ECLI:NL:RBNNE:2021:812

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
18/153994-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettend rijgedrag

Op 16 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 mei 2018 betrokken was bij een verkeersongeval op de N34 ter hoogte van Schipborg. De verdachte, als bestuurder van een Opel, reed op de verkeerde weghelft en botste frontaal op een tegemoetkomende Toyota, bestuurd door [slachtoffer 1]. Dit ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor zowel de bestuurder als de passagier van de Toyota. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen, wat leidde tot de vaststelling van schuld volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de schuld van de verdachte uitsloten. De verdachte had verklaard zich niets van het ongeval te herinneren, maar het bewijs wees uit dat zij op de verkeerde weghelft had gereden zonder enige aanleiding. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 80 uren op, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/153994-19

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

16 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboorteplaats] 1993 te [geboortedatum] ,
wonende aan [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 mei 2018, op de N34, ter hoogte van Schipborg, althans in de gemeente Aa en Hunze als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: Opel), daarmede rijdende over de weg N34, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door haar, verdachte, bestuurde motorvoertuig van de voor haar, verdachte, bestemde weghelft af te wijken en/of (deels) te gaan en/of te blijven rijden op de weghelft bestemd voor het haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer, waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan met een motorvoertuig (merk: Toyota), bestuurd door [slachtoffer 1] ,
ten gevolge waarvan aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en/of een breuk in het borstbeen en/of een scheur in het middenrif werd toegebracht en/of
aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de wervelkolom werd toegebracht, in elk geval (telkens) zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 mei 2018, op de N34 te Schipborg, althans in de gemeente Aa en Hunze als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Opel), daarmee rijdende op de weg, N34, met het door haar, verdachte, bestuurde voertuig is afgeweken van de voor haar bestemde weghelft en/of (deels) is gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, ten gevolge waarvan een botsing/aanrijding is ontstaan met een haar, verdachte, tegemoetkomend voertuig (personenauto, merk: Toyota) bestuurd door [slachtoffer 1] , door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft verwezen naar de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] , de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse en naar de medische verklaringen inzake het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vastgestelde letsel. Uit deze stukken volgt dat verdachte, op de N34, over de doorgetrokken streep, op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, dat zij hierdoor frontaal in botsing is gekomen met de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De officier van justitie kwalificeert het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat het ongeval aan haar schuld te wijten is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt niet duidelijk waarom verdachte op de verkeerde weghelft reed. Verdachte kan zich van het ongeval niets herinneren. Zij heeft verklaard dat zij zeker niet aan het inhalen was omdat zij dat normaal gesproken niet doet. Wat er wel is gebeurd blijft speculeren. Mogelijk is verdachte geschrokken van een inhaalactie van een medeweggebruiker. Daarnaast zijn de verklaringen van de getuigen zijn niet eenduidig. In elk geval is niet vast te stellen dat verdachte verwijtbaar op de verkeerde weghelft reed en kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake is van een aan haar schuld te wijten verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dan wel van het verwijtbaar veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW 1994. Ook indien de rechtbank aanneemt dat verdachte verwijtbaar op de verkeerde weghelft reed dan is er sprake van slechts één enkele verkeersovertreding en dat is niet voldoende om schuld in de zin van de WVW 1994 aan te nemen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanrijding van 25 maart 2019, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018130042 van 25 maart 2019, inhoudend als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op vrijdag 25 mei 2018 te 11:09 uur, kregen wij kennis van een verkeersongeval.
Ter hoogte van de toe- en afrit van en naar de N386 is de bestuurster van de Opel, nagenoeg volledig rijdend op de rijstrook van het tegemoet komende verkeer, met de voorzijde tegen de voorzijde van de haar tegemoet komende Toyota gebotst.
Uit niets is gebleken dat de aanrijding op andere wijze is ontstaan dan door het feit dat de bestuurster van de Opel op de rijstrook voor het haar tegemoet komende verkeer reed.
Als verdachte is aangemerkt [verdachte] , bestuurder van de personenauto van het merk Opel. Zij heeft letsel opgelopen te weten: botbreuken aan enkel, onderbeen, knie, elleboog, bekken en arm. Tevens is er sprake van een gescheurde milt. Verdere verwondingen aan ribben, een kneusde long en scheur in de lever.
Het andere voertuig betrof een Toyota die bestuurd werd door [slachtoffer 1] . Deze persoon heeft letsel opgelopen te weten: incomplete dwarslaesie, gebroken ribben, gat in het middenrif, beschadigde nier en een gebroken borstbeen.
De passagier in de Toyota betrof [slachtoffer 2] . Zij heeft letsel opgelopen te weten: gebroken ribben en verwondingen aan de twaalfvingerige darm.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 25 mei 2018, opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van getuige [slachtoffer 1] :
Op de dag van het ongeluk kwamen wij vanuit Emmen en reden op de N34 in de richting
van Groningen. Mijn vrouw waarschuwde haar zus via de mobiele telefoon dat wij 30
minuten later zouden arriveren aan de [straatnaam] te Groningen. Dit gaf onze navigatie
namelijk aan. Hierna viel mijn vrouw in slaap. Zij heeft verder niets meegekregen van het ongeluk.
Ik weet niet waar wij op het moment van het ongeluk precies reden. Wel weet ik dat wij op een 100 kilometer weg reden. Ik zag namelijk een groene streep tussen de witte strepen lopen. Ik zag, toen wij in een flauwe bocht reden opeens een lichte bruine auto op onze weghelft rijden. Ik denk dat het voertuig nog ongeveer 100 meter van ons vandaan was. Ik gaf nog een ruk aan het stuur naar rechts om uit te wijken. Hierdoor raakte het voertuig ons niet in het midden maar wel de linker voorzijde van onze auto. Aan de bestuurderszijde.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 25 mei 2018, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op vrijdag 25 mei 2018, omstreeks 11:00 uur, reed ik op de N34 en kwam vanuit de
richting Annen/Gieten. Ik reed in de richting van Groningen. Ik reed achter een auto met Duitse kentekenplaten. Ik zag ineens vanaf het tegemoet komend verkeer een oranje auto op onze weg helft komen. Ik dacht dat deze oranje auto aan het inhalen was. Ik zag dat de auto frontaal op de auto met Duitse kentekenplaten botste.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse met nummer 250518.1110.1715, opgemaakt op 13 augustus 2018 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoudend als conclusie:
Het ongeval heeft plaats gevonden op de N34 ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Schipborg, gemeente Aa en Hunze. De bestuurster van de Opel heeft op de N34 gereden, komende uit de richting van Rijksweg A28 en gaande in die van Gieten. De Toyota heeft eveneens op de N34 gereden, komende uit de richting van Gieten en gaande in die van Rijksweg A28. De N34 was aangeduid als autoweg. Ter plaatse van het ongeval bestond de N34 uit een rijbaan welke door middel van een dubbel doorgetrokken lijn was verdeeld in twee rijstroken. Enerzijds bestemd voor verkeer richting Rijksweg A28 en anderzijds richting Gieten.
Ter hoogte van de toe- en afrit van en naar de N386 is de bestuurster van de Opel, nagenoeg volledig rijdend op de rijstrook voor het haar tegemoetkomende verkeer, met de voorzijde tegen de voorzijde van de haar tegemoetkomende Toyota gebotst.
Uit niets is gebleken dat de aanrijding op andere wijze is ontstaan dan, door het feit dat de bestuurster van de Opel op de rijstrook voor het haar tegemoetkomende verkeer reed. De reden daarvan is uit ons onderzoek niet gebleken.
Er zijn geen remblokkeersporen aangetroffen waaruit blijkt dat de bestuurders van deze voertuigen, voorafgaand aan de botsing een noodremming hebben gemaakt. De Opel was niet voorzien van ABS, dus bij een noodremming zou er, bij blokkade van de wielen een
aftekening hebben kunnen plaats vinden.
Door de botsing raakten beiden inzittenden van de Toyota zwaar gewond. De bestuurster van de Opel raakte eveneens zwaar gewond en één van de twee bij haar in het voertuig gezeten kinderen raakte meer dan licht gewond. Beide voertuigen raakten zwaar beschadigd.
Een geneeskundige verklaring inzake het letsel bij [slachtoffer 1] , op 13 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door E.F.M. Veldhuis, chirurg, opgenomen op pagina 48 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
Het uitwendig waargenomen letsel betreft: breuk halswervelkolom L5 L6, met gedeeltelijke verlamming (operatief behandeld).
Een geneeskundige verklaring inzake het letsel bij [slachtoffer 2] , op 13 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door E.F.M. Veldhuis, chirurg, opgenomen op pagina 51 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
Het uitwendig waargenomen letsel betreft: rib fracturen, breuk borstbeen, darm letsel, scheur middenrif, nier kneuzing (operatief behandeld).
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat verdachte als bestuurder van een auto niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar dat zij, zonder uit het dossier gebleken aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat zij daardoor volledig op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt volgens de Hoge Raad mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, omdat daarvoor verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
Het kan gebeuren dat een bestuurder door een moment van onoplettendheid op de verkeerde weghelft terechtkomt. Een dergelijke verkeersfout levert nog niet automatisch de conclusie op dat ingeval van een verkeersongeval sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). In de onderhavige zaak is verdachte op de verkeerde weghelft blijven rijden terwijl er sprake was van tegemoetkomend verkeer. Verdachte moet hierbij over de (dikke groen/witte) doorgetrokken streep zijn gereden die de beide weghelften scheidt. Verdachte heeft de tegenligger waarmee zij in botsing is gekomen kennelijk niet gezien, gelet op het feit dat er geen remsporen zijn aangetroffen. De rechtbank leidt dit af uit het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse en de daarbij behorende foto’s. Uit dit proces-verbaal en uit de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt ook dat de botsing geheel op de voor verdachte verkeerde weghelft plaatsvond en dat het slachtoffer nog zoveel mogelijk, vanuit zijn richting gezien, naar rechts is uitgeweken om een aanrijding te voorkomen, maar dat dit kennelijk niet is gelukt.
Verkeersgedrag zoals hiervoor beschreven kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is.
In dit geval zijn er geen omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij zich van het moment van het ongeval niets kan herinneren. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat er op het moment van het ongeval (ongeveer 11:09 uur in de ochtend) goed zicht was, dat het zonnig en droog was en de weg ter plaatse in goede conditie was. Ook zijn er geen mankementen aan de auto van verdachte geconstateerd, die een rol van betekenis hebben gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. Voorts is niet gebleken van een ander scenario waarbij mogelijk andere bestuurders/auto's betrokken waren zoals door de raadsman betoogd. Er zijn geen aanwijzingen of sporen dat het ongeval anders heeft plaats gevonden dan door het feit dat verdachte ten tijde van de botsing heeft gereden op de rijstrook bestemd voor het haar tegemoetkomende verkeer. Ondanks het gegeven dat verdachte zich niets meer van het ongeval herinnert, komt de rechtbank tot de conclusie dat het ongeval op de autoweg, de N34, niet anders dan aan een ernstige verkeersfout van verdachte kan worden geweten.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt voorgaande ertoe dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 25 mei 2018, op de N34, ter hoogte van Schipborg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: Opel), daarmede rijdende over de weg N34, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met het door haar, verdachte, bestuurde motorvoertuig van de voor haar, verdachte, bestemde weghelft af te wijken en te gaan en te blijven rijden op de weghelft bestemd voor het haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer, waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan met een motorvoertuig (merk: Toyota), bestuurd door [slachtoffer 1] ,
ten gevolge waarvan aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en een breuk in het borstbeen en een scheur in het middenrif werd toegebracht en aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de wervelkolom werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor algehele vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij een bewezenverklaring artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen dan wel aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat verdachte contact heeft gezocht met de slachtoffers.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, als bestuurster van een personenauto, een aan haar schuld te wijten ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval ook op het leven van verdachte een enorme impact heeft gehad en dat ook zij nog dagelijks de nadelige gevolgen ondervindt van het letsel dat zij door het ongeval heeft opgelopen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf zoals door de raadsman bepleit in dit geval niet passend is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop wel aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 80 uren geheel voorwaardelijk op te leggen. De proeftijd zal daarbij beperkt worden tot een jaar, omdat verdachte na het ongeval, bijna drie jaren geleden, niet opnieuw een overtreding van de wegenverkeerswet pleegde. Het herhalingsgevaar lijkt beperkt te zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, voor de duur van 80 uren.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2021.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.