Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van mishandeling en drugshandel. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer in Groningen, na een terechtzitting op 8 februari 2021. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R.M. Schaap, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van een slachtoffer op 21 februari 2018 in Winschoten en de verkoop van verdovende middelen in de periode van oktober 2017 tot mei 2018.
De rechtbank oordeelde dat feit 2, de drugshandel, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank vond onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van drugs, ondanks getuigenverklaringen die zijn betrokkenheid suggereerden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, feit 1, de mishandeling, werd wel bewezen. De verdachte had bekend dat hij het slachtoffer had geslagen en geschopt, en getuigen bevestigden deze handelingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van medeplegen, omdat er geen nauwe samenwerking was aangetoond.
In de strafmotivering hield de rechtbank rekening met de ernst van de mishandeling, die plaatsvond in het openbaar en het gevoel van onveiligheid in de samenleving vergrootte. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, maar de rechtbank nam ook in overweging dat hij in de tussentijd positieve ontwikkelingen had doorgemaakt. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.