ECLI:NL:RBNNE:2021:777

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
C/18/200435 / HA RK 20-62
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake verkoop woning in faillissementsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris in een faillissementsprocedure. De verzoekers, bestaande uit de erfgenamen van de failliet, hebben de rechtbank verzocht om de beschikking van de rechter-commissaris van 4 augustus 2020 te vernietigen. Deze beschikking verklaarde de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoeken met betrekking tot de verkoop van de woning van de failliet, [eiser sub 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] op 22 mei 2018 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator, [gedaagde q.q.], de woning heeft verkocht. De rechtbank oordeelt dat de verkoop rechtmatig is geweest en dat de failliet gehouden is tot ontruiming van de woning. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die bevestigen dat het faillissement terecht is uitgesproken en dat de curator zijn taken naar behoren heeft uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de verzoekers geen belang meer hebben bij hun verzoeken, aangezien de woning al is verkocht en de terugkeer van de failliet naar de woning niet meer aan de orde is. De rechtbank bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris en verwerpt het beroep van de verzoekers.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/200435 / HA RK 20-62
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 maart 2021
inzake het hoger beroep ex artikel 67 lid 1 Faillissementswet van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen [eisers] dan wel [eisers] ,
thans in persoon procederende,
en
[gedaagde q.q.] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser sub 1] ,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerder,
hierna te noemen de curator,
advocaat: mr. T. van Dijken.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft bij beroepschrift ex artikel 67 Faillissementswet (hierna: Fw), ontvangen per fax op 10 augustus 2020, de rechtbank verzocht de beschikking van de rechter-commissaris van 4 augustus 2020 in de faillissementsprocedure met zaaknummer 199886 FT RK 20-600 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke verzoeken van [eisers] alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
1.2.
De curator heeft op 19 november 2020 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 1 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eisers] is in persoon verschenen ( [eiser sub 3] middels een zogenoemde skype-verbinding). De curator is verschenen bijgestaan door zijn raadsman. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.4.
De beschikking is op heden bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 mei 2018 is [eiser sub 1] in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van [gedaagde q.q.] als curator.
2.2.
[eiser sub 1] was vanaf 11 december 2001 enig eigenaar van het pand staande en gelegen aan de [adres] te Groningen (hierna te noemen: de woning), kadastraal bekend [adres] .
2.3.
[eiser sub 1] was tot aan diens overlijden op 17 december 2018 in gemeenschap van goederen gehuwd met [de man] (hierna te noemen: [de man] ). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [eiser sub 2] en [eiser sub 3] .
2.4.
Notaris [naam] te Kollum heeft na het overlijden van [de man] een verklaring van erfrecht d.d. 15 april 2019 opgesteld. In deze verklaring van erfrecht is onder meer vermeld:
"
4. Uiterste wilsbeschikkingen
De overledene heeft, volgens opgave van het centraal testamentenregister te 's-Gravenhage, zijn laatste uiterste wil gemaakt op vijftien oktober tweeduizend achttien, verleden voor mij, notaris.
Deze uiterste wil is door het overlijden van kracht geworden. Bij gemelde uiterste wil zijn alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen herroepen.
Van het bestaan van een codicil is mij, notaris, niet gebleken.
5. Vererving
Volgens de Nederlandse wet (mede gelet op voormelde uiterste wilsbeschikking(en) heeft de overledene als erfgenamen achtergelaten:
1. zijn echtgenote, mevrouw [eiser sub 1] , voornoemd, voor het één/derde (1/3e) onverdeeld aandeel;
2. zijn zoon, de heer [eiser sub 2] , voornoemd voor het één/derde (1/3e) onverdeeld aandeel;
3. zijn dochter, mevrouw [eiser sub 3] , voornoemd, voor het één/derde (1/3e) onverdeeld aandeel.
(…)
8. Executele, de executeur
Bij gemelde uiterste wil heeft de overledene tot executeur benoemd zijn echtgenote, mevrouw [eiser sub 1] , voornoemd, alsmede zijn voornoemde kinderen gezamenlijk, welke zich nog niet hebben uitgesproken omtrent aanvaarding van deze benoeming.
9. Ontbonden huwelijksgemeenschap
De nalatenschap omvat, naast eventueel eigen vermogen van de overledene, de helft van de door het overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap.
10. Faillissement
Blijkens beschikking van de Rechtbank Noord Nederland de dato twee en twintig mei tweeduizend achttien, insolventienummer F.18/18/83, is mevrouw [eiser sub 1] , voornoemd, failliet verklaard.
Tot curator is benoemd de heer [gedaagde q.q.] , postadres: Postbus 96, 9700 AB Groningen.
11. Beschikkingsbevoegdheid erfgenamen
Op grond van voormeld faillissement zijn de erfgenamen
niettezamen bevoegd om over de goederen van de ontbonden gemeenschap van goederen en de daar onder begrepen nalatenschap van de overledene te beschikken.”
De kinderen hebben de nalatenschap van [de man] beneficiair aanvaard.
2.5.
Bij vonnis van 31 juli 2020 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank is [eiser sub 1] op vordering van de curator veroordeeld om uiterlijk op 11 augustus 2020 de woning te ontruimen.
2.6.
[eiser sub 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 juli 2020. Bij arrest van 21 augustus 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van 31 juli 2020 bekrachtigd.
2.7.
De woning is door de curator verkocht en op 1 september 2020 aan de koper geleverd.

3.De procedure bij de rechter-commissaris

3.1.
Bij verzoekschrift van [eisers] van 13 juli 2020 heeft zij de rechter-commissaris op de voet van artikel 69 Fw verzocht:
I. de inventarisatie van de crediteuren in het faillissement van [eiser sub 1] ;
II. het niet doorgaan van de verkoop van de woning;
III. te bepalen dat de curator misbruik van recht maakt wanneer de verkoop doorgaat;
IV. te bepalen dat de verkoop niet doorgaat zolang [eiser sub 1] geen andere woonruimte heeft;
V. te bepalen dat in plaats van onderhandse, openbare verkoop moet plaatsvinden.
3.2.
De curator heeft een verweerschrift ingediend.
3.3.
Bij beschikking ex artikel 69 Fw van 4 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris de kinderen niet-ontvankelijk verklaard. De kinderen zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat zij als erfgenamen niet de door hen beweerde rechten hebben die zij aan de verzoeken ten grondslag hebben gelegd. De verzoeken zijn voor zover ingediend door [eiser sub 1] afgewezen. Hiertoe heeft de rechter-commissaris overwogen dat de vordering onder I moet worden afgewezen nu er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het faillissement van [eiser sub 1] moet worden beëindigd. Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat het inventariseren van de schulden een taak is voor de curator en dat het de rechter-commissaris niet is gebleken dat de curator deze taak niet verricht. De vorderingen onder II tot en met V heeft de rechter-commissaris afgewezen, kort gezegd, omdat [eiser sub 1] als failliet verplicht is mee te werken aan de verkoop van de woning. Zij heeft naar het oordeel van de rechter-commissaris voldoende tijd (twee jaar) gehad om naar vervangende woonruimte uit te kijken.

4.De grieven

4.1.
[eisers] heeft zeven grieven tegen de beschikking van de rechter-commissaris aangedragen. Deze grieven luiden als volgt:
4.2.
Grief I
De rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat de feiten zoals in het vonnis van de voorzieningenrechter van 31 juli 2020 zijn opgenomen, als vaststaand hebben te gelden nu [eiser sub 1] hoger beroep tegen dit vonnis heeft ingesteld.
4.3.
Grief II
De rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen grond is om anders te beslissen dan dat de voorzieningenrechter in haar vonnis van 31 juli 2020 heeft gedaan. Dit oordeel is niet, althans onvoldoende gemotiveerd. Verder is ten onrechte overwogen dat [eiser sub 1] als failliet in de gegeven omstandigheden verplicht is mee te werken aan de verkoop van de woning en dat er voldoende rekening is gehouden met haar belang bij woonruimte.
4.4.
Grief III
De rechter-commissaris heeft ten onrechte de verzoeken II tot en met V afgewezen.
4.5.
Grief IV
De rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat het zou gaan om de rechtmatigheid van het faillissement. Het gaat er volgens [eisers] om dat, na inventarisatie van de crediteuren in het faillissement, zal blijken dat er geen grond meer bestaat om het faillissement niet te beëindigen. Voorts heeft de rechter-commissaris ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de curator zijn taak tot een actuele inventarisatie van de schulden niet heeft verricht.
4.6.
Grief V
Ten onrechte heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat er geen aanleiding is [eisers] te horen. Het beginsel van hoor en wederhoor is volgens [eisers] geschonden. De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris op 12 december 2019 en 20 februari 2020 [eiser sub 1] heeft gehoord, is onvoldoende om [eisers] naar aanleiding van het verzoek van 13 juli 2020 niet te horen al was het alleen maar in verband met de huidige coronaperikelen. Tot slot is het een aanname van de rechter-commissaris dat voor zover [eiser sub 1] op 12 december 2019 en 20 februari 2020 iets zou zijn vergeten, zij dit tijdens de zitting in kort geding op 14 juli 2020 zal hebben aangevuld.
4.7.
Grief VI
De rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat de kinderen niet de door hen beweerde rechten hebben waarop zij hun verzoeken baseren. De rechter-commissaris heeft dit oordeel niet gemotiveerd, om welke reden de kinderen ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daar komt bij dat de kinderen nooit zijn gehoord door de rechter-commissaris en hun verzoek daartoe ook om die reden ten onrechte is afgewezen.
4.8.
Grief VII
De laatste grief van [eisers] richt zich tegen het dictum en de onterechte afwijzing van de verzoeken.
4.9.
De curator concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het door [eisers] ingestelde hoger beroep, wegens (al dan niet) te late indiening van het beroepschrift en het gebrek aan belang aan de zijde van [eisers] Subsidiair concludeert de curator tot afwijzing van het hoger beroep in alle onderdelen.

5.De beoordeling van het beroep

5.1.
Het hoger beroep is binnen de in artikel 67 lid 1 Fw genoemde termijn van vijf dagen vanaf de dag van de bestreden beschikking van de rechter-commissaris op 10 augustus 2020 ontvangen - en daarmee tijdig - ingediend.
5.2.
De rechtbank constateert dat [eisers] de verzoeken aan de rechter-commissaris heeft gebaseerd op artikel 69 Fw en dat de rechter-commissaris de verzoeken ook als zodanig heeft beoordeeld. Op grond van artikel 69 lid 1 Fw kan een schuldeiser bij de rechter-commissaris opkomen tegen handelingen van de curator of een bevel uitlokken dat de curator een bepaalde handeling moet verrichten of een voorgenomen handeling nalaat. Tegen een beslissing van de rechter-commissaris ex artikel 69 Fw is hoger beroep mogelijk.
5.3.
[eiser sub 1] heeft aangevoerd dat haar belang bij het hoger beroep enerzijds is gelegen in haar wens om terug te keren naar de woning en anderzijds in het verkrijgen van duidelijkheid over de overwaarde van de woning in samenhang met de crediteurenlijst, waarmee zij wil aantonen dat er geen sprake is geweest van een steunvordering en dat het faillissement ten onrechte is uitgesproken. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.4.
De vraag of de curator mocht overgaan tot (onderhandse) verkoop van de woning en ontruiming van de woning is onderwerp van debat geweest in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6862). Uit dat arrest volgt dat de (onderhandse) verkoop van de woning rechtmatig is geweest en dat [eiser sub 1] gehouden is tot ontruiming van de woning (zie r.o. 5.3. en verder van dat arrest). De curator heeft de woning op 1 september 2020 aan de koper geleverd. Tegen deze achtergrond is terugkeer naar de woning niet meer aan de orde, zodat [eiser sub 1] in zoverre geen belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de vraag of de rechter-commissaris had moeten beslissen dat de (onderhandse) verkoop van de woning niet mocht doorgaan. Voor zover [eisers] wel belang hebben bij een inhoudelijk in dit kader, neemt de rechtbank de overwegingen van het gerechtshof uit voormeld arrest op dit punt over en maakt dit tot de hare zodat ook om die reden deze grief faalt.
5.5.
Voor wat betreft de inventarisatie van de schulden in samenhang met de gerealiseerde overwaarde waarmee [eiser sub 1] wil aantonen dat het faillissement ten onrechte is uitgesproken, geldt dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de hiervoor genoemde beslissing van 21 augustus 2020 heeft overwogen dat de rechtbank, het hof en de Hoge Raad reeds hebben geoordeeld over de gerechtvaardigdheid van het faillissement, telkens met als uitkomst dat het faillissement van [eiser sub 1] terecht is uitgesproken en dat er prefaillissementsschuldeisers zijn (zie r.o. 4.5.4 en verder van het arrest). Wat [eiser sub 1] in deze procedure heeft aangevoerd, doet daar niet aan af en is bovendien onvoldoende om aan te nemen dat de curator zijn taak tot actuele inventarisatie van de schulden niet voldoende heeft verricht en dat de rechter-commissaris daarover anders had moeten oordelen.
5.6.
Ter zake van de positie van de kinderen van [eiser sub 1] overweegt de rechtbank dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in rechtsoverweging 5.5.1. van het hiervoor genoemde arrest heeft overwogen dat de woning in de boedel valt waarover het beheer en de beschikking toekomt aan de curator. Aangezien [eisers] geen stellingen hebben aangevoerd die meebrengen dat dat oordeel onjuist is, moet geconcludeerd worden dat de rechter-commissaris terecht heeft geoordeeld dat de kinderen niet de rechten hebben die zij en [eiser sub 1] in verband met het huis stellen te hebben.
5.7.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit de door [eiser sub 1] aangevoerde stellingen niet geconcludeerd kan worden dat de rechter-commissaris een andere beslissing zou hebben genomen als [eisers] nog een keer zou zijn gehoord. Ook aan deze grief gaat de rechtbank voorbij.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van [eisers] tegen de beslissing van de rechter-commissaris zal worden verworpen en dat de beslissing van de rechter-commissaris zal worden bekrachtigd.

6.BESLISSING

De rechtbank, rechtdoende in hoger beroep:
- verwerpt het beroep en bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 4 augustus 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Griffioen, P.J. Duinkerken en W. Huizing en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
596 / eh