ECLI:NL:RBNNE:2021:753

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
18/308206-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en schadevergoeding

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en een schadevergoedingsmaatregel van € 3.524,50 opgelegd aan het slachtoffer. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 oktober 2020 in Groningen, waarbij de verdachte de aangever met een gebalde vuist tegen het gezicht sloeg, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een gebroken neus en een beschadiging van de traanbuis. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde, zware mishandeling, niet bewezen kon worden, omdat er geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kon worden vastgesteld. De rechtbank achtte echter het subsidiair ten laste gelegde, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, wel bewezen. De verdachte had eerder al een veroordeling voor soortgelijke geweldsmisdrijven en was in een proeftijd, wat de rechtbank in strafverzwarende zin heeft meegewogen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer, omdat er geen feitelijke onderbouwing voor deze claim was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, omdat de schade een rechtstreeks gevolg was van de bewezenverklaarde mishandeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/308206-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Groningen, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
- een scheur bij de aanhechting van het ooglid met de neuswand en/of een beschadiging bij
de/het afvoerkana(a)l(en) van de traanbuis en/of
- een gebroken neus en/of een breuk in/bij de oogkas,
waardoor die [slachtoffer] (meermalen) geopereerd moest worden
door die [slachtoffer] met kracht en/of met gebalde vuist tegen het oog en/of elders tegen het
gezicht te slaan en/of te stompen en/of een zogeheten knietje tegen het lichaam te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht en/of met gebalde vuist tegen het oog en/of elders tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of een zogeheten knietje tegen het lichaam te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:
- een scheur bij de aanhechting van het ooglid met de neuswand en/of een beschadiging bij
de/het afvoerkana(a)l(en) van de traanbuis en/of
- een gebroken neus en/of een breuk in/bij de oogkas,
waardoor die [slachtoffer] (meermalen) geopereerd moest worden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde, zware mishandeling, kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer één klap op het oog heeft gegeven. Het zwaar lichamelijk letsel blijkt uit het verlies aan gezichtsvermogen de breuk bij de oogkas en de gebroken neus en de operatie die het slachtoffer nog moet ondergaan aan zijn oog.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte weliswaar één klap heeft uitgedeeld aan het slachtoffer maar dat het letsel van het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel betreft. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het letsel niet voldoet aan het criterium dat staat genoemd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Mogelijk zal het oog volledig herstellen. Uit de medische stukken is af te leiden dat er een aantal hechtingen zijn gezet maar dat er geen operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden. Er wordt ook niet beschreven hoe ernstig de pijn is geweest en/of dat er sprake is van een langdurig herstel.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van (putatief) noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte heeft verklaard dat aangever hem bedreigde en verdachte was in de veronderstelling dat aangever een mes wilde pakken. Hierop heeft verdachte gereageerd. Aangever bevindt zich in gebruikerskringen en daarbij is het niet ongebruikelijk om een mes bij zich te dragen. Getuige [getuige] kon niet alles zien, maar heeft wel gehoord dat aangever iets tegen verdachte heeft gezegd en dat verdachte vervolgens de klap gaf. Daarmee bevestigt zij de verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 2 oktober 2020 in de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Ik heb aangever één klap gegeven met mijn rechtervuist richting zijn oog.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 oktober 2020, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020272274 d.d. 10 december 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 2 oktober 2020 omstreeks 01:30 uur werd ik gebeld door [verdachte]. Ik moest naar het adres [straatnaam] komen. Ik liep achter [verdachte] aan de woonkamer in. Ik zag zijn vriendin links in de kamer op de bank zitten. Ik wilde haar begroeten. Ik zei: ‘Ik ben [slachtoffer]’. Op dat moment werd ik neergehoekt. Nadat ik die klap op mijn hoofd heb gehad, ondervond ik veel pijn. Ik ben op mijn rechteroog geslagen. Ik ben door de ambulance naar het UMCG gebracht. Ik ben gehecht in mijn wenkbrauw en mijn onderste ooglid. Volgens de dokter is mijn traanbuis afgescheurd. Er zal nog worden geprobeerd om dit te repareren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 oktober 2020, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Ik ben na mijn werk naar huis gegaan aan de [straatnaam] in Groningen. Mijn vriend was bij mij thuis, dat is [verdachte]. [verdachte] ging iemand bellen, ik weet niet waarom. [verdachte] wilde afspreken en noemde mijn adres. Die persoon kwam bij mijn huis, volgens mij heet hij [slachtoffer]. [verdachte] liet hem binnen, ik zat toen op de bank. Hij kwam de woonkamer binnen. [verdachte] sloeg de man met zijn rechtervuist in het gezicht. Hierdoor zag ik dat de persoon naar de grond ging.
4. Een geneeskundige verklaring, opgenomen als los document, op 4 januari 2021 opgemaakt en ondertekend door mw. drs. T. Naujocks, forensisch arts GGD Groningen, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer], geboren [geboortedatum]-1965;
Hierbij doe ik u mijn definitieve reactie toekomen:
- Er was sprake van wonden aan de wenkbrauw rechts, beide oogleden rechts en aan de rechterzijde van de neus.
- De aanhechting van de oogleden rechts aan de neuswand was losgescheurd en de afvoerkanalen van de traanbuis ter plaatse waren beschadigd.
- Ook was sprake van een gebroken neus en van een botbreuk van de bodem van de oogkas rechts.
Behandeling bestond uit het vastzetten van de oogleden aan de neuswand en het hechten van de overige wonden. De afvoerkanalen van de traanbuis konden door de forse zwelling niet in dezelfde sessie worden hersteld. De gebroken neus en de botbreuk van de bodem van de oogkas werden niet-operatief behandeld.
Betrokkene mocht na de behandeling een tijdlang niet zwaar tillen en zijn neus niet snuiten (i.v.m. de botbreuken). De behandeling is nog niet afgerond, er zijn nog enkele controles nodig en op termijn zal nog een hersteloperatie van het onderooglid plaats moeten vinden.
Ook is er volgens de behandelaar kans op restverschijnselen, o.a.:
- het blijvend slechter kunnen sluiten van het rechteroog waardoor het hoornvlies wordt blootgesteld aan de buitenlucht, met als gevolg schade aan het hoornvlies door verdamping van de traanfilm;
- blijvend verminderde oogbewegingen met als gevolg dubbelbeelden bij kijken in de verte.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] met kracht en gebalde vuist tegen het oog heeft geslagen. Deze klap had tot gevolg dat er zwaar lichamelijk letsel bij aangever is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Er is sprake van één enkele klap in het gezicht. Uit het dossier blijkt niet van een wapen of ander voorwerp waarmee geslagen is en ook is uit de bewijsmiddelen niet af te leiden met welke kracht of intensiteit geslagen is. Dat er sprake is van opzet op het zwaar lichamelijk letsel kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de klap wel zwaar lichamelijk letsel bij aangever tot gevolg gehad. Uit de medische informatie blijkt dat er sprake was van een gebroken neus en een breuk bij de oogkas. Daarnaast moeten de afvoerkanalen van de traanbuis operatief worden hersteld. Dat deze operatie nog niet is uitgevoerd, had te maken met de ernstige zwelling rondom het oog. Voorts blijkt uit de geneeskundige verklaring dat er mogelijk sprake zal zijn van blijvende restverschijnselen. Het slachtoffer heeft voorts ter zitting aangegeven dat hij thans nog steeds geen volledig zicht heeft.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen is.
(Putatief) Noodweer
De rechtbank is van oordeel dat een beroep op (putatief) noodweer niet kan slagen. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Ook was er geen sprake van een reële dreiging dat die situatie zich zou voordoen. Dat verdachte meende in een dergelijke situatie te verkeren vindt in het dossier geen enkele feitelijke onderbouwing Zo is er in het dossier geen ondersteuning voor de verklaring van verdachte dat aangever een mes had. Gelet op de feitelijke gang van zaken zoals die uit de bewijsmiddelen blijkt heeft verdachte aangever zelf gebeld en naar zijn huis laten komen en is verdachte uit het niets gewelddadig geworden zonder dat daarvoor enige aanleiding is geweest. In een dergelijke feitelijke gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor een beroep op (putatief) noodweer.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 oktober 2020 te Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht en met gebalde vuist tegen het oog te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:
- een scheur bij de aanhechting van het ooglid met de neuswand en een beschadiging bij de afvoerkanalen van de traanbuis en
- een gebroken neus en een breuk bij de oogkas,
waardoor die [slachtoffer] meermalen geopereerd moest worden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiairmishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Nu de rechtbank niet uit gaat van een noodweersituatie behoeft het verweer van de raadsman, inhoudende een beroep op noodweerexces, geen nadere bespreking. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en de voortzetting van een ambulante behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 19 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer op zijn oog te stompen. Het slachtoffer heeft aan deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel overgehouden. Een dergelijk feit leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid en verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijk en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Door het verlies aan gezichtsvermogen aan het rechteroog wordt het slachtoffer nog dagelijks aan het feit herinnerd.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke geweldsmisdrijven en dat het thans bewezen verklaarde feit is gepleegd terwijl verdachte in een proeftijd liep. De eerdere onherroepelijke veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw geweld te plegen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat verdachte ondanks een forse eerdere veroordeling is gerecidiveerd in een geweldsmisdrijf met zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer als gevolg.
Verslavingszorg Noord Nederland heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd
19 februari 2021. Uit het rapport en de toelichting hierop ter terechtzitting blijkt dat er een patstelling is ontstaan in de visie van verdachte en de visie van de reclassering over welke problematiek dient te worden behandeld teneinde de recidive te voorkomen. De reclassering acht het risico op recidive hoog. De reclassering is van mening dat een klinische behandeling moet worden ondergaan, terwijl verdachte heeft aangegeven daar niet aan mee te willen werken en zijn voorkeur te geven aan behandeling in een ambulant kader. De keuze van verdachte maakt dat de reclassering geen aanknopingspunten ziet tot het adviseren van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat er geen alternatief mogelijk is voor verdachte.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen acht, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op het advies van de reclassering en het gebrek aan motivatie bij verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag ad € 3.524,50 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat een immateriële schadevergoeding van € 2.200, - gerechtvaardigd is. De schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en daarnaast de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering omdat er sprake is van eigen schuld door het slachtoffer. Daarnaast is de vordering op een aantal punten niet goed onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.524,50(zegge: drieduizendvijfhonderdvierentwintig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 3.524,50 (zegge: drieduizendvijfhonderdvierentwintig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 45 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2021.
Mr. H.J. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.