ECLI:NL:RBNNE:2021:743

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
18/276552-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en verduistering met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen van cocaïne en verduistering van een mobiele telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer drie maanden, van 1 augustus 2020 tot en met 2 november 2020, samen met anderen cocaïne heeft verkocht en voorhanden heeft gehad. De verdachte, een recidivist, werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden. Daarnaast werd de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroepen voor een periode van 395 dagen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een sturende rol had in de drugshandel en dat zijn gedragingen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en verduistering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/276552-20
v.i.-zaaknummer: 99/000326-34
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 2 november 2020 te Leeuwarden en in de omgeving van Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op meerdere tijdstippen, opzettelijk, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 2 november 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 78,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 2 november 2020 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een mobiele telefoon (Iphone 11, kleur zwart), toebehorende aan [benadeelde partij] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als onderpand voor betaling van een bestelling drugs, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1., 2., en 3. ten laste gelegde feiten. Hij heeft hiertoe ten aanzien van feit 1. het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de handel in cocaïne deels bekend, namelijk over de periode eind september 2020 tot en met 2 november 2020. Hij betwist te hebben gehandeld in de periode daarvoor. Uit het dossier blijkt echter duidelijk dat er sprake is van handel over de gehele periode. Zo blijkt uit de aangifte van [benadeelde partij] dat hij op 1 augustus 2020 cocaïne van verdachte heeft gekocht. Verder zit in het dossier de verklaring van [naam 3] waaruit blijkt dat hij al 2 tot 3 maanden cocaïne bij verdachte kocht. Uit het overzicht van de tikkies op pagina 648 van het dossier blijkt dat de betalingen via [naam 1] (hierna verder te noemen [naam 1] ) liepen, en er zijn drugsgerelateerde betalingen aan te wijzen voor 1 oktober 2020. Uit de tapgesprekken blijkt dat deze tikkies betrekking hadden op de drugsverkoop. Verder is er de foto van 21 september 2019 met geld in de hand van verdachte. Verdachte geeft voor dit alles geen redelijke verklaring. Als al deze bewijsmiddelen op een rij worden gezet is er voldoende bewijs voor het dealen van drugs in de ten laste gelegde periode.
Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie aangevoerd dat de drugs op 2 november 2020 is aangetroffen in de woning van [naam 1] aan de [straatnaam] in Leeuwarden. [naam 1] woonde eerst in Franeker. Uit diverse appgesprekken blijkt dat verdachte eerst naar Franeker ging om 'nieuwe te maken', later naar [naam 1] voor 3 'halve' en dat bij [naam 1] 'nieuwe' werd gemaakt. Daarnaast blijkt uit de observatie dat verdachte eerst langs de [straatnaam] te Leeuwarden gaat, voordat hij langs een aantal adressen is gereden. Verdachte was bij zijn aanhouding ook in het bezit van de sleutel van de [straatnaam] . De cocaïne is in de [straatnaam] aangetroffen in de schuine kast. Uit appverkeer blijkt dat de 'mooie nieuwe schoenen van [verdachte] ' in de schuine kast staan. Uit eerder onderzoek tegen verdachte (Haldar I en Haldar II) is gebleken dat de benaming schoenen/schoentjes wordt gebruikt voor cocaïne.
Ten aanzien van feit 3. heeft de officier van justitie aangevoerd dat het gaat om het verkrijgen van de telefoon van aangever en dat de telefoon vrijwillig als onderpand is afgegeven. De transactie waarvoor de telefoon als onderpand is gegeven, staat daar los van. De aangifte wordt ondersteund door het bijgevoegde appverkeer. Als aangever een aantal dagen later zijn telefoon terug wil, krijgt hij geen contact meer met verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiele vrijspraak van feit 1. bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het dossier uitsluitend ziet op dealen in de periode vanaf 1 oktober 2020 tot en met de aanhouding. Het beginpunt van 1 augustus 2020 lijkt te zijn ingegeven door de aangifte van [benadeelde partij] . Verdachte ontkent echter stellig aan [benadeelde partij] harddrugs te hebben verkocht en nergens blijkt uit dat er in de periode voor 1 oktober 2020 daadwerkelijk drugsdeals met verdachte hebben plaatsgevonden. Ook de verklaring van de moeder van verdachte zegt niets omtrent het al dan niet betrokken zijn bij dealen in de periode voor 1 oktober 2020. Verder zit er in de -volgens het OM- privételefoon van verdachte een afbeelding gedateerd van voor 1 oktober 2020 waarop cash geld in de hand van verdachte te zien is. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit geld voor lachgas was. Deze foto zegt niets over een eventuele betrokkenheid van verdachte bij dealen in cocaïne. De verklaringen van afnemers in het dossier gaan met name over de periode vanaf 1 oktober 2020. Gelet op het voorgaande moet verdachte worden vrijgesproken van dealen in de periode van 1 augustus 2020 tot 1 oktober 2020.
Voorts heeft de raadsman vrijspraak van het onder 2. en 3. ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van feit 2. heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de in beslag genomen drugs zijn aangetroffen in een woning die niet op naam van verdachte staat en dat niet blijkt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze drugs. Verder heeft de raadsman ten aanzien van feit 3. aangevoerd dat verdachte stelt dat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte had een afspraak met aangever [benadeelde partij] over het uitlenen van geld en kreeg als onderpand de mobiele telefoon met inloggegevens. Hierbij werd overeengekomen dat verdachte de telefoon mocht houden, als [benadeelde partij] hem niet tijdig zou betalen. Aangever heeft niet tijdig terugbetaald, waarop verdachte de telefoon heeft verkocht.
Oordeel van de rechtbank [1]
Algemeen
Het onderzoek 'Nexus' is op 23 juli 2020 gestart naar aanleiding van de bij het Team Criminele Inlichtingen en Meld Misdaad Anoniem ingekomen informatie. Volgens deze (start) informatie zou verdachte zich in Leeuwarden mogelijk bezig houden met de handel in cocaïne.
In het onderzoek 'Nexus' is onder meer gebruik gemaakt van observaties en telecomonderzoek. Er zijn taplijnen aangesloten op de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] die in gebruik bleken bij de verdachte. Het nummer [telefoonnummer] blijkt door verdachte te worden aangeduid als 'privénummer' en het nummer [telefoonnummer] als 'werktelefoon'. [2] Uit de historische gegevens van de mobiele aansluiting [telefoonnummer] blijkt dat deze telefoon voor het eerst in gebruik is genomen op 6 juni 2020 omstreeks 20:42 uur en dagelijks gebruikt wordt voor zowel internet, spraakberichten en SMS berichten. [3] Uit de verkregen historische gegevens van de mobiele aansluiting [telefoonnummer] blijkt dat deze telefoon voor het eerst in gebruik is genomen op 6 juli 2020 omstreeks 23:09 uur, dagelijks wordt gebruikt en dat er voornamelijk korte gesprekken mee plaats vinden. Er wordt veel gebruik gemaakt van het versturen/ontvangen van SMS berichten. Het telefoonnummer verplaatst zich in Leeuwarden en omliggende dorpen. [4]
Feit 1. en 2.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij in de maand oktober 2020 drugs heeft gedeald. De telefoon die hij gebruikte voor het dealen, de 'werktelefoon', gebruikte hij samen met anderen. De drugs werden door de afnemers contant betaald of via een tikkie. [5]
In het proces-verbaal van bevindingen [6] is gerelateerd dat uit de telefoontap op de 'werktelefoon' [telefoonnummer] volgt dat in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 2 november 2020 in totaal 1349 gesprekken werden gevoerd. Uit deze gesprekken blijkt dat het telefoonnummer door meerdere personen werd gebruikt, namelijk":
• (43%) - [verdachte]
• (22%) - [naam 2] (alias [naam 2] ),
• (9%) - [naam 2] (alias [naam 2] ),
• (5%) - [naam 1] , wonende [straatnaam] te Leeuwarden.
Op deze 'werktelefoon' werd zeer regelmatig door veel verschillende personen ingebeld. In het gesprek dat dan volgt wordt duidelijk dat men iets wil kopen, vaak 'een halve' of 'een hele'. Vervolgens wordt er op een openbare plaats of bij iemand thuis afgesproken voor de overdracht. Er worden dagelijks afspraken gemaakt met afnemers. Het begint in de middag tot laat in de nacht. De vier gebruikers van de 'werktelefoon' hebben afwisselend 'dienst'. Tijdens deze dienst neemt men de telefoon aan en bezorgen ze het gevraagde bij de afnemers. Dit alles gebeurt onder de dagelijkse leiding van verdachte [verdachte] . [7]
Er is onderzoek ingesteld naar enkele telefoonnummers van afnemers die regelmatig contact opnemen met de 'werktelefoon' om een bestelling te plaatsen. Hieruit blijkt het volgende:
[naam 3] (' [naam 3] ') is de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] . [naam 3] heeft op 28 december 2020 verklaard dat hij twee keer in de maand cocaïne bestelde bij iemand die hij 'maat' noemde en dat dit sinds 2 of 3 maanden zijn dealer is. Teruggerekend vanaf het moment van aanhouding zou [naam 3] dus volgens zijn verklaring vanaf 2 augustus 2020 of 2 september 2020 bij ‘maat’ drugs hebben besteld. [8]
[naam 4] heeft, nadat door verbalisanten is gezien dat verdachte en medeverdachte [naam 5] eerder die dag kort contact hebben gemaakt met [naam 4] (zie hierna), op 2 november 2020 verklaard dat hij die middag inderdaad voor 20 euro cocaïne heeft gekocht van zijn dealer, een blanke man met een gezet postuur, die in de middag van 2 november 2020 als bijrijder in een klein autootje zat. [naam 4] heeft verder verklaard dat hij sinds ongeveer anderhalve maand (dus ongeveer vanaf 17 september 2020 - rechtbank), één a twee keer per week zijn cocaïne bij deze dealer koopt. Als hij cocaïne nodig heeft, belt hij het telefoonnummer [telefoonnummer] (het nummer van de werktelefoon - rechtbank) en dan wordt de cocaïne bij hem thuis gebracht. [9]
[benadeelde partij] heeft op 13 augustus 2020 verklaard dat hij op 1 augustus 2020 via Facebook Messenger een bericht heeft gestuurd naar [verdachte] dat hij voor 75 euro aan cocaïne wilde kopen, waarna [verdachte] , samen met een vriendin van hem en een Marokkaanse man, kwamen aanrijden. [verdachte] gaf hem een zakje en [benadeelde partij] zag dat in het zakje twee bolletjes cocaïne zaten. [10] Uit een schermfoto van het Messenger gesprek blijkt dat [benadeelde partij] aan verdachte de tekst stuurt: "1,5 sos a €75". [11]
In het proces-verbaal van bevindingen [12] is gerelateerd dat uit tapgesprekken volgt dat verdachte de taken verdeelt en men ook bij hem verantwoording af moet leggen. [naam 2] , [naam 2] en [naam 1] worden aangeduid als 'werknemers' van verdachte en die bezig moeten met telefoontjes. Verdachte wordt door een gebruiker aangeduid als 'baas'. Ook blijkt uit een tapgesprek tussen verdachte en [naam 2] dat er regelmatig mensen op de pof kopen. Daarvoor is echter wel toestemming van verdachte nodig. [13]
In het proces-verbaal van bevindingen [14] is gerelateerd dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [naam 1] zeer regelmatig kleine hoeveelheden geld ontvangen van particuliere personen via betaaldienst Tikkie, of een soortgelijke dienst. Als omschrijving van de betalingen worden vaak kledingstukken genoemd of termen als 'lunch' en 'bijdrage'. [15]
Op 23 oktober 2020 te 16:17 uur vindt er een tapgesprek plaats tussen de 'werktelefoon' en het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij medeverdachte [naam 1] . Verdachte vraagt aan [naam 1] om hem een tikkie van 50 euro te sturen. Vervolgens komt op 23 oktober 2020 te 16.18 uur op de 'werktelefoon' een tikkie binnen van [naam 1] met als omschrijving 'lunch'. De tikkie wordt vervolgens doorgestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer staat opgeslagen onder de naam ' [naam 6] ' in de werktelefoon en de gebruiker is [naam rekeninghouder] . [naam rekeninghouder] is een regelmatige afnemer van verdovende middelen van verdachte en zijn handlangers. Op het bankrekeningnummer [rekeningnmmer] ten name van de medeverdachte [naam 1] wordt op 23 oktober 2020 16:19 uur 50 euro gestort. De tegenrekening is [rekeningnmmer] ten name van M. [naam rekeninghouder] . Het kenmerk van deze overboeking komt overeen met het kenmerk van het betaalverzoek. [16]
Daarnaast worden door [naam rekeninghouder] onderstaande bedragen overgemaakt aan rekeningnummer [rekeningnmmer] ten name van de medeverdachte [naam 1] : [17]
En aan rekeningnummer [rekeningnmmer] ten name van de verdachte [verdachte] de volgende bedragen:
Deze betalingen komen grotendeels overeen met de verstuurde betaalverzoeken via de WhatsApp. [18]
De privételefoon van verdachte met nummer [telefoonnummer] is uitgelezen. Op deze telefoon is een fotoafbeelding aangetroffen ( [bestandsnaam] ) waarop een linkerhand te zien is die een stapel geldbiljetten vast heeft. Deze foto is genomen op 21 september 2020 om 17:18:12. Zichtbaar zijn vermoedelijk coupures van 50 euro (43x), 20 euro (10x) en 10 euro (3x). Dit is een totaalbedrag van 2380 euro. De hiervoor beschreven foto wordt via WhatsApp verzonden met de opmerking dat "ze het focking druk hebben". [19] Verdachte heeft ter zitting erkend dat de linkerhand op de foto zijn hand is. [20]
In het proces-verbaal van bevindingen [21] is gerelateerd dat uit tapgesprekken van 9 oktober 2020 kan worden afgeleid dat de woning van medeverdachte [naam 1] , [straatnaam] te Franeker, gebruikt werd als 'stashplaats' voor de verdovende middelen en als plaats waar 'nieuwe' werden gemaakt.
Op vrijdag 9 oktober 2020 om 18:25:57 uur vond er een gesprek plaats tussen NNM1747 (gebruikmakend van [telefoonnummer] ) en NNM8718 (gebruikmakend van [telefoonnummer] , doelproductnummer 631). Het gesprek gaat als volgt:
NNman1747 geeft aan dat hij eerst naar Franeker(ng) moet om nieuwe te maken. NNman1747 geeft aan dat hij het Focking druk heeft.
NNman8718 vraagt of NNman1747 alleen is. Ja zegt NNman1747.
Op diezelfde dag vond er om 21:55:55 uur een gesprek plaats tussen NNM1747 [verdachte] ? (gebruikmakend van [telefoonnummer] ) en NNV5456 [naam 8]? (gebruikmakend van [telefoonnummer] , doelproductnummer 761). Het gesprek gaat als volgt:
NNM moet eerst even snel naar Franeker (ng) en dan komt hij naar haar toe. NNM moet nieuwe dingen pakken.
NNV vraagt of NNM eerst niet bij haar kan komen want die jongen moet echt weg.
NNM zegt dat hij helemaal leeg is.
NNV vraagt hoelang het gaat duren. Maximaal 30 minuten zegt NNM.
Slechts een paar minuten later om 21:58:29 uur voeren verdachte (gebruikmakend van [telefoonnummer] ) en medeverdachte [naam 1] (gebruikmakend van [telefoonnummer] ) het volgende gesprek:
[verdachte] He luister waar ben je nu dan?
[naam 1] ik ben nu bij mijn huis
[verdachte] He maar luister ben je nu bijna thuis of niet?
[verdachte] Hee ik heb je huissleutel, hee waar is die huissleutel?
[naam 1] Nee want ik ben niet in die huis, ik ben in het huis in Leeuwarden daar heb ik die dingen liggen
[verdachte] Kom op dan he, luister ik ben helemaal leeg en er hebben tien mensen mij gebeld man
[naam 1] Doe even rustig, ik ben hier toch. Ik maak wel nieuwe voor jou
[verdachte] Waar ben je nu dan?
[naam 1] ik ben nu in de straat van [naam 2]
[verdachte] Oke nou luister, rij naar je nieuwe huis ik kom daarheen ja?
[naam 1] Ja oke
[verdachte] oke we gaan met zijn drieën maken
Uit bovenstaand gesprek en de hieronder opgenomen gesprekken tussen verdachte ( [telefoonnummer] ) en medeverdachte [naam 1] ( [telefoonnummer] ) blijkt dat medeverdachte [naam 1] gedurende het onderzoek 'Nexus' de woning in Franeker heeft verlaten en een woning aan de [straatnaam] in Leeuwarden heeft betrokken, welke woning eveneens wordt gebruikt als 'stashplaats' en als plaats waar 'nieuwe' worden gemaakt, en dat verdachte een huissleutel van de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden in zijn bezit heeft.
11 oktober 2020 om 13:31:32 uur
[naam 1] Oh oke nee want Marinier komt zo meteen 70 euro nog even brengen
[verdachte] Ja?
[naam 1] Want hij kon het gister niet overmaken ofzo, het lukte niet. Die komt hij zo brengen. Ik heb gezegd breng het maar naar de [straatnaam] , ik ben daar straks dus.... Dus dat komt hij straks brengen.
12 oktober 2020 om 14:24:01 uur
[verdachte] : Waar heb jij die huissleutel?
[naam 1] : Nou... jij hebt zelf die huissleutel.
[verdachte] : Oh ja, ik heb em gehouden ja, ik zie em al liggen.
[naam 1] : He trouwens luister even, ik heb ..nv. die 10 gegeven ja.
[verdachte] : Had je nog wel spullen dan?
[naam 1] : Ja er lag nog wat boven.
[verdachte] : Hoeveel?
[naam 1] : Ja nou eh een halve dus ik heb em een halve gegeven man
[verdachte] : Dat was alles nog?
[naam 1] : Nee, der ligt nog wel wat.
[verdachte] : Hoeveel ligt daar nog dan?
[naam 1] : Niet veel ik denk eh.. 3 halve ofzo denk ik.
[verdachte] : Oké is goed pop.
16 oktober 2020 om 19:26:04 uur.
[verdachte] vraagt [naam 1] of ze hem wil helpen met zakjes maken. [naam 1] is in Franeker(ng) [verdachte] geeft aan dat hij het focking druk heeft. [naam 1] gaat eerst even douchen en daarna gaat ze wel naar Leeuwarden. [verdachte] geeft aan dat hij nog maar 3 kleintjes heeft. [22]
Uit een tapgesprek d.d. 14 oktober 2020 van de privételefoon van verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer] met NNV, telefoonnummer [telefoonnummer] blijkt dat verdachte aan NNV vraagt waar zijn witte schoenen zijn die ze op de vensterbank hadden neergezet, die mooie witte schoenen. NNV zegt dat ze in de schuine kast staan. [23]
Tijdens de doorzoeking op 2 november 2020 in de woning aan de [straatnaam] in Leeuwarden wordt in de kast die schuin gepositioneerd stond in de eetkamer/keuken een plastic zakje met witte brokjes aangetroffen. [24]
Uit de observatie van 2 november 2020 blijkt het volgende:
Verdachte gaat op 2 november 2020 om 14:18 uur via de voordeur bij de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden naar binnen. Om 14:26 uur verlaat verdachte de woning aan de [straatnaam] , waarna hij om 14:27 uur als bijrijder in een personenauto van het merk Skoda stapt. Er wordt om 14.39 uur bij de Centrale aan de Kanaalweg contact gemaakt met een bestuurder van een VW Caddy. Om 14:51 uur stopt de Skoda op de [straatnaam] te Leeuwarden, ter hoogte van perceel [nummer] , waar de inzittenden van de Skoda contact maken met een onbekende man. Deze man hing aan de bestuurderszijde in de Skoda. Vervolgens vertrok de Skoda vanaf de [straatnaam] , waarna de onbekende man bij het perceel [straatnaam] naar binnen ging. [25]
Uit het proces-verbaal van bevindingen [26] blijkt het volgende:
Op 2 november 2020 omstreeks 14.42 uur wordt op de 'werktelefoon' [telefoonnummer] ingebeld door telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer bleek gekoppeld aan [naam 4] , wonende aan de [straatnaam] te Leeuwarden. De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] vraagt of de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] langs kon komen. Enkele minuten na dit gesprek wordt gezien dat verdachte en medeverdachte [naam 5] kort contact maken met [naam 4] . De politie heeft het vermoeden dat dit korte contact te maken had met de aflevering van drugs. [naam 4] wordt later die dag gehoord en heeft verklaard - zoals ook hiervoor op pagina 4 al weergegeven - dat hij die middag cocaïne heeft gekocht.
Tijdens zijn aanhouding op 2 november 2020 droeg verdachte een roze heuptasje op zijn lichaam. In dit tasje zat een hoeveelheid geld, een bos sleutels en een losse sleutel. De losse sleutel bleek te passen op het slot van de voordeur die toegang verschaft tot perceel [straatnaam] te Leeuwarden [27] .
Op 2 november 2020 heeft de politie bij de doorzoeking van de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden een plastic zakje met daarin witte brokjes aangetroffen. [28] Uit onderzoek blijkt dat de inhoud van het plastic zakje een nettogewicht heeft van 78,42 gram en cocaïne bevat, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. [29] [30]
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de pleegperiode feit 1
Uit de verklaring van de afnemers [naam 3] , [naam 4] en [benadeelde partij] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte ook in de periode voor 1 oktober 2020 cocaïne heeft verkocht. Dit volgt ook uit de tikkies aan gebruiker [naam rekeninghouder] betreffende betalingen in de periode voor 1 oktober 2020 aan verdachte. De verklaring van verdachte dat deze betalingen betrekking zouden hebben op het prostitutiewerk van medeverdachte [naam 1] acht de rechtbank ongeloofwaardig en vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Uit de foto met geld, gedateerd 21 september 2020, in combinatie met de verzonden opmerking "dat ze het focking druk hebben" leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat het door verdachte getoonde geld de opbrengst van de verkochte cocaïne betreft. De verklaring van verdachte dat het geld voor verkocht lachgas zou zijn acht de rechtbank ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij zich voor 1 oktober 2020 niet heeft bezig gehouden met handel in cocaïne dan ook ongeloofwaardig.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het medeplegen van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachten om beurten de beschikking hadden over de dealtelefoon. Verdachte had hierbij een sturende rol, zo bepaalde hij of er wel of niet op de pof kon worden gekocht. Daarnaast kreeg zowel verdachte als medeverdachte [naam 1] geld van de betaalde tikkie's op hun bankrekening.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie met betrekking tot feit 1
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met anderen, in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 2 november 2020 cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
Uit het bovenstaande blijkt dat de er 78,42 gram cocaïne is aangetroffen in een schuin gepositioneerde kast in de keuken van de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden, de woning van medeverdachte [naam 1] .
Uit de tapgesprekken kan worden opgemaakt dat de handelsvoorraad ten behoeve van de cocaïnehandel waaraan verdachte en medeverdachte [naam 1] zich in de periode van 1 augustus 2020 tot 2 november 2020 hebben schuldig gemaakt in de woningen van [naam 1] werd bewaard. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de tab waarin wordt gesproken over de 'mooie witte schoentjes' van verdachte die in de schuine kast in de woning te Leeuwarden staan. In deze kast is de cocaïne aangetroffen.
Bij de aanhouding van verdachte is in het roze heuptasje dat hij bij zich droeg een sleutel aangetroffen die past op de voordeur van de [straatnaam] te Leeuwarden. Ook uit de observatie van 2 november 2020 blijkt dat verdachte zichzelf toegang kon verschaffen tot deze woning, waarna door hem en zijn medeverdachte [naam 5] cocaïne is afgeleverd aan [naam 4] . Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte, die de dagelijkse leiding over de hiervoor bewezen verklaarde drugshandel had, de handelsvoorraad in de schuine kast in de woning van medewerker [naam 1] bewaarde.
De verklaring van verdachte dat [naam 1] naast haar prostitutiewerkzaamheden en los van het samenwerkingsverband met onder andere verdachte een aparte handel in drugs heeft gehad, acht de rechtbank ongeloofwaardig en vindt geen enkele ondersteuning in het dossier.
Conclusie met betrekking tot feit 2
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot een bewezenverklaring dat verdachte samen en in vereniging met anderen opzettelijk 78,42 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Feit 3
Op 13 augustus 2020 doet aangever [benadeelde partij] aangifte van verduistering van zijn telefoon. Aangever heeft op 1 augustus 2020 een bericht gestuurd naar verdachte [verdachte] dat hij voor 25 euro wiet en voor 75 euro cocaïne wil kopen en er 20 euro cash bij wil hebben. Daarbij is met verdachte de afspraak gemaakt dat aangever zijn telefoon, een iPhone 11, kleur zwart, met de bijbehorende toegangscodes als onderpand zou geven en dat hij deze van verdachte weer terug zou krijgen, als hij voor dinsdag 4 augustus 2020 180 euro aan verdachte zou betalen voor de geleverde goederen. Aangever heeft vervolgens op 1 augustus 2020, op verzoek van verdachte, zijn telefoon met toegangscodes als onderpand afgegeven aan de bij verdachte in de auto aanwezige Marokkaanse man, waarna verdachte hem de drugs en 20 euro cash heeft gegeven. Daarbij hoorde aangever verdachte zeggen dat als het aangever op dinsdag 4 augustus 2020 niet zou lukken te betalen, het ook nog op 7 augustus 2020 mocht. Nadat aangever het benodigde geld had, heeft hij via een vriend geprobeerd afspraken te maken met verdachte. Verdachte kwam echter op zowel 6 als 7 augustus 2020 niet opdagen en aangever heeft zijn telefoon dan ook niet terug kunnen kopen. [31] Bij de aangifte worden foto's van de chatgesprekken tussen aangever en verdachte gevoegd. [32]
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de iPhone van aangever [benadeelde partij] tussen
1 augustus 2020 en 8 augustus 2020 niet gebruikt is. Op 8 augustus 2020 wordt het toestel in gebruik genomen door een telefoonnummer [telefoonnummer] . De telefoon is op 8 augustus 2020 in gebruik genomen door [naam 7] . [33] Op 11 december 2020 wordt onder [naam 7] de telefoon van aangever [benadeelde partij] in beslag genomen. [34]
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de telefoon heeft verkocht aan [naam 7] . [35]
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 3
Aangever [benadeelde partij] en verdachte waren overeengekomen dat aangever zijn telefoon als onderpand zou geven voor de door verdachte geleverde drugs. Daarbij is de afspraak gemaakt dat aangever uiterlijk 7 augustus 2020 zijn schuld kon voldoen en zijn telefoon terug kon krijgen. Verdachte komt niet opdagen op de gemaakte afspraken met aangever en op 8 augustus 2020 blijkt hij de telefoon al verkocht te hebben. Hiermee acht de rechtbank bewezen dat verdachte de telefoon wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte tezamen met anderen de telefoon heeft toegeëigend. Daarvoor bevat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1., 2. en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 2 november 2020 te Leeuwarden en in de omgeving van Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, op meerdere tijdstippen, opzettelijk, heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 2 november 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 78,42 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3. hij in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 2 november 2020 te Leeuwarden, opzettelijk een mobiele telefoon, iPhone 11, kleur zwart, toebehorende aan [benadeelde partij] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als onderpand voor betaling van een bestelling drugs, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Verduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1., 2. en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een aanzienlijk lagere straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de straf niet in verhouding staat tot het ten laste gelegde feit dat bewezen kan worden verklaard. Daarnaast heeft verdachte een actieve rol in het leven van zijn kinderen. Langdurige detentie maakt omgang met zijn relatief jonge kinderen vrijwel onmogelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de voortgangsrapportage van Verslavingszorg Noord-Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer 3 maanden schuldig gemaakt aan het samen met anderen dealen van cocaïne. Verder heeft verdachte samen met een ander 78,32 gram cocaïne voorhanden gehad. Ten slotte heeft verdachte een mobiele telefoon verduisterd.
Verdachte heeft ter zitting een bekennende verklaring afgelegd over het dealen van cocaïne in de maand oktober 2020, maar verder heeft hij geen volledige openheid van zaken gegeven.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren. Cocaïne is immers een zeer verslavende stof. Verdachte heeft met zijn gedragingen eigen financieel gewin boven de gezondheid van veel mensen gesteld. De handel en het gebruik van harddrugs genereren op hun beurt andere strafbare feiten en geven veel overlast in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij opnieuw aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd. Voor dergelijke feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
In het oog springt dat verdachte een bijzonder hardleerse recidivist is. Hij is voor het eerst in 2012 mede voor dealen veroordeeld tot een gevangenisstraf. In 2017 is hij opnieuw aangehouden voor het dealen van harddrugs. In 2018 is hij vervolgens (onherroepelijk) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van die zaak is de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgeheven omdat hij zich gedurende de schorsing opnieuw inliet met de handel in harddrugs. Op 8 juni 2020 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Naar nu moet worden vastgesteld, heeft hij kort na aanvang van de proeftijd, dus vrijwel direct nadat hij op vrije voeten werd gesteld, zijn bezigheden als drugsdealer voortgezet, op een wijze die vergelijkbaar is als in 2016/2017. Het gaat in de onderhavige zaak weliswaar om een relatief korte periode, maar wel (weer) om dealen in een goed georganiseerd verband, met een sturende rol daarin voor verdachte. Daarnaast valt de hoge intensiteit van het drugsdealen op. Het gedrag van verdachte roept de vraag op wat hem zou kunnen weerhouden van dealen. De rechtbank concludeert, met de officier van justitie, dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De oriëntatiepunten die de rechtspraak hanteert bieden voor de voortdurende recidive van verdachte nauwelijks concrete handvatten. Strafverlichtende omstandigheden ziet de rechtbank niet. Verdachte zal bij zichzelf te rade moeten gaan of hij een leven als drugsdealer – met als risico dat hij zijn leven dan voor een belangrijk deel in de gevangenis zal doorbrengen – prefereert boven een leven in vrijheid zonder strafbare feiten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en oplegging daarvan geboden.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 732,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens de benadeelde partij de telefoon beschadigd is en vergrendeld, waardoor hij het toestel niet meer kan gebruiken. Op de foto op pagina 461 van het dossier is echter geen beschadiging zichtbaar. Nu verdere onderbouwing ontbreekt, kan de vordering niet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak verzoekt de raadsman om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Procesverloop
Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank, van 12 juli 2018, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.
Veroordeelde is op 8 juni 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 395 dagen niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 4 november 2020 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen voor een periode van 395 dagen, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet heeft gehouden aan één of meer van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden.
Bij beslissing van 5 november 2020 heeft de rechter-commissaris de voorwaardelijke invrijheidstelling geschorst.
Bij beslissing van 4 december 2020 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de behandeling van de vordering tot herroeping aangehouden tot de zitting van 19 februari 2021.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 19 februari 2021 gepersisteerd bij voornoemde vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen tot maximaal het aantal dagen dat verdachte reeds in dit kader gedetineerd heeft gezeten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte naar aanleiding van de strafzaak waarin hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld een behandeling zou krijgen. Het is van groot belang dat verdachte deze behandeling zal ondergaan. Bij gedeeltelijke herroeping van de vi zal verdachte zich -na zijn vrijlating- wederom aan de bijzondere voorwaarden moeten houden en alsnog behandeld worden.
Het oordeel van de rechtbank
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde om zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, niet nageleefd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de herroeping slechts gedeeltelijk toe te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het de bewezenverklaarde feiten een volledige toewijzing van de vordering rechtvaardigen, bovendien zijn de onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten soortgelijk aan de feiten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld.
Om die reden zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie geheel toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten voor een periode van 395 dagen, moet worden ondergaan, onder aftrek van het aantal dagen dat verdachte reeds in dit kader gedetineerd heeft gezeten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/276552-20, feit 3.:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling:
Wijst de vordering tot de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van
395 dagen, onder aftrek van het aantal dagen dat verdachte reeds in dit kader gedetineerd heeft gezeten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 20200258397, gesloten op 14 januari 2021, waarvan de 9 delen zijn doorgenummerd van 1 tot en met 744.
2.Pagina's 534 en 535.
3.Pagina 486.
4.Pagina's 488 en 489.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2021.
6.Pagina 579.
7.Pagina 580.
8.Pagina 660.
9.Pagina 656.
10.Pagina's 706 en 707
11.Pagina 713.
12.Pagina 533.
13.Pagina's 645 en 646.
14.Pagina 644.
15.Pagina 644.
16.Pagina 647.
17.Pagina 648.
18.Pagina 648.
19.Pagina's 679 tot en met 680.
20.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2021.
21.Pagina 634.
22.Pagina's 634, 635 en 636.
23.Pagina 668.
24.Pagina's 666 en 667.
25.Pagina's 530 en 531.
26.Pagina 656.
27.Pagina 63 en de verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2021.
28.Pagina 667.
29.Pagina 672.
30.Pagina 675.
31.Pagina's 706 en 707.
32.Pagina's 709 tot en met 724.
33.Pagina's 740 en 741.
34.Pagina 131.
35.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2021.