ECLI:NL:RBNNE:2021:575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
18/830088-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en drugshandel in Winschoten met vrijspraak voor drugshandel

Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van mishandeling en drugshandel. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer in Groningen, na een terechtzitting op 8 februari 2021. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R.M. Schaap, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van een slachtoffer op 21 februari 2018 in Winschoten en de verkoop van verdovende middelen in de periode van oktober 2017 tot mei 2018.

De rechtbank oordeelde dat feit 2, de drugshandel, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank vond onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van drugs, ondanks getuigenverklaringen die zijn betrokkenheid suggereerden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, feit 1, de mishandeling, werd wel bewezen. De verdachte had bekend dat hij het slachtoffer had geslagen en geschopt, en getuigen bevestigden deze handelingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van medeplegen, omdat er geen nauwe samenwerking was aangetoond.

In de strafmotivering hield de rechtbank rekening met de ernst van de mishandeling, die plaatsvond in het openbaar en het gevoel van onveiligheid in de samenleving vergrootte. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, maar de rechtbank nam ook in overweging dat hij in de tussentijd positieve ontwikkelingen had doorgemaakt. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830088-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer], -meermalen, althans eenmaal, met een ploertendoder, althans een uitschuifbare wapenstok tegen de heup en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of -meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of -één of meerdere trap(pen) tegen zijn hoofd en/of elders tegen het lichaam te geven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 1 mei 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine en/of MDMA (XTC)
en/of amfetamine zijnde cocaine en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2. Het standpunt van de officier van justitie wordt nader besproken bij de beoordeling door de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Het standpunt van de verdediging wordt nader besproken bij de beoordeling door de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De officier van justitie ziet in de getuigenverklaringen van [naam 1], [naam 2], [slachtoffer] en [naam 3], de anonieme meldingen en het Whatsappbericht van [naam 4], voldoende bewijs voor het in vereniging verkopen van (in ieder geval) cocaïne door verdachte. De verdediging is van mening dat daarvoor onvoldoende bewijs is en wijst erop dat verdachte vaak verkeerde in de groep rond medeverdachte [naam 3], in welke groep gedeald werd, maar dat bij hem geen verdovende middelen zijn aangetroffen en dat geen van de ondervraagde afnemers verdachte aanwijst als verkoper of leverancier van drugs.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier weliswaar verschillende aanwijzingen bevat voor een bepaalde betrokkenheid van verdachte bij de verkoop van verdovende middelen, maar dat wettig en overtuigend bewijs voor het (mede)plegen van het ten laste gelegde ontbreekt.
Verdachte heeft het feit ontkend. De door de officier van justitie genoemde getuigen verklaren slechts summier en in algemene bewoordingen dat verdachte wel drugs verkoopt of aflevert, zonder daarbij concreet in te gaan op de aard en omvang van deze gestelde handel en de precieze rol van verdachte daarbij. Nader bewijs in de vorm van - bijvoorbeeld - bij verdachte aangetroffen drugs, verklaringen van afnemers of telefoongegevens die duiden op drugshandel ontbreekt.
bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Aangever had een autosleutel van mij en wilde die niet teruggeven. Ik reed met onder andere [getuige 1] in een auto toen we aangever zagen. [getuige 1] stapte uit de auto en ging naar aangever. Ik bleef zitten. Aangever en [getuige 1] kregen ruzie. Ik ging er naar toe. Ik heb aangever geslagen en geschopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 februari 2018, opgenomen op pagina 637 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018143394 van 6 juli 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 21 februari 2018 liep ik op het Oldambtsplein te Winschoten. Uit een Golf stapte [verdachte] aan de bestuurderszijde. Ik ken hem van vroeger. [verdachte] kwam op mij afrennen. Hij sloeg mij rennend met zijn rechter vuist tegen mijn rechter oog. Ik zag direct erg wazig. Om mij te beschermen kroop ik in elkaar. Hierop schopte hij mij meerdere keren tegen het hoofd. Hij raakte mij meerdere keren op mijn rechter oogkas.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 mei 2018, opgenomen op pagina 671 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik zag dat [verdachte] uit de auto stapte, op [slachtoffer] afrende en hem een paar klappen gaf.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 februari 2018, opgenomen op pagina 653 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
De bestuurder van de auto stapte uit. Hij rende naar de jongen met het rode haar en gaf hem een paar klappen. Ik herkende de bestuurder als [verdachte].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 februari 2018, opgenomen op pagina 665 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
De bestuurder van de auto stapte uit en rende richting de jongen met het rode haar. De bestuurder gaf de jongen met het rode haar een paar klappen. Hij gaf hem een high-kick in zijn gezicht.
Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft geschopt en geslagen. Uit het dossier volgt dat er even daarvoor ook gevochten is tussen aangever en [getuige 1]. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat vrijspraak volgt voor het ten laste gelegde onderdeel "medeplegen". Er is niet gebleken van een onderlinge rolverdeling, van gemaakte afspraken of van een gezamenlijke uitvoering. Uit de verklaringen die zich in het dossier bevinden volgt dat het door [getuige 1] gepleegde geweld was geëindigd en aangever inmiddels verder was gelopen op het moment dat verdachte aangever aanviel.
Ter zitting heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer, omdat hij [getuige 1] noodzakelijkerwijs moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. De rechtbank passeert dit verweer: uit diverse verklaringen, waaronder die van [getuige 1] zelf, blijkt dat [getuige 1] de aanval op aangever heeft ingezet en dat het juist aangever was die zich tegen die aanranding heeft moeten verdedigen. Deze aanranding door [getuige 1], zo heeft de rechtbank hierboven al overwogen, was al geëindigd op het moment dat verdachte bij aangever kwam en hem schopte en sloeg. Een noodzaak om [getuige 1] te ontzetten was er niet.
Ter zitting heeft verdachte daarnaast aangevoerd dat hem een beroep toekomt op noodweer, omdat hij ook zichzelf heeft moeten verdedigen tegen aangever die hem met een mes aanviel. Ook dit verweer passeert de rechtbank. Zoals uit het voorgaande volgt, is het verdachte geweest die de aanval heeft gekozen waartegen aangever zich heeft moeten verdedigen. Daar komt bij dat uit geen van de in het dossier aanwezige verklaringen, met uitzondering van die van verdachte, volgt dat aangever daadwerkelijk met een mes heeft gedreigd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen in het gezicht en elders tegen het lichaam te slaan en meerdere trappen tegen zijn hoofd en elders tegen het lichaam te geven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk en met oplegging van de voorwaarden zoals door de reclassering geïndiceerd, en een taakstraf van 30 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of beide feiten komt, zou moeten worden volstaan met een sanctie gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, gelet op het tijdverloop en het positieve reclasseringsrapport.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft iemand om voor de rechtbank onduidelijke redenen fors mishandeld. Aangever verkeerde op het moment van de mishandeling in een zeer kwetsbare positie, omdat hij enkele tellen daarvóór door een vriend van verdachte was mishandeld met een wapenstok. De mishandeling vond bovendien op klaarlichte dag plaats in het centrum van Winschoten, in het bijzijn van (winkelend en werkend) publiek. Verdachte heeft hiermee een gevoel van maatschappelijke onrust en onveiligheid veroorzaakt.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat er inmiddels bijna drie jaren verstreken zijn sinds het feit is gepleegd, en dat verdachte blijkens het reclasseringsrapport in deze periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Op dit moment wordt hij in een vrijwillig kader behandeld door Humanitas DMH, waar hij binnenkort start met een behandeling gericht op de agressieregulatie. Er is bovendien sprake van een lopend reclasseringscontact (in een andere zaak), waarin verdachte zich positief opstelt en zich gemotiveerd toont voor behandeling en begeleiding.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voor het onderhavige feit kan worden volstaan met een gevangenisstraf van even lange duur als de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 100,00 ter vergoeding van materiële schade en € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het materiële deel geheel kan worden toegewezen. Het immateriële deel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00 en de rest dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie sluit daarbij aan bij het vonnis in de zaak van [getuige 1], die door de strafrechter is veroordeeld tot vergoeding van ditzelfde bedrag aan [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en betoogd dat de vordering om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij kan zich evenwel vinden in het standpunt van de officier van justitie in het geval toch een bewezenverklaring volgt.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade materiële heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vast op € 300,00. Tevens zal de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf 21 februari 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zeventien (17) dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/830088-18, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2018. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van acht (8) dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 100,00 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2021.