ECLI:NL:RBNNE:2021:573

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
18/830095-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de zaak van het openbaar ministerie tegen verdachte wegens afpersing en poging tot diefstal

Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van afpersing en poging tot diefstal. De zaak werd behandeld in Groningen, waar de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging omvatte onder andere het bedreigen van een slachtoffer met een mes en het eisen van geld, alsook het pogen in te breken in een woning en het stelen van goederen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot diefstal met braak en de winkeldiefstal, waarbij de verdachte in een winkel een verpakking gerookte zalm had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij minderjarig was ten tijde van de poging tot diefstal, onder het jeugdstrafrecht moest worden berecht.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte en de vordering van de officier van justitie. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zestien dagen, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830095-18
ter berechting gevoegd parketnummer 18/830127-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/820272-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan de [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2021. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/830095-18
1.
hij in of omstreeks de maand maart 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van telkens E 500,-, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of J. [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededaders,
- die [slachtoffer 1] met een mes heeft/hebben bedreigd en/of een mes tegen de hals
van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend om geld heeft/hebben gevraagd en/of heeft/hebben gezegd "Anders zouden de ruiten eruit liggen" en/of "Dat hij geen oog meer dicht zou doen" en/of "Voortaan via een rietje zou eten" en/of -meermalen door de straat van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gereden en/of -tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd "Dat dit niet genoeg was" en/of "Anders moet er nog een ruit worden ingegooid" en/of "Dat het niet goed af
zou lopen en dat hij dan maar beter kon emigreren", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2. ( parketnummer 18/830127-19)
hij op of omstreeks 17 september 2016 te Winschoten, gemeente Oldambt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, hebbende verdachte een ruit van de woning verbroken en/of is verdachte vervolgens in de woning naar binnen gegaan en/of heeft hij gezocht naar goederen van zijn gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 18/820272-19
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Veendam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/ uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel, genaamd [benadeelde partij] , een verpakking gerookte zalm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elke geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd onder parketnummer 18/830095-18, feit 1. Zij heeft daartoe - samengevat weergegeven -aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt wat de omvang is geweest van de rol die verdachte heeft gespeeld bij de afpersing van [slachtoffer 1] , zodat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd onder parketnummer 18/830095-18, feit 2, en parketnummer 18/820272-19.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen verdachte ten laste is gelegd onder parketnummer 18/830095-18. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is mogelijk bij de afpersing van [slachtoffer 1] aanwezig geweest, maar uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte daarbij een rol heeft gespeeld die zo groot was, dat van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten kan worden gesproken.
De poging tot diefstal met braak is evenmin wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte een alternatieve lezing heeft: zowel aangever als verdachte heeft verklaard dat verdachte bij aangever verbleef, zodat het niet ongewoon is dat verdachte zich in de woning ophield. Mogelijk was de ruit van de tuindeur al kapot; in de kring waarin verdachte zich indertijd begaf is het normaal om via minder conventionele methoden een woning binnen te komen, zodat het niet opmerkelijk is dat verdachte bij een andere gelegenheid zijn hand door de kapotte ruit heeft gestoken, de tuindeur van binnenuit heeft geopend en daarbij zijn hand heeft opengehaald aan het glas.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd onder parketnummer 18/820272-19. De raadsman heeft verwezen naar de bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht hetgeen onder parketnummer 18/830095-18, feit 1 ten laste is gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is het medeplegen van afpersing van [slachtoffer 1] ten laste gelegd. Verdachte heeft dit feit ontkend. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van betrokkenheid van verdachte bij een gezamenlijk plan om [slachtoffer 1] af te persen. Wel blijkt dat verdachte bij de afpersing aanwezig is geweest, maar het is niet vast te stellen of en zo ja welke uitvoeringshandelingen verdachte daarbij heeft verricht. De verklaringen van aangever, verdachte en medeverdachten lopen op dit punt uiteen. Daardoor is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet vast komen te staan.
bewezenverklaring
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830095-18, feit 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 september 2016, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016267209 van 13 mei 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik woon aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Ik woon daar momenteel alleen. Op 17 september 2016 heb ik rond 10 uur mijn woning volledig afgesloten en verlaten. Ik ben eerst lopend naar [naam 1] gegaan. Kort hierna ben ik samen met [verdachte] naar [naam 2] gegaan aan de [straatnaam] . Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] weg ging. Ik zag dat [verdachte] via de brandgang wegliep. Dus zeg maar vanaf de [straatnaam] richting de [straatnaam] .
Omstreeks 11.30 uur ben ik vanaf [naam 2] lopend naar mijn woning gegaan. Toen ik bij de achterdeur kwam, zag ik dat het raam van de achterdeur kapot was. Er zat een gat in het raam. Het was een klein gat. Ik ben terug naar [naam 2] gelopen en ik heb 112 gebeld. Ik ben vervolgens weer terug gegaan naar mijn woning. Ik kwam weer via de achtertuin bij mijn woning en zag dat het raam van mijn achterdeur nu helemaal kapot was. Ook zag ik dat er wat bloed op het raam dan wel het kozijn van de achterdeur zat. In de woonkamer zag ik dat er een lade van de televisiemeubel openstond. Op deze lade waren ook bloedvegen te zien. In deze lade heb ik altijd geld in een bakje liggen. Maar op dat moment lag er niets. Ik heb rond gekeken maar zoals het nu lijkt is er verder niets weggenomen.
[verdachte] heeft een tijdje bij mij gewoond en weet dat ik in deze lade in een bakje geld bewaar.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend als relatering van [verbalisant] :
Op 17 september 2016 kwam ik verbalisant aan op de [straatnaam] te Winschoten. Aldaar zou de mij ambtshalve bekende [verdachte] ruzie hebben met zijn ex-vriendin. Ik zag dat er op de handen van [verdachte] diverse kleine wondjes zaten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend als relatering van [naam 3]:
Het onderzoek is verricht in een woning aan de [straatnaam] te Winschoten.
Biologische sporen:
SIN : AAJS0172NL
Spoor : bloed
Plaats : Achterdeur klink
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.01.27.318 van 21 februari 2017 (inclusief bijlage), opgenomen in voornoemd dossier, opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn of haar verklaring:
DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AAJS0172NL#01 kan afkomstig zijn van [verdachte] .
matchkans: kleiner dan één op één miljard
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring voor het aantreffen van zijn bloed op het raam en in de woning van aangever, namelijk dat hij regelmatig in die woning verbleef, het gat er al eerder zat en hij zich mogelijk bij een eerdere gelegenheid aan het glas heeft bezeerd, niet aannemelijk. Aangever heeft aangegeven dat hij eerst op 17 september 2016 heeft gezien dat het raam in zijn achterdeur kapot was en dat er bloed op zat. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan deze verklaring te twijfelen. De enkele opmerking van verdachte dat het raam al eerder kapot was, waarbij hij hier geen nadere informatie over wil verstrekken, is voor de rechtbank onvoldoende om de verklaring van aangever in twijfel te trekken. Daar komt bij dat verdachte diezelfde middag wondjes op zijn handen bleek te hebben, die goed kunnen passen bij de situatie waarin verdachte niet alleen de deurklink heeft vastgepakt of aangeraakt, maar zich ook aan glas(-scherven) heeft verwond; de rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de wondjes zijn ontstaan als gevolg van het inslaan van de ruit. Het alternatieve scenario dat de raadsman heeft geschetst wordt om die reden gepasseerd.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de poging diefstal met braak.
De rechtbank acht hetgeen onder parketnummer 18/820272-19 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 oktober
2019, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2019278395 van 21 oktober 2019, inhoudend de verklaring van W. Boer.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 19
oktober 2019, opgenomen in bovengenoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte]
.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht hetgeen onder parketnummer 18/830095-18, feit 2 en onder parketnummer 18/820272-19 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/830095-18, feit 2 (parketnummer 18/830127-19)
hij op 17 september 2016 te Winschoten, gemeente Oldambt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorend aan [slachtoffer 2] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming, hebbende verdachte een ruit van de woning verbroken en is verdachte vervolgens in de woning naar binnen gegaan en heeft hij gezocht naar goederen van zijn gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 18/820272-19
hij op 19 oktober 2019 te Veendam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel, genaamd [benadeelde partij] , een verpakking gerookte zalm, toebehorende aan [benadeelde partij] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/830095-18
2. poging diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en inklimming
parketnummer 18/820272-19
diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van parketnummer 18/830095-18, feit 2, en parketnummer 18/820272-19 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 88 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk -althans waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de voorlopige hechtenis-, onder oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het commune strafrecht moet worden toegepast ten aanzien van de poging diefstal met braak, die gepleegd is vlak voordat verdachte meerderjarig werd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf, gelet op de positieve werking die van het lopende jeugdreclasseringstoezicht uit gaat. Gelet op het toezicht door de jeugdreclassering verzoekt de raadsman om ook voor de winkeldiefstal, die is gepleegd toen verdachte meerderjarig was, het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met braak en aan winkeldiefstal. Beide zijn zonder meer ergerlijke feiten. Met de poging tot diefstal met braak heeft verdachte inbreuk gemaakt op het ongestoord woongenot van een ander en op de veiligheid die een woning biedt aan de bewoner en zijn eigendommen. Verdachte heeft simpelweg niets te zoeken in die woning en hoort daar weg te blijven.
Bij de winkeldiefstal heeft verdachte de winkelier benadeeld. Niet alleen door een goed weg te nemen zonder daarvoor te betalen, maar ook door alle (administratieve) nasleep die een winkeldiefstal voor de winkelier met zich brengt. Op het moment waarop verdachte de poging diefstal met braak pleegde was hij nog minderjarig, zodat verdachte voor dit feit onder het jeugdstrafrecht berecht dient te worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Integendeel, de rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de winkeldiefstal, in het kader van toepassing van het adolescentenstrafrecht, ook berecht dient te worden volgens het jeugdstrafrecht. De rechtbank overweegt daartoe dat, hoewel de reclassering daarover niet uitdrukkelijk heeft geadviseerd, zij in de persoon van verdachte en het feit dat hij thans nog begeleid wordt door de jeugdreclassering genoeg reden om aan te nemen dat er nog een pedagogische meerwaarde te verwachten valt van de specifieke instrumenten die het jeugdstrafrecht biedt.
Nu verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, is een onherroepelijke straf naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats.
In strafmatigende zin zal de rechtbank evenwel rekening met de ouderdom van de feiten.
Met al het bovenstaande rekening houdend, acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur gelijk aan de voorlopige hechtenis passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77gg, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830095-18
feit 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/830095-18, feit 2 en onder parketnummer 18/820272-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van zestien (16) dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.B.W. Venema en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2021.