ECLI:NL:RBNNE:2021:641

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
18/274408-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 25 februari 2021 een man veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 62 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn er een locatie- en contactverbod opgelegd, waardoor de man gedurende twee jaren niet bij de adressen van zijn ex-partner mag komen en geen contact met haar mag hebben. Bij overtreding van deze verboden kan hij elke keer twee weken hechtenis krijgen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf gelast, maar een andere vordering tot tenuitvoerlegging werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend.

De zaak kwam ter terechtzitting op 11 februari 2021, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. H.C.L. Crozier. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen. De tenlastelegging omvatte meerdere vormen van belaging, waaronder het stelselmatig versturen van berichten via internet en telefoon, het benaderen van de ex-partner via fake-accounts, en het lastigvallen van haar familieleden. De rechtbank oordeelde dat niet alle beschuldigingen bewezen konden worden, maar dat de belaging wel wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder al strafbare feiten gepleegd en was onder toezicht van de reclassering. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die gelijk was aan het voorarrest van de verdachte, en bepaalde dat de bijzondere voorwaarden van toezicht en behandeling door de reclassering noodzakelijk waren. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van de ex-partner en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/274408-19
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/046565-19 en
18/720340-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 september 2019 tot en met 18 november 2019 te Twijzel, in elk geval in de gemeente Achtkarspelen, en/of te Kollumerzwaag, in elk geval in de gemeente Noardeast-Fryslân, en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door in voornoemde periode wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer] via internet en/of telefonisch whatsapp berichten/gesprekken en/of audioberichten te sturen, welke vervolgens in voornoemde periode door die [slachtoffer] zijn ontvangen en/of
- die [slachtoffer] telefonisch te benaderen en/of
- die [slachtoffer] op het internet en/of telefonisch via fake-accounts te benaderen en/of
- die [slachtoffer] een mailbericht te sturen, dat wanneer verdachte zelfmoord zou plegen, de kosten dan op die [slachtoffer] dienden te worden verhaald, althans een bericht van gelijke aard of strekking en welk bericht vervolgens in voornoemde periode door die [slachtoffer] is ontvangen en/of
- zich in de straat waar de [slachtoffer] woont te begeven en/of
- die [slachtoffer] in de gaten te houden en/of
- die [slachtoffer] in/bij haar woning te observeren en/of
- familieleden van die [slachtoffer] lastig te vallen, althans te benaderen en/of
- (een) (facebook)bericht(en) te plaatsen, dat die [slachtoffer] abortus zou hebben gepleegd, althans met onwaarheden en/of beledigingen aangaande die [slachtoffer] , en/of
- die [slachtoffer] anderszins lastig gevallen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen (te weten onder meer dat zij contact met verdachte zou opnemen en/of (wederom) een relatie met verdachte zou aangaan en/of dat het weer goed zou komen en/of het met verdachte uit te praten en/of dat zij foto's en/of goederen bij verdachte zou ophalen en dat wanneer zij dat niet zou doen, verdachte ze zou verbranden/vernietigen/weggooien), niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft aangevoerd dat alle in de tenlastelegging genoemde handelingen kunnen worden bewezen; ook het via fake-accounts benaderen van aangeefster [slachtoffer] . Aangeefster heeft via Instagram een volgverzoek ontvangen van haar vriendin [naam] voor een nieuw account. Wanneer ze hieromtrent contact opneemt met [naam] blijkt dit volgverzoek niet van [naam] afkomstig te zijn en heeft zij geen nieuw account. Het dossier geeft voldoende aanwijzingen dat verdachte een account op naam van [naam] heeft aangemaakt en haar profielfoto hiervoor heeft gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, maar dat hij vrijgesproken moet worden van het onder een andere naam aanmaken van accounts en het versturen van volgverzoeken uit naam van iemand anders. Verdachte ontkent dat hij dit heeft gedaan en omdat hij voor het overige openheid van zaken heeft gegeven, moet verdachte hierin worden geloofd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte fake-accounts heeft gemaakt en dat hij op naam van iemand anders volgverzoeken aan aangeefster [slachtoffer] heeft verzonden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat enkel aangeefster hierover verklaart en dat zij aangeeft dat zij het sterke vermoeden heeft dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is, omdat hij telkens in contact met haar probeert te komen. Verdachte ontkent dat hij deze handelingen heeft gedaan en uit het procesdossier blijkt niet dat hij hiervoor verantwoordelijk is.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit voor het overige duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 155 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019260908 van 19 november 2019, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 154 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 153 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 september 2019 tot en met 18 november 2019 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door in voornoemde periode wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk meermalen,
- die [slachtoffer] via internet en telefonisch whatsapp berichten en audioberichten te sturen, welke vervolgens in voornoemde periode door die [slachtoffer] zijn ontvangen en
- die [slachtoffer] telefonisch te benaderen en
- die [slachtoffer] een mailbericht te sturen, dat wanneer verdachte zelfmoord zou plegen, de kosten dan op die [slachtoffer] dienden te worden verhaald en welk bericht vervolgens in voornoemde periode door die [slachtoffer] is ontvangen en
- die [slachtoffer] in de gaten te houden en
- familieleden van die [slachtoffer] te benaderen en
- een facebookbericht te plaatsen, dat die [slachtoffer] abortus zou hebben gepleegd en
- die [slachtoffer] anderszins lastig gevallen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te weten onder meer dat zij contact met verdachte zou opnemen en dat het weer goed zou komen en het met verdachte zou uit praten en dat zij foto's en goederen bij verdachte zou ophalen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient een proeftijd te worden verbonden van drie jaren met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Reclassering Nederland en een behandelverplichting bij Humanitas Dienstverlening aan Mensen met Hulpvraag (hierna: Humanitas DMH), of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd oplegging van de maatregelen van een gebiedsverbod voor beide adressen van [slachtoffer] en een contactverbod met
[slachtoffer] , beide voor de duur van drie jaren en voor iedere keer dat verdachte zich niet aan een van de maatregelen houdt toepassing van de vervangende hechtenis van 14 dagen met een maximum van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor, mede gelet op het tijdsverloop, te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 32 dagen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsadviezen opgemaakt door Reclassering Nederland op 26 maart 2020 en
9 februari 2021, het advies indicatieoverleg opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 6 december 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich voor een periode van bijna twee maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-echtgenote. Hij heeft in deze periode, ook nadat hij een stopgesprek met de wijkagent had gehad waarin hem is aangegeven dat hij geen contact meer met zijn ex-echtgenote mocht opnemen, erg veel berichten, soms wel 100 berichten op een dag, naar haar gezonden. Daarnaast heeft hij meerdere malen telefonisch contact met haar opgenomen en onwaarheden over haar op facebook geplaatst. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte zijn ex-echtgenote in de gaten hield. Door aldus te handelen heeft verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van zijn ex-echtgenote.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het plegen van de belaging in twee proeftijden liep behorende bij voorwaardelijk opgelegde straffen. Een van deze straffen was opgelegd inzake bedreiging van zijn ex-echtgenote. Deze veroordelingen en proeftijden hebben verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het uitgangspunt een gevangenisstraf moet zijn.
Ook blijkt uit de justitiële documentatie van verdachte dat hij op 15 december 2019 een strafbeschikking heeft gehad voor rijden onder invloed van alcohol. Deze zaak had gelijktijdig met de onderhavige zaak kunnen worden afgedaan. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
Verdachte is op 18 november 2019 in voorlopige hechtenis gesteld en op 19 december 2019 is deze voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst. Een van de voorwaarden was reclasseringstoezicht. Door de psychiatrische problemen van verdachte, te weten ADHD, PDD-NOSS en agressieregulatie problemen lag de focus in de gesprekken met de reclassering voornamelijk op het gebied van risicomanagement in plaats van op het bewerkstelligen van gedragsverandering bij verdachte. Concreet hield dit in dat in de gesprekken stil werd gestaan bij situaties waar verdachte tegen aanliep en wat voor (andere) keuzes hij hierin had kunnen maken. Vanaf november 2020 staat verdachte in het kader van de voorwaarden onder behandeling van Humanitas DMH. De behandeling richt zich veelal op het geven van handelingsalternatieven om op een andere manier met (probleem)situaties om te gaan, niet alleen in relatie tot verdachte zijn agressieregulatie maar ook in relatie tot hoe hij met andere mensen omgaat. Ook hielden de voorwaarden in een contactverbod met zijn ex-echtgenote en een locatieverbod voor haar woonadressen. De reclassering heeft geadviseerd dat continuering van voornoemde voorwaarden nodig is. Andere voorwaarden zoals meewerken aan het afbetalen van schulden en dagbesteding acht de reclassering niet meer nodig.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk passend en geboden en zal deze straf opleggen. Het onvoorwaardelijk deel van de straf is hierbij gelijk aan het voorarrest van verdachte. De rechtbank komt tot een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de totale duur van de op te leggen gevangenisstraf passend acht en het voorwaardelijk deel daarvan in dit geval volstaat als stevige stok achter de deur.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, de proeftijd op twee jaren vaststellen. Als bijzondere voorwaarden legt de rechtbank op verplicht toezicht van Reclassering Nederland en een behandelverplichting bij Humanitas DMH, of een soortgelijke zorgverlener zulks ter beoordeling aan de reclassering. Beide voorwaarden voor zolang de reclassering dit tijdens de proeftijd nodig acht.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten acht de rechtbank een contactverbod met de ex-echtgenote van verdachte en locatieverboden voor de straten waarin de woonadressen van de ex-echtgenote gelegen zijn van belang. De rechtbank zal deze verboden echter niet als bijzondere voorwaarden opleggen, omdat deze verboden komen te vervallen wanneer de voorwaardelijke straf onverhoopt ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank zal deze verboden daarom, als maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Stafrecht, opleggen en bepalen dat wanneer een van deze verboden wordt overtreden daar elke keer 14 dagen vervangende hechtenis tegenover staat met een totale duur van ten hoogste zes maanden. De rechtbank zal, gelet op het tijdsverloop, deze maatregelen voor een periode van twee jaren opleggen.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

parketnummer 18/046565-19:
Bij onherroepelijk vonnis van 12 juni 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 juni 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 14 januari 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
parketnummer 18/720340-17:
Bij onherroepelijk vonnis van 5 maart 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 maart 2018 en geëindigd op 19 maart 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 14 januari 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en vervolgens de gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen om te zetten in een taakstraf van 60 uren.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat deze na afloop van de proeftijd is ingediend. Subsidiair kan de raadsman zich vinden in de mondelinge vordering van de officier van justitie om de vordering toe te wijzen en vervolgens de gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen om te zetten in een taakstraf van 60 uren.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van de voor 1 januari 2020 geldende regeling ex artikel 14g vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht zou het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf binnen drie maanden na het einde van de proeftijd moeten indienen.
De rechtbank stelt vast dat, nu de proeftijd tot 19 maart 2020 liep, de officier van justitie op basis van die regeling vóór 19 juni 2020 de vordering tenuitvoerlegging had moeten indienen, op straffe van niet-ontvankelijkheid.
De vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf is door de officier van justitie op 14 januari 2021 ingediend, dus bijna tien maanden na afloop van de proeftijd.
Sinds 1 januari 2020 is artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. In dit artikel is niet geregeld binnen welke termijn een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf moet worden ingediend. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Alles afwegende acht de rechtbank het niet in overeenstemming met de systematiek en het doel van de voorwaardelijke veroordeling dat een veroordeelde bijna tien maanden na afloop van de door de rechter bepaalde proeftijd nog kan worden geconfronteerd met de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
1. nadat Reclassering Nederland, gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak, een afspraak met hem heeft gemaakt, hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht en zich hierbij aan de aanwijzingen van de reclassering zal houden, voor zolang de reclassering dit tijdens de proeftijd nodig acht;
2. zich onder ambulante behandeling zal stellen van Humanitas, Dienstverlening aan Mensen met Hulpvraag, of soortgelijke instelling zulks op aanwijzing van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en voor zolang de reclassering dit tijdens de proeftijd nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren zich niet zal ophouden in het gebied betreffende de straten de [straatnaam] te Kollumerzwaag en de [straatnaam] te Veenwouden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , wonende of verblijvende aan de [straatnaam] te Kollumerzwaag en/of de [straatnaam] te Veenwouden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/046565-19 en 18/720340-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden van 12 juni 2019, te weten:
40 uren taakstraf.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden 5 maart 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2021.
Mr. M.R. de Vries en mr. K.A. de Groot zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.