 uur schrijft verdachte [medeverdachte 1] :
Komt goed
Ik kom bij jou
Niet praten
Op 15-11-2018 om 16:01:50 uur schrijft verdachte [verdachte] :
Is goed
Zie je morgen
Op 15-11-2018 om 21:18:33 uur schrijft verdachte [medeverdachte 1] :
He
Moek alleen komen of?
Op 15-11-2018 om 21:19:02 uur schrijft verdachte [verdachte] :
Neem [medeverdachte 2] maar mee mag wel
Geen probleem
Als je half negen kan komen bij me is het wel goed.
Uit bovenstaand gesprek is op te maken dat verdachte [verdachte] een pakketje verwachtte op het adres [straatnaam] te Norg. Verdachte [verdachte] heeft over dit pakketje contact met verdachte [medeverdachte 1] . Men spreekt af om de volgende morgen samen te zijn op het adres [straatnaam] te Norg alwaar het pakketje bezorgd zou gaan worden. Men spreekt ook tevens af dat [medeverdachte 2] ook moet komen. Met [medeverdachte 2] wordt waarschijnlijk bedoeld Michel [medeverdachte 2] . In de woning was tijdens de aanhouding van verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] ook [medeverdachte 2] aanwezig. [medeverdachte 2] werd ook aangehouden.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
16 november 2018, opgenomen op pagina 188 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Wie heeft de contacten gelegd met Aruba?
A: [medeverdachte 1] . Dat is [medeverdachte 1] .
V: Waarom heb je geld overgemaakt? Was dit op verzoek van [medeverdachte 1] ?
A: Ja. Ik heb de eerste storting 2 à 3 weken geleden gedaan en de tweede keer was een week geleden, de eerste keer ging als volgt: Ik kwam bij hem thuis. Hij vroeg mij of ik iets voor hem wilde overmaken. Ik zou hier 50 euro voor krijgen. Ik kreeg de beide keren 1000 Euro van [medeverdachte 1] . Ik kreeg een papiertje met een nummer mee. Als je het geld stort krijg je een nummer van de storting en dan kan een ander met dat nummer het geld ergens in de wereld zijn. Ik kreeg in de winkel een WhatsApp van [medeverdachte 1] met de gegevens waar het geld op gestort moest worden. Ik moest het sturen naar Aruba, [woonplaats] en de naam van de persoon.
V: Wie heeft geregeld dat het pakketje bij [verdachte] werd afgeleverd?
A: Ik denk hij.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 1 subsidiair en 2 bewezen. Dit houdt in dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tot het opzettelijk invoeren van cocaïne.
De rechtbank acht bewezen dat het medeverdachte [medeverdachte 1] is geweest die de cocaïne, ongeveer 337 gram, heeft geïmporteerd vanuit Aruba. [medeverdachte 1] heeft afspraken met verdachte gemaakt omtrent de aflevering van het pakketje op het adres van verdachte en verdachte heeft het pakketje in ontvangst genomen. Daarmee kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als medeplichtige. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, gelet op alle omstandigheden, had kunnen vermoeden dat het geen zuivere koffie was. Op grond van deze verklaring kan in ieder geval voorwaardelijke opzet op de invoer van cocaïne worden bewezen.
Uit het dossier blijkt voorts dat het pakketje dat op 16 november 2018 op het woonadres van verdachte is bezorgd, grotendeels uit koffiecreamer bestond en dus geen 337 gram cocaïne bevatte. [1] De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat verdachte en zijn medeverdachten op 16 november 2018 een hoeveelheid cocaïne aanwezig hebben gehad.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 maart 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van
21 november 2018, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 1] in de periode van 26 oktober 2018 tot en met 16 november 2018 in Nederland opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 337,76 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 26 oktober 2018 tot en met
16 november 2019 te Norg, in de gemeente Noordenveld, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door (met bovenomschreven feit als doel):
- afspraken te maken met bovengenoemde verdachte, en
- een woning aan de [straatnaam] te Norg beschikbaar te stellen ten behoeve van de ontvangst van een pakketje met bovengenoemde cocaïne, en een pakketje met bovengenoemde cocaïne af te laten leveren bij die woning, en
- een pakketje met bovengenoemde cocaïne in ontvangst te nemen;
2.
hij op 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 16 november 2018 te Norg, gemeente Noordenveld, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 277 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
subsidiairmedeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2,
onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke taakstraf met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De raadsman heeft gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 22 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen cocaïne in zijn woning aanwezig gehad en is medeplichtig aan de invoer van ongeveer 337 gram cocaïne. Verdachte heeft een uit Aruba afkomstig pakketje met cocaïne op zijn adres laten bezorgen en in ontvangst genomen. Daarnaast heeft verdachte een verboden hoeveelheid hennep in zijn woning aanwezig gehad.
Drugs en met name harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Om het gevaar voor herhaling in te perken heeft de reclassering in het rapport van
22 februari 2021 een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden als bijzondere voorwaarden. De reclassering acht het noodzakelijk dat het sociaal netwerk van verdachte goed in kaart wordt gebracht en dat verdachte wordt gemotiveerd om afstand te nemen van mensen die een negatieve invloed op hem hebben. Daarnaast heeft verdachte problemen op het gebied van denkpatronen, gedrag en vaardigheden. Zijn woon- en werksituatie en de zorg voor zijn honden zijn beschermende factoren. Verdachte is bang dit alles te verliezen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard geen contact meer met de medeverdachten te hebben.
Weliswaar rechtvaardigen de geldende oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS met betrekking tot de invoer van cocaïne oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, wat evenzeer op zou gaan voor medeplichtigheid daaraan, maar gelet op het tijdsverloop in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur passend en geboden. Deze taakstraf zal worden vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden, enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, anderzijds om hieraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden. De daaraan te verbinden proeftijd zal 3 jaren zijn. Het importeren van cocaïne pleegt lucratief te zijn. De rechtbank wil verdachte weerhouden van recidive.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich, na een uitnodiging daartoe, meldt bij Reclassering Nederland en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa/CoVa+) of een andere door de reclassering te bepalen gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, en zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

Een taakstraf, voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2021.
Mr. Van der Veen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.proces-verbaal verdovende middelen, pagina 84 e.v. van het dossier