ECLI:NL:RBNNE:2021:5741

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/19/130439 / HA ZA 20-46
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van de goodwillvergoeding bij uittreding uit een openbare maatschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiser en een maatschap over de hoogte van de goodwillvergoeding bij de uittreding van de eiser uit de maatschap. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Luijendijk, vordert een bedrag van € 36.944,- van de maatschap, die wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Hermesdorf. De eiser is per 31 december 2018 uit de maatschap getreden en er is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de voorwaarden voor de goodwillvergoeding zijn vastgelegd. De maatschap heeft echter een lagere goodwillvergoeding vastgesteld dan de eiser had verwacht, omdat zij correcties heeft toegepast op de winst uit het jaarrapport over de laatste drie jaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap de goodwillvergoeding niet mocht corrigeren met incidentele opbrengsten en kosten, omdat dit in strijd is met de afspraken in de maatschapsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op de gevorderde goodwillvergoeding van € 36.944,-, omdat de correcties niet zijn goedgekeurd door de maatschapvergadering, zoals vereist in de overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser toe en veroordeelt de maatschap in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de afspraken in de maatschapsovereenkomst en de noodzaak voor een unanieme goedkeuring van correcties op de goodwillvergoeding. De rechtbank heeft de maatschap ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente en de proceskosten aan de zijde van de eiser.

Uitspraak

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/130439 / HA ZA 20-46
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E. Luijendijk te Utrecht,
tegen
1 [gedaagde sub 1]
wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. C.M. Hermesdorf te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de maatschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 12 maart 2020;
  • de conclusie van antwoord met producties van 29 april 2020;
  • de conclusie van repliek met producties van 19 juni 2020;- de conclusie van dupliek met producties van 5 augustus 2020; - de akte uitlating producties van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen exploiteerden gezamenlijk de dierenartsenpraktijk ' [naam] ' in de vorm van een openbare maatschap. In de maatschapsovereenkomst van 1 januari 2015 zijn de rechten en plichten van de maten opgenomen.
2.2.
In de maatschapsovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
'
Artikel 18.
Afspraken betreffende goodwill, onroerend goed en kapitaal bij in- en uittreden van vennoten
1.
Definities.
a. Goodwill van de totale maatschap:
de gemiddelde winst over de laatste drie jaren uit het jaarrapport van de maatschap verminderd met het fictief matendeel en incidentele inkomsten en kosten, vermenigvuldigd met de goodwillfactor zoals uitgewerkt in de bij lid 2. bedoelde spreadsheet.
(…)
d. Incidentele inkomsten en kosten (BBL):
incidentele opbrengsten en kosten waarvoor met algemene stemmen in de maatschapvergadering is besloten deze buiten de goodwill berekening te houden.
(…)
2.
Goodwill.
(…)
Bij het uittreden van vennoten zal door de achterblijvende vennoten goodwill uitgekeerd worden aan de vertrekkende vennoot. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag "goodwill totale DAP" gedeeld door het aantal vennoten voor uittreding.
De spreadsheet aan de hand waarvan de goodwill wordt bepaald, is in het bezit van iedere vennoot en van de maatschapsaccountant.
Als aanvulling op de AUV-advies rapportage wordt ieder jaar direct nadat het maatschapsjaarrapport beschikbaar is aan de hand van deze spreadsheet de goodwill bepaald. Een uitdraai van deze spreadsheet wordt door alle vennoten na controle voor akkoord ondertekend. (…)'
2.3.
Per 31 december 2018 is [eiser] uit de maatschap getreden. Partijen hebben de afspraken over de uittreding vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 27 november 2017. Onder andere is afgesproken dat [eiser] in verband met zijn uittreding een goodwillvergoeding krijgt uitgekeerd. In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
'
2. Financiële afwikkeling
2.1 2.1
2.1Goodwill
Ter zake de goodwill wordt aan de heer [eiser] door de maatschap een bedrag uitgekeerd, gelijk aan het bedrag "goodwill totale DAP" gedeeld door het aantal vennoten voor uittreding. De goodwillfactor is met inachtneming van het maatschapscontract meest recent vastgesteld op 27 maart 2018 op 3,31 en bedraagt€ 273.619,-(zie bijlagen 1 t/m 3). (…)
2.6 2.6
2.6Definitieve vaststelling en betaling
De in de bepaling 2.1 t/m 2.4 genoemde bedragen zijn gebaseerd op de jaarrekening over 2017 en conform de opstelling door de accountant, zie bijlage 4.
(…)
De aan de heer [eiser] ingevolge de bepalingen 2.1 t/m 2.5 toekomende bedragen zullen definitief worden vastgesteld, conform de voor de voorlopige vaststelling gehanteerde systematiek, zodra de jaarstukken over 2018 gereed zijn. Dit is te verwachten rond mei 2019. (…)'
2.4.
In bijlage 1 van de vaststellingsovereenkomst is de berekening opgenomen van de goodwill van de totale maatschap per 31 december 2017, die is vastgesteld op € 273.619,-. Voorafgaand aan de berekening is verwezen naar de definitie van 'goodwill van de totale maatschap', zoals opgenomen artikel 18 lid 1a van de maatschapsovereenkomst. De berekening is als volgt:
'
2015 2016 2017
Resultaat 1.144.503 1.030.803 1.090.935
-/- fictief matendeel-581.080 -595.680 -601.520
563.423 435.123 489.415
Gemiddelde winst over de laatste drie jaar 495.987 (a)
Goodwillfactor vastgesteld 27 maart 2018 3,31 (b)
Goodwill van de totale maatschap 1.641.717 (a) x (b)
Aantal vennoten (aantal stemgerechtigden) 273.619 (gedeeld door 6)'
2.5.
Op 4 september 2019 heeft de maatschap de goodwillberekening over 2018 naar [eiser] toegestuurd. Uit deze berekening volgt dat het bedrag aan goodwill dat aan [eiser] toekomt € 184.138,- bedraagt. Bij de vaststelling van de totale goodwill van de maatschap zijn diverse bedragen gecorrigeerd op het resultaat. Daarnaast is de geactiveerde goodwill van de door de maatschap aangekochte website ' [naam website] ' in mindering gebracht op de vastgestelde goodwill van de totale maatschap. Beide correcties hebben tot een afname geleid van de goodwillwaarde per uittredende maat.
2.6.
Het voorgaande laat zich als volgt cijfermatig weergeven:
2016 2017 2018
Resultaat 1.090.935 1.030.803 885.079
Correcties -55.589 -34.322 -22.547
Gecorrigeerd resultaat 1.035.346 996.481 862.532 fictief matendeel -595.680 -601.520 -607.360Totaal439.666 394.961 255.172
Gemiddelde overwinst over drie jaar 363.266 (a)
Goodwillfactor 3,31 (b)
Goodwill totale praktijk 1.202.411 (a) x (b)
Geactiveerde goodwill ( [naam website] ) 97.582
Totaal na aftrek [naam website] 1.104.830
Waarde per maat uittreden 184.138 (gedeeld door 6)
2.7.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de toegepaste correcties. Op 19 oktober 2019 heeft [eiser] de maatschap verzocht om uit te gaan van de goodwillvergoeding zonder correcties. Dit zou betekenen dat hem een bedrag van € 221.082,- toekomt. De maatschap heeft dit verzoek niet opgevolgd en heeft een goodwillvergoeding van € 184.138,- aan [eiser] uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1. [
[eiser] vordert - samengevat - de maatschap hoofdelijk te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
I- een bedrag van € 36.944,-, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderdmet buitengerechtelijke kosten en rente;
II- de kosten van het geding, vermeerderd met rente;
III- de nakosten ad € 199,- indien en voor zover niet binnen 14 dagen aan het vonnis wordtvoldaan.
3.2. [
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij nakoming wenst van de vaststellingsovereenkomst, althans van de maatschapsovereenkomst. In artikel 2.1 en 2.6 van de vaststellingsovereenkomst en artikel 18.1 en 18.2 van de maatschapsovereenkomst is bepaald op welke wijze de goodwill wordt vastgesteld. [eiser] stelt dat hieruit volgt dat geen correcties toegepast mogen worden, althans dat dit alleen toegestaan is als met algemene stemmen
daartoe is besloten. Volgens [eiser] is er geen dergelijk besluit genomen, waardoor de correcties in strijd zijn met de vaststellingsovereenkomst, althans maatschapsovereenkomst. Voor zover de goodwillvergoeding wel gecorrigeerd zou mogen worden, heeft [eiser] inhoudelijke bezwaren tegen de afzonderlijke correcties aangevoerd. De gecorrigeerde kosten betreffen geen incidentele kosten en de correctie [naam website] is onaanvaardbaar omdat [eiser] niet zal profiteren van de toekomstige winst uit [naam website] . Tot slot stelt [eiser] zich uiterst subsidiair op het standpunt dat de doorgevoerde correcties naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
3.3.
De maatschap concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. De maatschap is van mening dat op grond van de vaststellingsovereenkomst en de maatschapsovereenkomst wel degelijk correcties toegepast mochten worden. De maatschap betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming. In reactie op de inhoudelijke bezwaren tegen de correcties heeft de maatschap een toelichting gegeven de grondslag van de correcties en daarbij aangegeven dat sprake is van in de branche gebruikelijke correcties. Tot slot heeft de maatschap aangevoerd dat de correctie van [naam website] is toegepast om te voorkomen dat [eiser] dubbel profiteert van de goodwill.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gehanteerde systematiek voor de berekening van de goodwillvergoeding, zoals bepaald in de vaststellingsovereenkomst en de maatschapsovereenkomst, staat tussen partijen niet ter discussie. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de in artikel 2 lid 1 en 6 van de vaststellingsovereenkomst en artikel 18 lid 1 en 2 van de maatschapsovereenkomst beschreven berekeningsmethode.
4.2.
De kern van het geschil ziet op de vraag of bij de bepaling van de aan [eiser] toekomende goodwillvergoeding incidentele inkomsten en kosten gecorrigeerd mochten worden op de winst uit het jaarrapport over de laatste drie jaren of op de goodwill van de totale maatschap.
Ruimte voor correcties
4.3.
Primair heeft [eiser] aangevoerd dat er in het geheel geen ruimte bestaat om correcties toe te passen, aangezien de definitieve goodwillvergoeding op grond van artikel 2.6 van de vaststellingsovereenkomst wordt bepaald conform de voor de voorlopige vaststelling gehanteerde systematiek. De rechtbank volgt dit standpunt niet. [eiser] gaat er namelijk aan voorbij dat in de bijlage van de vaststellingsovereenkomst, voorafgaand aan de berekening van de voorlopige goodwillvergoeding, is verwezen naar artikel 18 lid 1a van de maatschapsovereenkomst. Dit artikel laat wel degelijk ruimte voor de correctie van incidentele inkomsten en kosten bij de vaststelling van de goodwill.
Geen besluit van maatschap
4.4.
Subsidiair heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend correcties toegepast mogen worden indien de maatschapsvergadering daartoe met algemene stemmen heeft besloten. Een dergelijk besluit is volgens [eiser] niet genomen bij de vaststelling van de goodwill per 31 december 2018, waardoor de correcties ten onrechte zijn toegepast. De rechtbank overweegt dat de maatschap dit niet heeft weersproken en stelt daarom vast dat een dergelijk besluit niet is genomen. Dit betekent dat het doorvoeren van correcties in beginsel in strijd is met artikel 18 lid 1a in samenhang met artikel 18 lid 1d van de maatschapsovereenkomst.
Bestendige en gebruikelijke gedragslijn
4.5.
De maatschap heeft echter verschillende argumenten aangevoerd op basis waarvan zij van mening is dat de goodwill wel degelijk op de juiste wijze is vastgesteld. In de kern komen deze argumenten erop neer dat de maatschap de bestendige en gebruikelijke gedragslijn voor vaststelling van de goodwill heeft gevolgd. De verschillende argumenten worden hierna besproken.
4.6.
Allereerst heeft de maatschap aangevoerd dat in het verleden is afgesproken dat de goodwill door een externe deskundige, te weten Vet Bedrijfsadvies, wordt berekend. Hiervoor is gekozen om discussie binnen de maatschap te voorkomen. De rechtbank overweegt dat de maatschap deze afspraak niet verder heeft onderbouwd. Zo heeft de maatschap niet duidelijk gemaakt wanneer deze afspraak is gemaakt en wat de afspraak precies inhoudt. Zelfs indien vast zou komen te staan dat deze afspraak in het verleden is gemaakt, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat de maatschap geen enkele rol meer heeft bij de vaststelling van de goodwill en correcties. Gelet op de maatschapsovereenkomst is het uiteindelijk aan de maatschap om een beslissing te nemen over het al dan niet corrigeren van incidentele inkomsten en kosten, alsmede om de goodwill definitief vast te stellen.
4.7.
Daarnaast heeft de maatschap gewezen op artikel 9 lid 4 van de maatschapsovereenkomst, waarin is bepaald dat de accountant, [naam] , bindend beslist over de kwalificatie van bepaalde kosten en opbrengsten. De accountant heeft in dit geval aangegeven de toegepaste correcties
begrijpelijk zijn. De rechtbank gaat ook aan dit argument voorbij. Artikel 9 lid 4 van de maatschapsovereenkomst heeft namelijk - in tegenstelling tot artikel 18 lid 1 van de maatschapsovereenkomst - geen betrekking op de vaststelling van de goodwill. Uiteraard staat het de maatschap vrij om extern advies in te winnen, al dan niet van een accountant, maar zoals hiervoor is overwogen moet de maatschap op grond van de maatschapsvergadering uiteindelijk zelf het besluit nemen om bij de vaststelling van de goodwill bepaalde incidentele inkomsten en kosten te corrigeren.
4.8.
De maatschap heeft verder nog aangevoerd dat over de jaren 2016 en 2017 ook correcties hebben plaatsgevonden, waardoor de vaststelling over 2018 in lijn is met eerdere jaren. [eiser] heeft tegen die eerdere vaststellingen niet geprotesteerd. Door [eiser] is hier tegen ingebracht dat de correcties over 2016 en 2017 met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd en pas op 26 juli 2018 ter kennisgeving met hem zijn gedeeld. Op dat moment was al duidelijk dat hij de maatschap zou verlaten en was hij niet meer bij de maatschapsvergaderingen aanwezig.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat er in 2018 met terugwerkende kracht correcties zijn doorgevoerd. Dit blijkt onder andere uit de verklaring van [naam] , die namens Vet Bedrijfsadvies vanaf de zomer van 2018 de goodwill berekening voor de maatschap uitvoert: '
(…) Hiervoor is het overzicht van bijlage 5 opgesteld, waarin met terugwerkende kracht ook de twee systematiek wijzigingen (m.b.t.
dubieuze debiteuren en afschrijvingen pand tot 50% van WOZ waarde, die vanaf 2018 doorgevoerd zijn bij alle praktijken) op de historische jaren (vanaf 2013) zijn toegepast'. Hieruit volgt direct ook dat het in de jaren voorafgaand aan 2018 niet gebruikelijk was om deze correcties toe te passen, aangezien wordt gesproken over twee systematiek wijzigingen. [eiser] heeft ter aanvulling hierop ook nog gewezen op de goodwillberekening per 31 december 2015, die is vastgesteld voorafgaand aan de toetreding van een maat tot de maatschap. In die berekening werden geen incidentele inkomsten en kosten in mindering gebracht op de goodwill van de totale praktijk. Dit betekent dat uit de bestendige gedragslijn van de maatschap niet blijkt dat de correcties elk jaar werden toegepast bij de vaststelling van de goodwill van de praktijk.
Redelijkheid en billijkheid
4.10.
Tot slot heeft de maatschap aangevoerd dat de correcties ervoor zorgen dat een reële goodwillvergoeding wordt voldaan. De door Vet Bedrijfsadvies gehanteerde goodwillsystematiek is marktconform en wordt ook bij andere vergelijkbare praktijken toegepast. De correcties moeten daarom naar mate van redelijkheid en billijkheid te worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat ook dit argument niet slaagt. Het zou weliswaar zo kunnen zijn dat de door de maatschap vastgestelde goodwillvergoeding marktconform is en dat de doorgevoerde correcties gebruikelijk zijn in de branche, maar uiteindelijk is hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken doorslaggevend. Zoals hiervoor is overwogen is in de maatschapsovereenkomst bepaald dat correcties uitsluitend worden doorgevoerd als de maatschapsvergadering daartoe met algemene stemmen besluit. In dit geval is een dergelijk besluit niet genomen. Daar komt bij dat op 26 juli 2018 de correcties over 2016 en 2017 met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd. De vaststellingsovereenkomst met [eiser] is daarna gesloten, namelijk op 27 november 2018. Niet gesteld of gebleken is dat partijen de berekening van 26 juli 2018 als uitgangspunt hebben gebruikt bij de onderhandeling over de uittreding. In de bijlage van de vaststellingsovereenkomst, waarnaar in artikel 2.1 wordt verwezen, is een goodwillberekening over 2017 opgenomen die geen correcties bevat. De rechtbank is al met al van oordeel dat er geen correcties doorgevoerd mochten worden. Een beroep op de redelijkheid en billijkheid brengt hier geen verandering in.
4.11.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de vaststelling van de aan [eiser] toekomende goodwillvergoeding de winst uit het jaarrapport over de laatste drie jaren en de goodwill van de totale maatschap niet gecorrigeerd mochten worden met incidentele opbrengsten en kosten. De rechtbank komt daarom niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de afzonderlijke correcties. Dit betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling van € 36.944,wordt toegewezen.
Rente
4.12.
Gelet op het bepaalde in artikel 2.8 van de maatschapsovereenkomst zal niet de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW worden toegewezen, maar de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. [eiser] heeft weliswaar met de maatschap gecorrespondeerd over de goodwillvergoeding, maar een duidelijke aanmaning heeft [eiser] niet verstuurd. De enige concrete poging om de maatschap tot voldoening buiten rechte te bewegen is de brief van 12 februari 2020 met conceptdagvaarding. Deze beperkte werkzaamheden rechtvaardigen niet dat de maatschap een vergoeding daarvan aan [eiser] verschuldigd is; deze kosten zijn krachtens artikel 241 Rv begrepen in de proceskosten.
Proceskosten
4.14.
De maatschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • dagvaarding € 100,89
  • griffierecht € 937,00
  • salaris advocaat

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 36.944,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.840,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van
volledige betaling,
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de maatschap niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoo, rechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.
1