ECLI:NL:RBNNE:2021:643

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
18/183515-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval veroorzaakt door onoplettendheid van bestuurder op de N928 met ernstig letsel tot gevolg

Op 3 maart 2020 heeft de verdachte op de N928 een ongeval veroorzaakt door onoplettendheid. Hij zag het langzamer rijdende verkeer te laat, waardoor hij een uitwijkmanoeuvre maakte en frontaal in botsing kwam met de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer liep ernstig letsel op, waaronder een fractuur van de wervelkolom en een klaplong, en moest een week in het ziekenhuis verblijven. De rechtbank oordeelt dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en legt een taakstraf op van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden opgelegd. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat er sprake is van onvoldoende oplettendheid, maar niet van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft verklaard dat hij in gedachten verzonken was, wat heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/183515-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 februari 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2020 nabij Ypecolsga, in de gemeente Súdwest-Fryslân als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N928 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en rijdende op genoemde weg, alwaar op die weg een dubbele streep is aangebracht (dat betekent dat inhalen aldaar niet is toegestaan),
- niet in staat te zijn geweest het door hem gebezigde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was dan wel
- zijn voertuig op zodanige wijze te besturen en/of te beremmen, dat hij de voortdurende controle over dat voertuig is verloren en waarbij hij, verdachte, op de - gezien zijn rijrichting - linkerweghelft, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, is terechtgekomen en/of
- onvoldoende rechts te houden
op een moment dat de bestuurder van een tegemoetkomend voertuig, hem, verdachte, (zeer) dicht was genaderd,
tengevolge waarvan een verkeersongeval tussen genoemde voertuigen heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2020 nabij Ypecolsga, in de gemeente Súdwest-Fryslân
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N928,
rijdende op genoemde weg, alwaar op die weg een dubbele streep is aangebracht (dat betekent dat inhalen aldaar niet is toegestaan), en toen
- niet in staat is geweest het door hem gebezigde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was
dan wel
- zijn voertuig op zodanige wijze heeft bestuurd en/of beremd, dat hij de voortdurende controle over dat voertuig had verloren en waarbij hij, verdachte, op de - gezien zijn rijrichting - linkerweghelft, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, is terechtgekomen
en/of
- onvoldoende rechts heeft gehouden
op een moment dat de bestuurder van een tegemoetkomend voertuig, hem, verdachte, (zeer) dicht was genaderd,
tengevolge waarvan een verkeersongeval tussen genoemde voertuigen heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van dat tegemoetkomende voertuig ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het snelheidsverschil was zodanig dat verdachte de langzaam voor hem rijdende vrachtwagen op het laatst heeft geprobeerd te ontwijken. Verdachte is daarvan geschrokken en heeft in een reflex naar links gestuurd waarbij hij de doorgetrokken streep heeft overschreden. Doordat hij niet op tijd heeft geremd is het aan zijn schuld te wijten dat hij op de verkeerde rijstrook terecht is gekomen, hetgeen tot het ongeval heeft geleid. Op grond van het permanent onoplettend zijn, het onvoldoende anticiperen op het langzamer rijdende verkeer en het overschrijden van de doorgetrokken streep, is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet vastgesteld worden dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld. Ook geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
Verdachte reed op 3 maart 2020 als bestuurder van een auto met een snelheid op of rond de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km per uur op de N928 komende vanuit de richting Ypecolsga en gaande in de richting van Sneek. Door privéomstandigheden was verdachte in gedachten verzonken. Mogelijk als gevolg daarvan is verdachte onoplettend geweest en heeft hij niet tijdig doorgehad dat voor hem, in het Ie-Akwaduct, langzamer rijdende voertuigen reden, namelijk een tractor en daarachter een vrachtwagen (bakwagen). Verdachte schrok, ging hard remmen en week – ter vermijding van een botsing met deze langzamer rijdende voertuigen – naar links uit. Hij kwam daarbij, de ononderbroken middenstreep overschrijdend, op de linkerweghelft terecht alwaar hij frontaal in botsing kwam met het voertuig van het slachtoffer.
Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte – in ieder geval direct voorafgaand aan het ongeval – onvoldoende oplettend is geweest. Verdachte heeft dat zelf ook verklaard. Verdachte naderde het Ie-Akwaduct dat zich in een flauwe bocht bevindt. Op dergelijke onoverzichtelijke plekken moet een bestuurder extra oplettend zijn. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld hoe lang het moment van onoplettendheid is geweest. De bestuurders van de voor verdachte rijdende vrachtwagen en tractor zijn niet gehoord, waardoor uit het onderzoek niet is gebleken hoe lang en met welke snelheid zij voor verdachte hebben gereden. Getuige [getuige] kwam uit de tegenovergestelde richting en heeft verklaard dat zij de snelheid van de tractor op ongeveer 20 kilometer per uur schat. Gelet op het feit dat er geen gegevens bekend zijn van de voor verdachte rijdende voertuigen kan de rechtbank de periode van onoplettendheid enkel afleiden uit de verklaring van verdachte. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij tijdens het autorijden in gedachten verzonken is geraakt. Niet valt uit te sluiten dat er slechts sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de in de tenlastelegging genoemde (andere) gedragingen, namelijk het onvoldoende kunnen anticiperen op voor hem rijdend verkeer en het overschrijden van de ononderbroken middenstreep, geen zelfstandige verkeersfouten maar verkeersfouten die het directe gevolg zijn van de onoplettendheid van verdachte. Immers, door onoplettend te rijden kon verdachte niet tijdig remmen en heeft hij als reactie daarop een uitwijkmanoeuvre gemaakt waarbij hij de doorgetrokken streep is overschreden. Een dergelijke onoplettendheid kan gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid, zoals in dit geval ook is gebleken, maar levert naar het oordeel van de rechtbank geen aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 februari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van 23 maart 2020, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020056387 van 20 mei 2020, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 maart 2020, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 maart 2020, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 3 maart 2020 nabij Ypecolsga, in de gemeente Súdwest-Fryslân als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de N928, alwaar een dubbele streep is aangebracht, dat betekent dat inhalen aldaar niet is toegestaan, en toen
- niet in staat is geweest het door hem gebezigde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was
dan wel
- zijn voertuig op zodanige wijze heeft bestuurd en/of beremd, dat hij de voortdurende controle over dat voertuig had verloren en waarbij hij, verdachte, op de - gezien zijn rijrichting - linkerweghelft, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, is terechtgekomen
en
- onvoldoende rechts heeft gehouden op een moment dat de bestuurder van een tegemoetkomend voertuig, hem, verdachte, zeer dicht was genaderd,
ten gevolge waarvan een verkeersongeval tussen genoemde voertuigen heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van dat tegemoetkomende voertuig ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat het slachtoffer strafvervolging niet nodig acht, dat het ongeval heeft plaatsgevonden in een periode van het leven van verdachte waarin hij -vanwege gezins- en relatieproblemen- zwaar onder druk stond, met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat hij psychisch en fysiek heeft geleden en nog steeds worstelt met angstklachten en gevoelens van schuld naar aanleiding van dit ongeval.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 3 maart 2020 op de N928 een ongeval veroorzaakt. Door onoplettendheid heeft verdachte het langzamer rijdende verkeer voor hem te laat gezien, waardoor hij een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt en daarbij op de andere rijstrook frontaal in botsing is gekomen met de auto van het slachtoffer. Hierdoor heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval een week in het ziekenhuis gelegen met een fractuur van de wervelkolom, een ribfractuur, een klaplong en licht traumatisch schedel-hersenletsel en heeft daarna twee weken in een revalidatiecentrum moeten verblijven. Het slachtoffer heeft tot eind juni 2020 een nekbrace moeten dragen en zal niet volledig herstellen.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het nog altijd moeilijk heeft met het feit dat het slachtoffer door zijn toedoen ernstig letsel heeft opgelopen en dat het ongeval een grote impact op verdachte heeft gehad. Daarnaast heeft verdachte naar aanleiding van het ongeval een klaplong en twee gebroken ribben opgelopen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte geen strafblad heeft. De rechtbank weegt in straf verminderende zin mee dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor de gevolgen van zijn handelen en na het ongeval contact heeft willen opnemen en een bos bloemen heeft gestuurd naar het slachtoffer.
Gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf op zijn plaats. De rechtbank overweegt daartoe dat er sprake is van een overtreding, waarbij sprake is van een hoog gevaarzettingsgehalte.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank als bijkomende straf een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden aan verdachte opleggen. De rechtbank stelt de proeftijd op twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 20 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van feit subsidiair voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van twee maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en
mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 februari 2021.
Mr. Wijnands en mr. De Groot zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.