2.12.Op 2 april 2016 heeft prof. [naam 7] zijn definitieve rapport naar partijen gestuurd. In de definitieve versie heeft hij gereageerd op het commentaar van de verzekeringsarts zoals dat was verwoord in diens brief van 6 mei 2015. In dit eindrapport is onder meer te lezen:
U heeft mij verzocht op de volgende vragen te antwoorden
1a. Patiënte ontwikkelde postoperatief een blaasretentie van 900 ml. Rechtvaardigt dit de conclusie dat patiënte voorafgaand aan de ingreep een residu van meer dan 50 ml in haar blaas had? Wilt u uw berekening toelichten.
[…]
Op de dag van operatie is ze nuchter gehouden en op het preoperatieve voorbereidings vel
[ook wel de checklist ‘Voorbereiding OK’ genoemd, toevoeging rb] staat aangekruist dat ze had uitgeplast (niet vermeld op welk tijdstip). Daarnaast had ze een infuus voor iv vochttoediening.
De voorgeschiedenis vermeldt ook dat ze een verzakking had. Deze combinatie (prolaps en recidiverende urineweg infecties) maakt het zeer aannemelijk dat ze een residu na mictie had: informatie over de mate van residu is uiteraard niet voorhanden.
Mevrouw zal ongetwijfeld gespannen zijn geweest zo kort voor de ingreep: in die fase zal de diurese uitermate beperkt zijn. Zodra de spanning wegvalt (b.v. door de premedicatie danwel de narcose) dan kan diurese weer snel opgang komen.
Over de hoeveelheid urine in de blaas op het moment dat de operatie begon is geen zinnig woord te zeggen: en zeker geen goede berekening die gestoeld is op enige zinnige onderbouwing.
[…]
Omdat ze zeer waarschijnlijk een residu na mictie had als gevolg van prolaps schat ik in dat er ten tijde van de ingreep wellicht 200 ml in de blaas heeft gezeten. Echt relevant is dat niet, want voor hetzelfde geld heeft er veel meer in de blaas gezeten.
1b. Indien er over het onderwerp van de expertise medisch wetenschappelijke uiteenlopende opvattingen bestaan kunt u dan op hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen. Kunt u dan aangeven (welke uw eigen opvatting is en) of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt.
Over de indicatie tot operatieve interventie bestaat naar mijn mening geen enkele twijfel. De gepland laparoscopische verwijdering van de galblaas moest worden geconverteerd naar een open procedure als gevolg van infiltraatvorming (..) In feite is de ingreep vlot verlopen en was ook de uitkomst gunstig. (..) Nadat ze op de recovery was geïnstalleerd en gecontroleerd, staat vermeld dat er sprake was van urine incontinentie en op de bladder scan bleek er 900 ml in de blaas te zitten. Er is toen (15.30 uur) een catheter in de blaas gebracht waarbij 1200 ml urine afliep. Dit lijkt mij een adequate gang van zaken. De bladder scan wordt veelvuldig op de recovery gebruikt om retentie van urine te bepalen. Bij grote volumina is de nauwkeurigheid niet altijd 100%: daarom is het gegeven dat er op de scan een retentie is gevonden van 900 ml terwijl er in feite 1200 ml afliep niet vreemd. Dat betekent wel dat vanaf het begin van de operatie en het inbrengen van de catheter er 1200 ml urine geproduceerd zou zijn, er van uitgaande dat mevrouw voor de operatie geheel zou hebben leeggeplast. Dit gegeven bevestigd het vermoeden dat er al ten tijde van de aanvang van de operatie veel meer urine de blaas moet hebben gezeten. Je kunt natuurlijk een inschatting maken op basis van de hoeveelheid vocht (1000 ml) die ze per operatief kreeg toegediend, en de normale diurese per uur (50-100 ml per uur). Factoren die hierbij moeten worden meegewogen zijn het feit dat ze nuchter was, gespannen, ziek (!!) e.d. Theoretische beschouwingen zijn er in het verleden genoeg geweest over deze problematiek: juist daarom zal bij patiënten na de operatie goed worden gelet op de mictie en als die uitblijft zal met de bladderscan worden gekeken of er sprake is van een retentie die behandeling behoeft. Het is gebruikelijk dat bij langdurige ingrepen al bij het begin van de ingreep een blaascatheter wordt ingebracht: bij een laparoscopische cholecystectomie is dat echter niet altijd het geval. Ook is het niet gebruikelijk om direct voorafgaand aan de operatie te controleren of de blaas inderdaad geheel leeg is.
Ik heb op dit punt een aantal collegae (chirurgen en anesthesiologen) geraadpleegd.
Er is in het verleden wel gekeken of het zinvol is om voor de operatie met de bladderscan te controleren of de blaas inderdaad leeg is: gebleken is dat dit weinig opleverde en geen aanleiding vormde om het pre-operatieve protocol aan te passen.
Er is geen protocol dat voorschrijft bij dergelijke ingrepen altijd een blaascatheter in te brengen.
Bij conversie van een laparoscopische ingreep naar een open procedure is het theoretisch wellicht wenselijk om betrokkene een blaascatheter te geven: in de praktijk wordt hier om diverse redenen meestal van afgezien (men wil door met de ingreep, er is dan sprake van een veranderde situatie en anesthesist en operateur hebben dan andere 'zorgen', het is lastig om bij een patiënte die al steriel is afgedekt alsnog een blaascatheter in te brengen e.d.).
Over het altijd geven van een catheter bij abdominale ingrepen bestaan uiteenlopende meningen.
1c. Indien u van oordeel bent dat patiënte voorafgaand aan de ingreep een residu van meer dan 50 ml in haar blaas heeft gehad, bent u van mening dat hieruit kan worden afgeleid dat onzorgvuldig is gehandeld aan de zijde van het ziekenhuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit bovenstaande moge blijken dat ik van mening ben dat er bij aanvang van de operatie zeer waarschijnlijk meer dan 50 ml urine in de blaas aanwezig is geweest. Wanneer tevoren bekend was geweest dat mevrouw mictieproblemen had in de zin van bemoeilijkte mictie met residuvorming dan had men wellicht hierop kunnen anticiperen door haar tevoren te katheteriseren of een blaaskatheter te geven. Ten tijde van deze ingreep waren er echter geen aanwijzingen die het operatieteam daarop hadden kunnen attenderen.
[…]
Op de overige door u genoemde punten ga ik verder niet in omdat ik van mening ben dat er niet onzorgvuldig is gehandeld aan de zijde van het ziekenhuis.
In de brief van collega [naam 8] staat ondermeer:
“Maar nu cliënte haar blaas voorafgaand aan de ingreep niet voldoende heeft geleegd of kunnen legen, is de onderliggende/sluimerende blaasproblematiek duidelijk manifest geworden. Dat komt in deze casus uiteraard niet alleen maar door de onderliggende plasproblematiek, maar ook en in het bijzonder door het feit dat de blaas van cliënte duidelijk voller moet zijn geweest dan haar natuurlijk residu (dat vermoedelijk al enigszins afwijkend was) Dat blijft dus de vraag oproepen hoe dat komt en of cliënte haar blaas voorafgaande aan de ingreep überhaupt wel heeft kunnen legen. Deze vraag laat de deskundige in zijn rapport onbeantwoord. Hij geeft slechts aan dat het medisch beleid niet onzorgvuldig is geweest. Dat moge dan wellicht zo zijn, feit blijft dat cliënte met een (veel) te volle blaas de operatie is ingegaan en dat daaruit een blijvende handicap is ontstaan”
Ik zou hier op het volgende willen zeggen:
-het is onmogelijk het verhaal van mevr. [eiser] in het geheel te betrekken,
-uit alle gegevens is niet op te maken hoeveel urine in de blaas zat aan het begin van de ingreep (wel waarschijnlijk, maar het blijft speculeren),
-na afloop van de ingreep bleek er sprake van een zeer volle blaas en is een blaascatheter ingebracht,
-het is aannemelijk dat de blaas op dat moment (..) overrekt is geraakt, hierna is spontane mictie niet meer mogelijk gebleken,
(..) Soms komt mictie weer op gang, maar niet altijd (en leeftijd is hierbij zeker niet de allesbepalende factor). Ook bij jonge patiënten kan dat gebeuren. Daarnaast kan een acute ziekte (zeker met opname en operatie) bij ouderen in het algemeen aanleiding zijn tot het optreden van een verergering van blaasproblemen die van tevoren niet manifest waren (..)
-omdat mevr. [eiser] voor de operatie spontaan kon ‘plassen’, dan is het duidelijk dat de opname en operatie er aan hebben bijgedragen dat nadien spontane mictie niet meer mogelijk bleek te zijn.
Al met al is er sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, met vele ‘what-ifs’ en onzekerheden.