Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/146156-19, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De verdachte, geboren in 1989 en niet ingeschreven in de basisregistratie, was niet verschenen tijdens de zitting op 25 februari 2021, waarop verstek werd verleend. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 63.587,84, gebaseerd op een rapport van 8 mei 2019, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel uit twee oogsten hennep werd geschat.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aantreffen van een hennepkwekerij en verklaringen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voordeel had genoten uit de opbrengsten van de hennepkwekerij, die in totaal minimaal € 63.587,84 bedroegen. Na aftrek van kosten, waaronder afschrijvingskosten en kosten voor hennepstekken, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het netto voordeel € 58.635,76 bedroeg.
De rechtbank heeft de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H. Brouwer, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.