ECLI:NL:RBNNE:2021:709

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
LEE 21/374
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang tot sluiting van panden na vondst hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Midden-Groningen, waarin hem een last onder bestuursdwang werd opgelegd voor de sluiting van diverse panden op een perceel in Groningen. De sluiting was het gevolg van de vondst van een hennepkwekerij in twee loodsen op het perceel, waar in totaal 88 hennep(moeder)planten en 8710 hennepstekken waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onduidelijk was over welke panden precies gesloten moesten worden en wat de duur van de sluiting was. Hij concludeerde dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de loodsen te sluiten, maar dat de sluiting van de woning, de bijbehorende schuren en zeecontainers onterecht was. De voorzieningenrechter schorste het besluit tot sluiting van deze panden tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker. De sluiting van de loodsen werd echter gehandhaafd, met een ingangsdatum van 5 maart 2021. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/374

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. M. Schlepers),

en

de burgemeester van de gemeente Midden-Groningen, verweerder(gemachtigden: mr. D. Loonstra en mr. K. Croezen).

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat panden op het perceel [adres] te [plaats] (het perceel) met ingang van 15 februari 2021, om 10:00 uur, tot 15 juli 2021, om 10:00 uur, dienen te worden gesloten en gesloten te houden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mailbericht van 11 februari 2021 heeft verweerder de voorzieningenrechter bericht dat de sluiting wordt uitgesteld tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
Verweerder heeft gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Kort voor de zitting hebben beide partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en [naam] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht – voor zover hier van belang – kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van het onderhavige verzoek. Dat belang is gelegen in de omstandigheid dat verzoeker in bepaalde panden op het perceel freeswerkzaamheden verricht waarmee hij inkomsten genereert ten behoeve van zijn levensonderhoud. Het bestreden besluit heeft mede betrekking op die panden, waardoor verzoeker door de dreigende sluiting direct in zijn levensonderhoud dreigt te worden geraakt.
Feiten3. Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek neemt de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
3.1.
Uit de ambtsedig opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie, eenheid Noord-Nederland (de politie), van 7 december 2020 (de bestuurlijke rapportage) volgt dat de politie op 3 december 2020 een onderzoek op het perceel heeft verricht. Daarbij bleek dat op verschillende plekken om de woning op het perceel slakkenhuizen lagen. De woning werd met een machtiging van de hulpofficier van justitie binnengetreden. In de woning werd geen bed en geen keuken aangetroffen, waaruit volgens de politie kon worden opgemaakt dat de woning niet permanent werd bewoond. In de woning werd een hond aangetroffen. In de schuur die toegankelijk was vanaf de woning werden waterpompen aangetroffen die mogelijk voor een kwekerij gebruikt zouden kunnen worden. In de woning zelf, evenals de inpandige schuur, werd geen hennepkwekerij of materialen die daarvoor nodig zijn aangetroffen. Verder is in twee containers op het perceel afval van een hennepkwekerij gevonden, te weten watertonnen, slakkenhuizen en plantenpotten.
Voorts werd in beide loodsen op het perceel een verborgen luik in een houtstapel gevonden. Aan het luik was brandhout gemonteerd zodat het luik niet zou opvallen. In beide loodsen werd achter de verborgen luiken een hennepkwekerij/hennepstekkerij aangetroffen. In de loodsen zijn in totaal 88 hennep(moeder)planten en 8710 hennepstekken aangetroffen. Voor de belichting werd gebruik gemaakt van kunstlicht, geschakeld op tijdklokken. In totaal hingen er in de kweekruimtes 26 lampen. De hennepstekken en/of moederplanten werden door middel van een centraal geregeld bevloeiingssysteem of drupsysteem van een voedingsoplossing voorzien. Voor het kweken van de hennepstekken en/of moederplanten werd gebruik gemaakt van een afgescheiden, afgeschermde en/of verdeelde ruimte, binnen of buiten. De kweekruimte was geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In de kweekruimte werd gebruik gemaakt van verwarming, thermostaat- of computergestuurd. Voor het kweken van de hennepstekken en/of moederplanten werd gebruikt gemaakt van speciaal verrijkte aarde, potgrond. Voor het bestrijden van ziekten en/of ongedierte werd gebruik gemaakt van biologische bestrijdingsmiddelen. De hennepstekken bleken te zijn opgekweekt uit hennepstekken van eigen moederplanten. Er werd gebruikt gemaakt van CO²-toevoeging.
3.2.
Bij brief van 4 januari 2021 heeft verweerder verzoeker bericht dat hij voornemens is om een last onder bestuursdwang op te leggen ter sluiting van de woning en beide loodsen op het perceel voor de duur van zes maanden.
De omvang en duur van de sluiting
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het bestreden besluit niet heel duidelijk en concreet volgt op welke panden op het perceel de sluiting betrekking heeft en wat de duur van de sluiting is. Zo wordt enerzijds onder het kopje ‘Besluit’ de tijdelijke sluiting van de woning, de bijbehorende schuren, de loodsen en de op het perceel geplaatste containers opgelegd voor een periode van zes maanden. Anderzijds wordt onder het kopje ‘Sluiting’ aangegeven dat de tijdelijke sluiting van de op het perceel gelegen panden, te weten het woonhuis, de bijbehorende schuur en twee zeecontainers ingaat op 15 februari 2021 om 10:00 uur en eindigt op 15 juli 2021 om 10:00 uur.
4.2.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter deze onduidelijkheden met partijen besproken. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met het bestreden besluit is beoogd om alle panden op het perceel voor de duur van zes maanden te sluiten. Voor de behandeling van het onderhavige verzoek gaat de voorzieningenrechter van dat standpunt uit. De voorzieningenrechter acht het echter wel aangewezen dat verweerder in het te nemen besluit op bezwaar deze onduidelijkheden wegneemt.
Bewijs overtreding
5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is, anders dan verzoeker betoogt, het bewijs dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd niet op een wijze verkregen die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hoewel de politie en verweerder de aanleiding voor het onderzoek op het perceel op 3 december 2020 niet kenbaar hebben gemaakt nu die passages in de bestuurlijke rapportage zijn geanonimiseerd, heeft dat onderzoek wel plaatsgevonden nadat bepaalde informatie over het perceel bij de politie was binnengekomen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van die informatie. Ook is van belang dat het onderzoek heeft plaatsgevonden na afgifte van een machtiging tot binnentreden van de woning. Niet gebleken is dat die afgifte onrechtmatig is geweest. Daarnaast is gesteld noch anderszins gebleken dat de verbalisanten die het onderzoek hebben verricht, tijdens dat onderzoek onrechtmatige handelingen hebben verricht om bewijs te vergaren.
Handhavingsbevoegdheid algemeen
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS) (onder meer de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130; en de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851) volgt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning dan wel in of op bij de woning behorende erven verdovende middelen worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362; en de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2526) dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5,0 gram softdrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen softdrugs in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Het veroorzaken van overlast of een onveilige situatie in de buurt is geen voorwaarde voor het ontstaan van de bevoegdheid van de burgemeester.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in het Drugs- en coffeeshopbeleid gemeente Midden-Groningen 2018-2022 (het beleid) is opgenomen – voor zover hier van belang – dat sprake is van een handelshoeveelheid als aangetoond is dat meer dan 30 gram softdrugs in een gebouw aanwezig is. Ook is sprake van een handelshoeveelheid indien er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt als bedoeld in de meest recente Aanwijzing Opiumwet zoals die bij de opsporing en vervolging wordt gehanteerd. Globaal gesteld moet er sprake zijn van meer dan vijf hennepplanten, in een zekere mate van professionaliteit en met het doel daar geldelijk gewin uit te halen. Bij samenloop van verschillende situaties wordt het zwaardere regime van toepassing verklaard. Indien sprake is verkoop van drugs vanuit dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een lokaal is verweerders beleid dat de eerste keer wordt overgegaan tot sluiting voor de duur van zes maanden.
De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk.
Handhavingsbevoegdheid m.b.t. de loodsen
6.2.
Gelet op de in de bestuurlijke rapportage genoemde feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de op 3 december 2020 in de loodsen op het perceel aangetroffen softdrugs in beginsel (mede) bestemd moet worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Verweerder was daarom in beginsel bevoegd tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet met betrekking tot die loodsen. Dat verzoeker de loodsen op dat moment slechts verhuurde, zelf geen gebruik van die panden maakte en niet bekend was met overlast en/of een onveilige situatie door de hennepteelt in zijn loodsen maakt dat niet anders.
Handhavingsbevoegdheid m.b.t. de woning, de bijbehorende schuren en de zeecontainers
6.3.1.
Gelet op de bestuurlijke rapportage en verzoekers verklaringen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij in beginsel bevoegd was tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet met betrekking tot de woning, de bijbehorende schuren en de zeecontainers op het perceel. Daarbij is allereerst van belang dat uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in de woning en de inpandige schuur geen hennepkwekerij of materialen die daarvoor nodig zijn, zijn aangetroffen. Namens verweerder is in dit verband toegelicht dat de met de inpandige schuur, ook de schuur die toegankelijk was vanuit de woning moet worden begrepen. De voorzieningenrechter acht verzoekers verklaringen over waarom waterpompen aanwezig waren in de schuur die toegankelijk was vanaf de woning en waarom watertonnen, slakkenhuizen en plantenpotten aanwezig waren in twee containers op het perceel voldoende aannemelijk voor de conclusie dat die zaken niet zijn gebruikt voor hennepteelt. Vaststaat dat die zaken verzoekers eigendom zijn en dat hij heeft verklaard waarvoor hij die zaken gebruikte, voorzover die niet stuk waren. Daar komt bij dat verweerder niet heeft bestreden dat die zaken ook voor andere doeleinden dan hennepteelt kunnen worden gebruikt. Ook staat vast dat verzoeker vanaf 16 december 2019 geen gebruiker meer was van de loodsen waarin de hennepkwekerijen zijn gevonden, nu hij de loodsen aan derden had verhuurd. Daarmee bestond ten tijde van het onderzoek van de politie geen causaal verband tussen het gebruik van alle panden op het perceel. De enkele opmerking van de politie dat de in de schuur en containers gevonden zaken mogelijk voor een kwekerij gebruikt zouden kunnen worden, maakt dit alles niet anders. Die opmerking is te vaag en onvoldoende concreet om causaal verband aannemelijk te achten tussen die zaken en gebruik van die schuur en containers voor hennepteelt. De enkele constatering door de politie dat op verschillende plekken om de woning op het perceel slakkenhuizen lagen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Met die enkele constatering kan evenmin causaal verband aannemelijk worden geacht tussen de kwekerijen in de loodsen en (gebruik van) andere panden op het perceel voor (ondersteuning van de) hennepteelt.
6.3.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom in het bestreden besluit ten onrechte besloten tot sluiting van de woning, de bijbehorende schuren en de op het perceel geplaatste zeecontainers. Het onderhavige verzoek moet op dat punt worden toegewezen en het bestreden besluit moet op dat punt worden geschorst tot zes weken nadat een besluit op verzoekers bezwaarschrift is genomen.
Belangenafweging m.b.t. sluiting van de loodsen7. Uit vaste jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3057) volgt dat het feit dat een besluit tot sluiting in overeenstemming is met het beleid, niet zonder meer betekent dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de twee loodsen op het perceel niet zodanig onevenredig is in verhouding tot het doel van het beleid, dat hij van toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet met betrekking tot die loodsen had moeten afzien. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de feiten, omstandigheden en bevindingen die zijn opgenomen in de bestuurlijke rapportage. Verzoekers verklaringen en stellingen doen daaraan niets af. Gelet op de aard en omvang van de hennepkwekerijen in de loodsen heeft verweerder zwaar gewicht mogen toekennen aan het algemene belang dat wordt gediend bij sluiting van de loodsen. Hoewel aannemelijk is dat de tijdelijke sluiting van de loodsen enig negatief effect zal hebben op verzoekers leven, heeft verweerder aan verzoekers belangen geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. Zo staat vast dat verzoeker de loodsen niet gebruikt ten behoeve van bewoning van het perceel, dan wel voor zijn werk. Dat verzoeker gedurende de sluiting huurpenningen zal mislopen, ligt binnen verzoekers risicosfeer als verhuurder. Dat verzoeker door (het voortraject in aanloop naar) de sluiting stress ervaart, is begrijpelijk maar vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat de sluiting beperkt blijft tot de loodsen en hij tijdens de sluiting gebruik kan blijven maken van de andere panden op het perceel. Tot slot betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder de sluiting onder het kopje ‘Sluiting’ feitelijk heeft vastgesteld op vijf maanden, niet zes maanden zoals het beleid voorschrijft en zoals verweerder ter zitting heeft betoogd. Met de sluitingsduur van vijf maanden is verweerder verzoeker enigszins tegemoetgekomen.
7.2.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft besloten tot sluiting van de twee loodsen op het perceel voor een periode van vijf maanden.
Ingangsdatum van de sluiting van de twee loodsen
8. Omdat verweerder heeft laten weten bereid te zijn de sluiting uit te stellen tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het onderhavige verzoek en de oorspronkelijke sluitingsdatum inmiddels is gepasseerd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen tot één week nadat deze uitspraak is gedaan. Dit betekent dat de sluiting van de twee loodsen ingaat om 10:00 uur op vrijdag 5 maart 2021.
Griffierecht en proceskostenveroordeling
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
€ 181,- vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker verder geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft aangevoerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, voor zover dat ziet op de sluiting
van de twee loodsen op het perceel;
- bepaalt dat de sluiting van die loodsen ingaat om 10:00 uur op vrijdag 5 maart 2021;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, voor zover dat ziet op de sluiting
van de woning, de bijbehorende schuren en de op het perceel geplaatste
zeecontainers;
  • schorst het bestreden besluit van 1 februari 2021, voor zover dat ziet op de sluiting van de woning, de bijbehorende schuren en de op het perceel geplaatste zeecontainers tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaarschrift van verzoeker;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 26 februari 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te tekenen de uitspraak te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.