ECLI:NL:RBNNE:2021:690

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
LEE 19/2325
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp en persoonsgebonden budget in het kader van de Wmo met betrekking tot psychische en fysieke beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan psychische en fysieke problemen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat eiseres recht heeft op huishoudelijke hulp en begeleiding, en dat de gemeente onvoldoende heeft onderbouwd waarom het toegewezen tarief van € 15,28 per uur als voldoende compensatie kan worden beschouwd voor de beperkingen van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet voldoende heeft gemotiveerd dat de afbouw van het aantal uren huishoudelijke hulp gerechtvaardigd is, en dat de continuering van de huidige hulp noodzakelijk was om verslechtering van de situatie van eiseres te voorkomen. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en bepaald dat eiseres recht heeft op een persoonsgebonden budget voor 5 uur en 30 minuten hulp per week tegen een tarief van € 19,10, en dat de gemeente alleen tot betaling hoeft over te gaan als eiseres kan aantonen dat zij hulp heeft ingehuurd en daarvoor kosten heeft gemaakt. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Dijk)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen,

verweerder
(gemachtigden: G.K.L. Vos en I.M. van Dijk-Abeln).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget (pgb) voor de inzet van een particuliere hulp bij het huishouden per 1 januari 2014 vastgesteld op € 15,28 per uur.
Bij besluit van 1 december 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht op huishoudelijke hulp vastgesteld op 5 uur en 30 minuten per week voor de periode van
26 juni 2014 tot en met 26 oktober 2014, op 4 uur per week voor de periode van 27 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 en op 3 uur per week voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015. Tevens heeft verweerder besloten dat de voorziening huishoudelijke hulp (HH1) per 1 januari 2016 komt te vervallen.
Bij besluit van 29 december 2015 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen voormelde primaire besluiten ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van
16 juli 2018 met zaaknummer LEE 16/741 is het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit op de bezwaren van eiseres te nemen.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit 2 deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020
.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaken die zijn geregistreerd onder de zaaknummers LEE 19/2753 en LEE 19/2754.
Om partijen de gelegenheid te geven met elkaar in gesprek te gaan en een passende manier te vinden die voorziet in de noodzakelijke hulp voor eiseres heeft de rechtbank in deze drie zaken het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben de rechtbank geïnformeerd over de uitkomst van de gesprekken die zij na de zitting van 9 maart 2020 hebben gevoerd.
De rechtbank heeft partijen bericht dat zij over voldoende informatie beschikt om zonder een nadere zitting uitspraak te kunnen doen. Verweerder heeft de rechtbank hiervoor toestemming gegeven. Eiseres heeft aan de rechtbank laten weten dat zij wenst te worden gehoord op een nadere zitting.
Het nadere onderzoek heeft op een zitting via een Skypeverbinding plaatsgevonden op
11 november 2020
.Eiseres is verschenen, evenals haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen nogmaals in de gelegenheid te stellen om met elkaar in gesprek te gaan over de mogelijkheden om op een passende manier te voorzien in de hulp die voor eiseres noodzakelijk is. Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij onderling geen afspraken hebben kunnen maken.
Partijen hebben de rechtbank gevraagd om uitspraak te doen waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank zal in alle genoemde zaken heden uitspraak doen.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren [geboortedatum] 1972, heeft onder meer pijn-, vermoeidheids- en depressieve klachten. Zij heeft bij verweerder op 27 februari 2013 een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo. Na onderzoek heeft arts-adviseur van verweerder, J. [naam adviseur] , positief geadviseerd voor huishoudelijke hulp voor het zware en deels voor het lichtere werk en voor het doen van de was. Verweerder heeft bij besluit van 16 augustus 2013 eiseres in aanmerking gebracht voor huishoudelijke hulp (HH1) voor de was doen, zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk en boodschappen opruimen voor 5 uur en 30 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) met ingang van 26 juni 2013 tot en met 25 juni 2014. Bij een vervolgindicatie zal eiseres, bij een gelijkblijvende situatie, minder uren huishoudelijke hulp per week gaan ontvangen, namelijk 4 uur per week. Bij besluit van 19 december 2013 heeft verweerder het pgb per 1 januari 2014 vastgesteld op € 15,28 per uur voor de inzet van een particuliere hulp.
2. Bij besluit van 29 december 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat eiseres met het pgb een professionele hulpverlener heeft ingehuurd en daarom terecht het lage pgb-tarief is toegekend. Het bezwaar tegen het primaire besluit 2 heeft verweerder eveneens ongegrond verklaard.
3. Bij voormelde uitspraak van deze rechtbank van 16 juli 2018 is het door eiseres ingestelde beroep tegen dat besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is aan verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit op de bezwaren van eiseres te nemen. Kort gezegd is in die uitspraak overwogen en beslist dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd
- dat eiseres ten behoeve van huishoudelijke hulp voldoende is gecompenseerd met een bedrag van € 15,28 per uur en
- dat eiseres voldoende is gecompenseerd met de tot 3 uren afbouwde huishoudelijke hulp. In de situatie van eiseres lag het voor de hand om een nieuw (medisch) onderzoek te verrichten. Verweerder heeft -zo overwoog de rechtbank- niet zonder nader onderzoek mogen besluiten tot de afbouw van de uren huishoudelijke hulp en uiteindelijk tot beëindiging van deze voorziening en verlaging van de tarifering voor deze hulp.
4. In dit geschil is aan de orde de vraag of verweerder thans heeft voldaan aan de uitspraak van 16 juli 2018. De vraag is dan of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat volstaan zou kunnen worden met een tarief van € 15,28 per uur voor de inzet van huishoudelijke hulp en dat het aantal uren huishoudelijke hulp kan worden afgebouwd.
5. Eiseres heeft in beroep gesteld dat het bestreden besluit op geen enkele wijze tegemoet komt aan voormelde uitspraak van deze rechtbank. Dit klemt volgens haar temeer nu verweerder de afbouw van uren huishoudelijke hulp heeft gehandhaafd. Eiseres begrijpt het standpunt van verweerder niet dat zij geen bewijzen van de ingekochte hulp heeft overgelegd. Door het beëindigen van de indicatie heeft verweerder zich redelijkerwijs niet op het standpunt kunnen stellen dat hij vanwege het enkele tijdsverloop niet gehouden is om eiseres te compenseren voor haar beperkingen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hulpvraag van eiseres met betrekking tot het doen van het huishouden voldoende zorgvuldig is onderzocht door de gemeente-arts en de Wmo-consulent. Kortgezegd neemt verweerder de normtijden van het CIZ-protocol als uitgangspunt en wordt geen aanleiding gezien om daarvan af te wijken. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres met het (afgebouwde) aantal uren voldoende wordt gecompenseerd voor alle huishoudelijke taken die zij zelf niet kan verrichten.
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder niet geslaagd is in de opdracht om zijn besluit te voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering. Hieronder zal worden uitgelegd hoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.
7.1.
Uit de beschikbare stukken blijkt dat er bij eiseres psychische en fysieke beperkingen bestaan waardoor zij hulp nodig heeft op meerdere levensterreinen. Dat er huishoudelijke hulp en begeleiding noodzakelijk is voor eiseres staat op grond van de beschikbare gegevens naar het oordeel van de rechtbank vast.
7.2.
In de uitspraak van 16 juli 2018 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder beter moet motiveren waarom het gehanteerde tarief van € 15,28 per uur voldoende is. Vooropgesteld: het is aan verweerder om te onderbouwen dat een bepaalde toekenning voldoende compensatie biedt. In het bestreden besluit draait verweerder eigenlijk de zaak om en stelt zich op het standpunt dat wordt uitgegaan van een (verlaagd) standaardtarief en dat eiseres niet heeft onderbouwd dat dat tarief niet voldoende is. Vervolgens concludeert verweerder dat het toegekende tarief toereikend moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen voldoende motivering is gegeven waarom in dit specifieke geval het gekozen tarief moet worden gezien als voldoende compensatie voor de bestaande beperkingen. Bovendien heeft eiseres wel aangegeven dat het tarief niet toereikend is.
7.3.
Voor wat betreft de afbouw van het aantal uren huishoudelijke hulp wordt het volgende overwogen. De uitspraak van 16 juli 2018 komt er op dit punt op neer dat verweerder zonder nader onderzoek niet voorbij heeft kunnen gaan aan het rapport van 19 juni 2013 van psychotherapeut [naam psychotherapeut] . Er heeft na die uitspraak daadwerkelijk nader onderzoek plaatsgevonden. De rechtbank is er echter niet van overtuigd geraakt dat de uitkomsten van dat onderzoek voldoende grond bieden om voorbij te gaan aan de conclusie van [naam psychotherapeut] dat continuering van de huidige hulp in de huishouding absoluut noodzakelijk was om verslechtering van de situatie van eiseres te voorkomen. Verweerder volstaat met de conclusie dat eiseres voldoende gecompenseerd wordt voor de huishoudelijke taken die zij zelf niet kan verrichten, zonder in te gaan op het rapport van [naam psychotherapeut] en waarom diens conclusie niet juist zou zijn.
7.4.
Uit de overwegingen 7.2. (tarief) en 7.3. (afbouw) blijkt dat het bestreden besluit niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering.
7.5.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
7.6.
Verweerder heeft voldoende de gelegenheid gehad om zijn besluitvorming te voorzien van een deugdelijke nadere onderbouwing. Verweerder is daarin echter niet geslaagd. Er zijn intussen al vele jaren verstreken, het is tijd om de ontstane impasse te doorbreken. De rechtbank zal daarom zelf voorzien door te bepalen over welke periode welke hulp moet worden geboden en tegen welk tarief.
7.7.
Daarbij zal worden bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat “zelf voorzien” is lastig omdat de beschikbare gegevens beperkt zijn. Dat dient echter, gelet op verweerders wettelijke verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn, voor rekening en risico van verweerder te blijven. Anders gezegd: het heeft te lang geduurd, verweerder heeft meermalen de kans gehad en verweerder heeft eiseres onvoldoende ondersteund in haar bestaan. Verweerder is eraan voorbijgegaan dat de beperkingen van eiseres kennelijk ook meebrengen dat er problemen waren met het maken van keuzes en het verstrekken van gegevens door eiseres. Ook heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor het feit dat in dit geval een standaardoplossing niet past en dat maatwerk is geboden. Dat gemeentelijke (beleids)regels aan het geven van maatwerk mogelijk in de weg staan is geen goede reden om geen maatwerk te bieden.
8. De rechtbank bepaalt dat aan eiseres een pgb wordt verstrekt voor 5 uur en 30 minuten per week. Gelet op het feit dat eiseres voor 2016 zelf een nieuwe melding heeft gedaan en vanaf dat jaar ook andere regels golden met betrekking tot huishoudelijke hulp zal de rechtbank deze toekenning beperken tot de periode van 26 juni 2014 tot en met 31 december 2015. Het te hanteren uurtarief wordt bepaald op € 19,10 (15,28/80 x 100).
8.1.
Verweerder zal alleen tot betaling van dit pgb hoeven over te gaan als eiseres aannemelijk maakt -voor zover ze dat nog niet heeft gedaan- dat ze in de genoemde periode hulp heeft ingehuurd en daarvoor kosten heeft gemaakt. Gelet op het tijdsverloop, dat zoals gezegd voor verweerders rekening en risico gelaten wordt, zal verweerder daarbij genoegen moeten nemen met summiere bewijzen, die ook naderhand opgestelde schriftelijke verklaringen van een hulpverlener kunnen behelzen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1335,00 (1 punt voor het indienen van het aanvullende beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting, een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient ook het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.335,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van
M. Lammerts-Rannenburg, griffier, op 22 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de
voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een
voorlopige voorziening.