In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiser en een maatschap over de hoogte van de goodwillvergoeding bij de uittreding van de eiser uit de maatschap. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Luijendijk, vordert een bedrag van € 36.944,- van de maatschap, die wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Hermesdorf. De eiser is per 31 december 2018 uit de maatschap getreden en er is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de voorwaarden voor de goodwillvergoeding zijn vastgelegd. De maatschap heeft echter een lagere goodwillvergoeding vastgesteld dan de eiser had verwacht, omdat zij correcties heeft toegepast op de winst uit het jaarrapport over de laatste drie jaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap de goodwillvergoeding niet mocht corrigeren met incidentele opbrengsten en kosten, omdat dit in strijd is met de afspraken in de maatschapsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op de gevorderde goodwillvergoeding van € 36.944,-, omdat de correcties niet zijn goedgekeurd door de maatschapvergadering, zoals vereist in de overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser toe en veroordeelt de maatschap in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de afspraken in de maatschapsovereenkomst en de noodzaak voor een unanieme goedkeuring van correcties op de goodwillvergoeding. De rechtbank heeft de maatschap ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente en de proceskosten aan de zijde van de eiser.