ECLI:NL:RBNNE:2021:5739

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
8930357
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in huurovereenkomst met vordering tot ontbinding en ontruiming

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 september 2021 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen de Stichting Nijestee en twee gedaagden, die zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats zijn. De eiseres, Nijestee, vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagden volgens haar niet hun hoofdverblijf in de woning hebben. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de gedaagden sinds 2012 niet in het gehuurde wonen, en dat er geen bewijs is geleverd dat de gedaagden het gehuurde onderverhuren. De gedaagden zijn toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat zij niet in het gehuurde verblijven. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere bewijslevering. De rechter heeft benadrukt dat de gedaagden hun hoofdverblijf in het gehuurde moeten hebben volgens de huurovereenkomst en dat de tekortkomingen in de nakoming van deze verplichtingen de ontbinding van de huurovereenkomst kunnen rechtvaardigen. De zaak zal verder worden behandeld op 5 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 8930357 \ CV EXPL 20-9228
Vonnis van de kantonrechter d.d. 7 september 2021
inzake
De stichting
Stichting Nijestee,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.E. van der Wijk,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,
beiden zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
gedaagden,
gemachtigde: mr. S.J. van der Aart.
Eiseres zal hierna ''Nijestee'' worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk
'' [gedaagden] '' en individueel '' [gedaagde sub 1] '' en '' [gedaagde sub 2] '' worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 maart 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van 1 juni 2021 zijdens Nijestee, ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de akte overlegging producties van 11 juni 2021 zijdens Nijestee, ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de mondelinge behandeling van 14 juni 2021, waar namens Nijestee is verschenen
[vertegenwoordiger Nijestee] , bijgestaan door mr. C.E. van der Wijk. Tevens zijn verschenen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , bijgestaan door mr. S.J. van der Aart.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die tussen partijen vaststaan, omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
Met ingang van 1 januari 2000 bestaat tussen [gedaagden] , als huurder, en Nijestee, als verhuurder, een huurovereenkomst met betrekking tot de zelfstandige woning staande en gelegen aan de [het gehuurde] (hierna te noemen: ''het gehuurde''). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte, versie 25 mei 1999, (hierna te noemen: ''algemene huurvoorwaarden'') van toepassing verklaard.
2.3.
In de algemene huurvoorwaarden zijn - onder meer - de volgende bepalingen opgenomen:
''(…)
Artikel 7
1. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan
gegeven bestemming van woonruimte gebruiken.
2. Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf bewonen en er zijn
hoofdverblijf hebben.
3. Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt.
4. Huurder mag niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder het gehuurde in
zijn geheel of gedeeltelijk onderverhuren of in gebruik geven aan derden.
Voor het onderverhuren of in gebruik geven van een gedeelte van het gehuurde zal die toestemming
door verhuurder worden gegeven mits de huurder zelf het gehuurde als hoofdverblijf heeft en er
geen sprake is van overbewoning waardoor verhuurder schade zou kunnen lijden.
2.4.
Op 14 mei 2012 heeft Nijestee een overlastmelding van [omwonende] , woonachtig op [huis 2] , ontvangen over [gedaagden] Gemeld werd dat sprake was van stankoverlast door een uilenverblijf in de tuin en dat [gedaagden] ondergedoken zou zitten in verband met een fraudeonderzoek van de politie.
2.5.
Bij brief van 24 mei 2012 heeft Nijestee - onder meer- het volgende aan [gedaagden] geschreven:
''(…)
In het telefoongesprek geeft u aan dat de tuin niet stinkt en dat u de woning niet onderverhuurt of onderverhuurd heeft. Ik heb inmiddels weer klachten ontvangen over de stank.
Ik verzoek u dringend omvoor 28 mei 2012maatregelen te treffen tegen de stank, door de uilenhokken schoon te spuiten en de rommel in uw tuin op te ruimen. (…)
Op6 juni 2012 om 14.00 uurkom ik bij u langs om de wijze van bewoning met u te bespreken.
(…)''
2.6.
Bij brief van 26 juli 2012 heeft Nijestee - onder meer - het volgende aan [gedaagden] geschreven:
''(…)
Op 13 juni 2012 heb ik u gesproken over uw woonsituatie. Ik heb toen aangegeven dat u de huur moet opzeggen als u uw hoofdverblijf niet in de woning heeft. U heeft aangegeven er binnen zes weken te gaan wonen.
Opdonderdag 2 augustus 2012 om 11.00 uurkom ik bij u langs om dit te controleren.
(…)''
2.7.
Bij brief van 2 augustus 2012 heeft Nijestee - onder meer - het volgende aan
[gedaagden] geschreven:
''(…)
Op 1 augustus 2012 heeft u de afspraak voor 2 augustus afgezegd omdat u dan met vakantie bent. Ik ben vervolgens op 1 augustus 2012 zonder vooraankondiging bij u langs geweest om te kijken of u thuis was. U was niet aanwezig, de gordijnen zaten dicht.
Op 2 augustus heb ik u gebeld. U heeft aangegeven dat u er soms woont en vervolgens weer dat u er niet woont omdat u man weg is en u er niet alleen kan wonen. Dit is al weken van toepassing. In het vorige gesprek heeft u aangegeven dat u geen meubels in de woning heeft staan en dat deze besteld worden. Daarom kon u niet in de woning wonen. Ik heb toen met u afgesproken dat u binnen zes weken de woning zou gaan betrekken.
Ik heb begrepen dat een brandmelder piepte omdat de batterij op is; dit was buiten te horen. Als u hier zou wonen, zou u dit oplossen omdat het stoort. Daarnaast brengt u afval naar de container, neemt de post mee en bent dan weer weg.
(…)''
2.8.
Bij brief van 28 september 2012 heeft Nijestee - onder meer - het volgende aan [gedaagden] geschreven:
''(…)
Op 28 september 2012 ben ik bij u geweest en heb ik u gesproken over uw woonsituatie. Met deze brief bevestig ik het gesprek.
U verblijft veel bij uw ouders en schoonouders omdat uw man in Duitsland verblijft. Het is onduidelijk wanneer hij terug kan komen en u samen de woning weer gaat bewonen. Rond december zal hierover meer bekend zijn. U verwacht wel dat hij weer terug kan komen. De woning is minimaal ingericht en er is geen geld om de woning volledig in te richten. Dit is een van de redenen dat u er weinig verblijft. Andere redenen zijn dat u zich niet veilig/prettig voelt zonder uw man en er sprake is van psychische problemen.
(…)''
2.9.
Bij brief van 27 januari 2014 heeft Nijestee - onder meer - het volgende aan
[gedaagden] geschreven:
''(…)
Ik heb signalen waaruit blijkt dat u de woning nog steeds niet bewoont. Omwonenden geven aan dat u er komt om de post op te halen, soms komt u er weken niet. Enexis heeft de afgelopen maanden vaak contact met u gezocht omdat u de levering van gas en elektra had stopgezet in juni 2013. Dit is niet mogelijk als een woning bewoond wordt. De verwarmingsbuizen zullen barsten als het vriest. Hier wordt u voor verantwoordelijk gehouden. U reageerde niet op oproepen van Enexis. Zij hebben nu het gas afgesloten en zijn van plan om elektra ook af te sluiten. Daarnaast is er recentelijk een inval van de politie geweest, omdat er sprake zou zijn van hennepteelt. Dit is niet aangetroffen, maar zij gaven wel aan dat de woning niet bewoond wordt. Er staan winkelbenodigdheden en andere goederen in opslag. In de douche ligt vloerbedekking en de douche staat vol dozen. Ook zijn er geen bedden in de woning.
Nijestee is van plan om een juridische procedure te starten met als doel ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen.
(…)
U kunt een procedure voorkomen door de huur voor 10 februari 2014 met bijgaande opzegformulier op te zeggen of contact met mij op te nemen.
(…)''
2.10.
[gedaagden] is niet overgegaan tot opzegging van de huurovereenkomst.
2.11.
Bij e-mail van 2 en 9 februari 2014 heeft [gedaagde sub 2] - onder meer -, zakelijk weergegeven, aan Nijestee geschreven dat hij zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde.
2.12.
Bij vonnis van 12 november 2014 van deze rechtbank, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, (hierna te noemen: ''het strafvonnis'') is [gedaagde sub 2] veroordeeld voor het meerdere malen plegen van witwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft [gedaagde sub 2] een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd dat [gedaagde sub 2] in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In het vonnis is - onder meer - het volgende overwogen:
''(…)
Ook overigens is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat [verdachte] in de woning in de [straat 3] zou gaan wonen en dat dat van aanvang af ook de bedoeling is geweest. . Dat de [adres 3] het toekomstige woonadres van [verdachte] zou worden, heeft [verdachte] verhuld door een schijnconstructie namelijk door het voorwenden van de huren van een kamer in Duitsland en het huren van een woning in de [straat 4] . De door [verdachte] in dit verband afgelegde verklaringen acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Nu bovendien niet is gebleken dat [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode over legale inkomsten beschikte waaruit de kosten voor de hypothecaire lening voldaan konden worden, kan buiten redelijke twijfel worden aangenomen dat de gelden die hiervoor nodig waren door [verdachte] aan hem zijn verstrekt.
Aldus heeft [verdachte] de bouw van de woning aan de [adres 3] feitelijk zelf gefinancierd en heeft hij zelf het woongenot van deze woning gehad, waarbij de criminele herkomst van het geld daarvoor is gebruikt (de gehele of gedeeltelijke zwarte omzet van de door hem beheerde stichtingen) door de toegepaste schijnconstructie dat [medeverdachte] de koper en bewoner van deze woning zou zijn verhuld.
(…)''
2.13.
[gedaagde sub 2] heeft acht maanden in detentie doorgebracht.
2.14.
[gedaagde sub 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde veroordeling.
2.15.
F. de Wals, inspecteur bij de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Groningen heeft bij rapport van 23 februari 2015 (hierna te noemen: ''het rapport''), onder meer, het volgende verklaard:
''(…)
Op maandag 23 februari 2015 omstreeks 14.30 uur bevond ik mij bij het adres [het gehuurde] te Groningen. Ik bevond mij daar om een brief uit te reiken aan de heer [gedaagde sub 2] die in eerdere contacten aan gaf woonachtig te zijn op voornoemd adres.
Ik zag dat de luxaflex gesloten waren. Ik zag door de spleten van de luxaflex dat ook de gordijnen. gesloten waren. Op diverse aanbellen werd niet gereageerd.
Ik werd vervolgens aangesproken door een paar buurtbewoners. Deze vertelden dat het adres [het gehuurde] niet meer bewoond werd en dat de bewoners zouden wonen op de [straat 3] in dat hele grote huis. Mij is bekend dat dit het adres [ander huis] is. De bewoners van de [het gehuurde] hadden enige tijd geleden het huis helemaal leeggehaald en kwamen nog één keer in de twee à drie maand om de rommel op te ruimen.
De bewoonster van [het gehuurde] zou zich verplaatsen in een klein autootje die volgens een van de buurtbewoners zeer regelmatig aan de [straat 3] geparkeerd zou staan.
Ik, rapporteur, probeer al geruime tijd met de heer [gedaagde sub 2] in contact te komen. Aangezien ik vanaf september 2014 wekelijks in de [straat 4] kom en dan voor de [het gehuurde] langs rij, kijk ik altijd of er iemand aanwezig is. Er werden door mij echter geen bewegingen waargenomen die op bewoning deden lijken. De luxaflex was altijd neergelaten en nimmer stond aan de voorzijde een raam open, ik ben nooit aan de achterzijde van het pand geweest.
(…)''
2.16.
Bij brief van 10 juni 2020 heeft Nijestee - onder meer - aan [gedaagden] geschreven:
''(…)
U heeft in uw woning een cv-installatie en/of warmtetoestel. Het onderhoud van deze cv-installatie en/of dit warmwatertoestel wordt in opdracht van Nijestee uitgevoerd door de Energiewacht. De Energiewacht heeft diverse pogingen gedaan in contact met u te komen, om een afspraak te maken voor controle van de installatie. Jammer genoeg heeft u hier niet op gereageerd.
(…)''
2.17.
Bij aangetekende brief van 12 juni 2020 heeft Nijestee - onder meer - aan [gedaagde sub 1] geschreven:
''(…)
Nijestee wil graag dat u de huurovereenkomst van de woning aan de [het gehuurde] opzegt. De reden hiervoor is dat u de woning niet bewoont. U bent verplicht de woning te bewonen en uw hoofdverblijf in de woning te hebben.
Dat u de woning niet bewoont blijkt uit het volgende:
- bij huisbezoeken wordt er nooit iemand aangetroffen;
- u reageert niet op verzoeken voor het onderhoud van de cv;
- omwonenden melden al langer dat niemand in de woning woont;
- u staat niet ingeschreven in de 'Basisregistratie personen' op dit adres;
- u heeft diverse pogingen gedaan om de woning zonder toestemming onder te verhuren of aan anderen in gebruik te geven.
(…)''
2.18.
Op 13 juli 2020 heeft Enexis contact opgenomen met Nijestee over de aansluiting van elektra en gas. Enexis heeft Nijestee gemeld dat [huurder 1] en [huurder 2] op 19 juni 2020 hebben verzocht om een heraansluiting in het gehuurde. Desgevraagd heeft Enexis gemeld dat de vorige huurders, [gedaagden] , in 2013 zijn afgesloten van gas en licht. Deze gebeurtenis heeft Nijestee vastgelegd in een verslag.
2.19.
Op 1 maart 2021 heeft een omwonende aangifte van belediging/smaad gedaan (vastgelegd in een proces-verbaal van 4 maart 2021) tegen [gedaagden] , waarbij zij - onder meer - het volgende heeft verklaard:
''(…)
De buren van [het gehuurde] verblijven inderdaad al bijna acht jaar niet meer in deze woning (…)
Wij denken alleen laat er een gezin in, nu zij toch ergens anders verblijven en de woning al geruime tijd leeg staat.
(…)''

3.De vordering en het verweer

3.1.
Nijestee vordert, verkort weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst, veroordeling van [gedaagden] tot ontruiming van het gehuurde binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis en hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de proceskosten.
3.2.
Nijestee legt naast de vaststaande feiten, samengevat weergegeven, aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden] is op grond van de huurovereenkomst en artikel 7 lid 2 van de algemene huurvoorwaarden verplicht om het gehuurde gedurende de huurtijd zelf te bewonen en om zijn hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. [gedaagden] schiet ernstig tekort in de nakoming van deze verplichting, omdat [gedaagden] al sinds 2012 niet meer in het gehuurde woont. Ook schiet [gedaagden] tekort in de nakoming van de huurovereenkomst door in strijd met artikel 7 lid 4 van de algemene huurvoorwaarden het gehuurde onder te verhuren dan wel in gebruik te geven aan andere personen. Deze tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagden] zijn dusdanig ernstig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Nijestee in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling vanaf veertien dagen na het wijzen van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening. Hij voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft en dat van onderverhuur geen sprake is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door niet zijn hoofdverblijf te hebben in het gehuurde en het gehuurde aan derden onder te verhuren dan wel in gebruik te geven en indien dit het geval is, of deze tekortkoming(en) van voldoende gewicht zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, gelet op de gevolgen voor de huurder, te rechtvaardigen.
4.2.
Niet in geschil is dat [gedaagden] op grond van artikel 7 lid 2 van de algemene huurvoorwaarden gehouden is het gehuurde zelf te bewonen en er zijn hoofdverblijf te hebben. Het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde levert in dit geval dus een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. Ook is niet in geschil dat
[gedaagden] op grond artikel 7 lid 4 van de algemene huurvoorwaarden het gehuurde niet mag onderverhuren dan wel in gebruik mag geven aan derden.
4.3.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze bepaling brengt de, op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde, rechtsregel tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn en kan niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol worden toegekend. Dat geldt ook ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte. Bij een vordering tot ontbinding van een dergelijke overeenkomst weegt de rechter het gewicht van de tekortkoming in verhouding tot het woonbelang van de huurder. [1]
Bewijslastverdeling
4.4.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient Nijestee, die zich hierop beroept, te stellen en (bij voldoende betwisting) te bewijzen dat [gedaagden] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft (gehad) en het gehuurde heeft onderverhuurd. Dit neemt echter niet weg dat van [gedaagden] als huurder mag worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting. De kantonrechter overweegt tegen deze achtergrond als volgt.
Het feitelijk bewonen van de woning/het hebben van zijn hoofdverblijf
4.5.
Naar vaste rechtspraak geldt dat iemand zijn hoofdverblijf heeft op de plaats waar iemand werkelijk woont, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt en zijn goederen en eigendommen beheert, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren.
4.6.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagden] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft verwijst Nijestee onder andere naar de volgende schriftelijke bewijsstukken:
- correspondentie tussen Nijestee en [gedaagden] daterend uit de periode 2012 tot en met 2020, waarin Nijestee, verkort weergegeven, aan [gedaagden] mededeelt dat [gedaagden] niet in het gehuurde woont, dat omwonenden constateren dat het gehuurde leegstaat en [gedaagden] geplande huisbezoeken van Nijestee aan hem afzegt.
- het rapport van de gemeente Groningen van 23 februari 2015, waarin de inspecteur onder meer heeft verklaard dat hij niemand aantrof op het adres [het gehuurde] en omwonenden hem aanspraken dat de [het gehuurde] niet bewoond wordt.
- overlastmeldingen van omwonenden van 14 mei 2012 en 26 mei 2020, waarin onder meer wordt geklaagd over stankoverlast.
- een verslag van een telefoongesprek tussen Nijestee en Enexis van 13 juli 2020, waarin Enexis aan Nijestee heeft medegedeeld dat [gedaagden] vanaf 2013 zijn afgesloten van gas en elektra.
- een proces-verbaal van aangifte van 4 maart 2021, waarin een omwonende onder meer heeft verklaard dat [gedaagden] reeds acht jaren niet meer woonachtig is in het gehoorde.
4.7.
[gedaagden] heeft de stelling van Nijestee dat zij geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft gemotiveerd betwist. Daartoe heeft zij de volgende bewijsstukken in het geding gebracht:
- een factuur betreffende aanvullend gas- en energieverbruik in de periode 2013-2016 op de [het gehuurde] ;
- correspondentie van verschillende instanties, afkomstige van onder meer een tandarts, zorgverzekeraar en een uitzendbureau, die gericht is aan [gedaagden] , op het adres [het gehuurde] ;
- twee kerstkaarten van omwonenden, woonachtig in de naastgelegen [omwonenden];
- een viertal ondertekende getuigenverklaringen van omwonenden wonende op [omwonende 1] , [omwonende 2] , [omwonende 3] , [omwonende 4] , waarin - verkort weergegeven - staat dat [gedaagden] in het gehuurde woont.
- foto's van het gehuurde.
4.8.
Uit de correspondentie tussen Nijestee en [gedaagden] komt het beeld naar voren dat [gedaagden] in 2012 niet (altijd) in het gehuurde verblijft. Op 14 mei 2012 wordt een melding gedaan van stankoverlast en dat [gedaagden] ondergedoken zou zijn in verband met een fraudeonderzoek van de politie. Vervolgens heeft Nijestee tweemaal geprobeerd om een afspraak te maken met [gedaagden] , gepland op 6 juni 2012 en 2 augustus 2012. Op beide afspraken is [gedaagden] niet verschenen. Nijestee is op 1 augustus 2012 onaangekondigd naar het gehuurde gegaan en constateerde dat [gedaagden] niet aanwezig was en de gordijnen dicht waren. Uit de brief van 28 september 2012 volgt dat [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat de inrichting van het gehuurde minimaal is en [gedaagde sub 2] in Duitsland verblijft. Voornoemde gang van zaken heeft bij Nijestee - zo begrijpt - de kantonrechter het vermoeden gewekt dat
[gedaagden] niet (altijd) in het gehuurde verblijft. Niet gesteld noch gebleken is dat Nijestee hiertegen daarna verdere actie heeft ondernomen.
4.9.
Twee jaren later, in 2014, meldt Nijestee aan [gedaagden] dat Nijestee signalen heeft dat [gedaagden] het gehuurde niet bewoont. De gas- en elektravoorziening is stopgezet in
juni 2013 en er is een inval van de politie in het gehuurde geweest, waarbij de politie heeft geconstateerd dat het gehuurde niet bewoond werd. Meer in het bijzonder heeft de politie in 2015 geconstateerd dat er winkelbenodigdheden en andere goederen in de opslag staan, in de douche vloerbedekking ligt en er dozen in de douche staan. Voorts volgt uit het strafvonnis dat de rechtbank heeft overwogen dat [gedaagde sub 2] in de periode 1 januari 2007 tot en met april 2016 niet in het gehuurde heeft gewoond, maar in een woning op de [straat 3] . Daarnaast heeft de inspecteur van de gemeente Groningen in 2015 geen activiteit waargenomen in het gehuurde en volgt uit de aangifte van 4 maart 2021 dat een omwonende heeft verklaard dat [gedaagden] al acht jaren niet in het gehuurde woont.
4.10.
Tegenover hetgeen Nijestee naar voren heeft gebracht staan de door [gedaagden] aangedragen bewijsmiddelen waaruit volgt dat [gedaagden] het adres van het gehuurde gebruikt, maar daaruit volgt nog niet dat [gedaagden] is ingeschreven op het adres en daar zijn hoofdverblijf heeft. Een bewijs van inschrijving heeft [gedaagden] niet overgelegd. Desgevraagd ter zitting heeft [gedaagden] verklaard dat hij geen gas gebruikt, maar elektrische radiatoren. Ook gebruikt hij elektrische kooktoestellen. Op zichzelf hoeft dit niet te betekenen dat dat [gedaagden] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, maar de kantonrechter constateert dat dit een uitzondering op de regel vormt ten aanzien van de wijze van het gebruik van energie in huurwoningen van Nijestee. Op de door [gedaagden] overgelegde foto's is echter wel een gasstel te zien, met daarop een fluitketel. Een elektrische radiator is niet waarneembaar. Verder is uit de foto's af te leiden dat het gehuurde gemeubileerd is/was op 24 februari 2021, gezien de datum van de krant op de foto's. De vier getuigenverklaringen zijn te onderscheiden in twee tweetallen die in hetzelfde lettertype zijn opgesteld en met een tekst die nagenoeg gelijkluidend is. Daarbij komt dat [gedaagden] de ondertekenaars van de verklaring een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld van een krat bier of een flinke bos bloemen, zo leidt de kantonrechter af uit producties 35 en 36. De vraag rijst dan ook op welke wijze en in hoeverre de getuigen zelf tot de woordkeuze en formulering van hun verklaring zijn gekomen, met andere woorden hoe geloofwaardig deze getuigenverklaringen zijn.
4.11.
Alles overziende is de kantonrechter van oordeel dat de door Nijestee overgelegde correspondentie, het strafvonnis, het rapport, het proces-verbaal van aangifte in samenhang bezien met het feit dat het gehuurde niet is aangesloten op nutsvoorzieningen sterke aanwijzingen vormen dat [gedaagden] niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning. Daar komt bij dat uit hetgeen [gedaagden] naar voren heeft gebracht slechts blijkt dat [gedaagden] veel van huis is, maar dat onvoldoende blijkt dat [gedaagden] daadwerkelijk eet, slaapt en verblijft in de woning. Dit vindt steun in hetgeen de politie heeft waargenomen na de inval in de woning in 2015, in de correspondentie van Nijestee in de periode erna en het proces-verbaal van aangifte. Een en ander leidt tot het oordeel dat voorshands bewezen wordt geacht, dat wil zeggen behoudens door [gedaagden] te leveren tegenbewijs, dat [gedaagden] vanaf 2012 zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde had. [gedaagden] wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
Het gehuurde onderverhuren
4.12.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagden] het gehuurde onderverhuurt dan wel heeft onderverhuurd heeft Nijestee verwezen naar het verslag van Enexis van
13 juli 2020, waarin Enexis aangeeft dat zij een verzoek van huurders [huurder 1] en [huurder 2] heeft gehad om heraansluiting van gas en elektra. [gedaagden] heeft gemotiveerd betwist dat zij het gehuurde onderverhuurt dan wel heeft onderverhuurd. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat [huurder 1] zijn zoon is en niet woonachtig is in het gehuurde. Nijestee heeft voor het overige geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [gedaagden] het gehuurde onderverhuurt, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Daarmee heeft Nijestee niet voldaan aan haar stelplicht op dit punt. Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter dan ook tot het oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van onderverhuur noch dat [gedaagden] in zoverre tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
Verwijzing
4.13.
De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 5 oktober 2021. Op deze zitting kan [gedaagden] zich uitlaten over de wijze waarop hij het aan hem in rechtsoverweging 4.11 opgedragen bewijs wenst te leveren. Voor het geval [gedaagden] (ook) getuigen wensen te laten horen, dient hij alsdan de namen van de te horen getuigen op te geven alsmede de verhinderdata van partijen en de getuigen in de periode van drie maanden volgende op die rolzitting. Indien een getuigenverhoor dient plaats te vinden, zal op die zitting een datum voor het verhoor worden vastgesteld.
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [gedaagden] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde gelegen aan de [het gehuurde] ;
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagden] dit bewijs wenst te leveren door middel van het doen horen van getuigen, dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in het Gerechtsgebouw te Groningen, Guyotplein 1, voor mr. E.D. Rentema, kantonrechter;
5.3.
bepaalt dat de naam van de kantonrechter nog niet definitief is en dat de zaak nog aan een andere kantonrechter kan worden toegedeeld, omdat de uiteindelijke toedeling vlak voor de zitting plaatsvindt;
5.4.
bepaalt dat als een andere kantonrechter uw zaak op zitting zal behandelen u uiterlijk twee werkdagen voor de zitting daarvan bericht krijgt;
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
5 oktober 2021voor uitlating van [gedaagden] :
a. of hij van de gelegenheid tot bewijslevering door getuigen gebruik zal maken;
b. zo ja, hoeveel getuigen hij zal voorbrengen, en
aan de zijde van beide partijen:
c. welke verhinderdata
beide partijenin dat geval hebben voor de periode van 3 maanden na genoemde roldatum, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden bepaald, dan wel zal worden voortgeprocedeerd;
5.6.
bepaalt dat indien [gedaagden] het bewijs niet (enkel) door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, [gedaagden] dit uiterlijk eveneens ter rolzitting van 5 oktober 2021 aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven;
5.7.
bepaalt dat [gedaagden] uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 40624

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.