ECLI:NL:RBNNE:2021:5727

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
194030
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende onderbouwing van borgstelling in diamantentransactie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is de vraag aan de orde of [gedaagde sub 1] zich borg heeft gesteld voor een diamantentransactie. [eiser] vordert betaling van een bedrag van € 735.400,00 van [gedaagden], stellende dat [gedaagde sub 1] zich borg heeft gesteld voor het welslagen van de transactie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat [gedaagde sub 1] zich borg heeft gesteld, zowel in persoon als via zijn besloten vennootschap [gedaagde sub 2]. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een borgstelling is overeengekomen. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagden].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/194030 / HA ZA 19-184
Vonnis van 29 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaten mr. G.J. Wilts en mr. G.J. van Oosten te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] KUNSTHANDEL B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
advocaten mr. T.F. de Jong en mr. N. Hof te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden geduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 augustus 2019 met producties van [eiser] ;
  • de conclusie van repliek met producties van 26 augustus 2020 van [eiser] ;
  • de conclusie van dupliek met producties van 1 februari 2021 van [gedaagden] ;
  • een productie van 10 juni 2021 van [eiser] ;
  • de mondelinge behandeling van 21 juni 2021 waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank constateert dat de door [gedaagden] bij conclusie van antwoord ingestelde vordering om een voorlopige voorziening te treffen is ingetrokken. [gedaagden] zijn bij tussenvonnis van 18 december 2019 in de gelegenheid gesteld tot het oproepen in vrijwaring van [actrice] (hierna: [actrice] ). De rechtbank constateert dat [gedaagden] [actrice] niet bij dagvaarding hebben opgeroepen, waardoor geen vrijwaringsprocedure aanhangig is.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is kunstverzamelaar. Hij heeft zijn kunstcollectie voorheen tentoon gesteld in een eigen museum in [plaats] genaamd 'Huis voor de Kunst'. Daarnaast is [gedaagde sub 1] (indirect) bestuurder van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Huis voor de Kunst is een handelsnaam van [gedaagde sub 2] .
2.2.
Tussen januari 2017 en september 2018 heeft [gedaagde sub 1] regelmatig contact met [koper] (hierna: [koper] ) en [koper 2] (hierna: [koper 2] ) over de mogelijkheid tot de aankoop van schilderijen uit de kunstcollectie van [gedaagde sub 1] . Tijdens één van deze afspraken in Milaan heeft [koper 2] aangegeven diamanten te willen aanschaffen en gevraagd of [gedaagde sub 1] deze zou kunnen leveren. [gedaagde sub 1] heeft aan [koper 2] medegedeeld dit niet zelf te doen, maar hem wellicht wel in contact te kunnen brengen met iemand die dit zou kunnen faciliteren.
2.3.
In oktober 2018 heeft [gedaagde sub 1] contact gehad met [actrice] . [actrice] is actrice en heeft tegenover hem het voornemen geuit om internationaal te gaan handelen in kunst. [gedaagde sub 1] heeft [actrice] meermaals gesproken over de mogelijkheden om gezamenlijk een vennootschap op te richten. [gedaagde sub 1] heeft kenbaar gemaakt dat hij, voordat een dergelijke vennootschap opgericht zou worden, eerst een transactie met [actrice] succesvol wilde afronden.
2.4.
In november 2018 heeft [gedaagde sub 1] met [actrice] afgesproken bij strand Nulde. Daarnaast had [gedaagde sub 1] op dezelfde dag een afspraak met [handelaar] (hierna: [handelaar] ). [handelaar] is een handelaar in antieke juwelen, edelstenen en diamanten. [gedaagde sub 1] heeft daar [actrice] en [handelaar] aan elkaar voorgesteld en verteld over zijn ontmoeting met [koper 2] in Milaan. Daarbij hebben zij gezamenlijk afgesproken dat [handelaar] voor de te verkopen diamanten zou zorgen en [actrice] zou helpen bemiddelen met de kopers.
2.5.
[eiser] heeft ondertussen [handelaar] benaderd om een deel van de in zijn bezit zijnde diamanten te verkopen. [handelaar] heeft vervolgens, na het gesprek bij strand Nulde, [eiser] ingelicht dat een mogelijke koper was gevonden voor deze diamanten.
2.6.
Op 27 november 2018 hebben [gedaagde sub 1] en [actrice] in Brussel gesproken met [koper 2] over de te verkopen diamanten. [gedaagde sub 1] heeft de contactgegevens van [koper] . en [koper 2] aan [actrice] gegeven. Vervolgens heeft onderling overleg plaatsgevonden tussen [eiser] , [handelaar] [actrice] en is met zowel [koper] . als [koper 2] overeenstemming bereikt over het aantal te verkopen diamanten en de daarvoor te betalen prijs. [handelaar] heeft daartoe een lijst van de te verkopen diamanten verkregen van [eiser] en heeft de waarde na onderzoek bepaald op € 736.400,00. Voor dit bedrag hebben [koper] . en [koper 2] uiteindelijk 28 grote diamanten en 24 kleine diamanten gekocht. Verder heeft [actrice] bedongen dat zij een commissie zou ontvangen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] met [koper 2] afgesproken dat tijdens de transactie met de diamanten eveneens de betaling en levering van een horloge met een waarde van € 30.000,00 zou plaatsvinden.
2.7.
Op 12 december 2018 hebben [gedaagde sub 1] , [actrice] en [eiser] elkaar getroffen in Amsterdam met [koper 2] . In eerste instantie heeft de ontmoeting plaatsgevonden in het hotel 'The Double Tree'. [koper 2] heeft daar het geld laten zien. Vervolgens hebben zij de transactie in het 'NH Hotel Amsterdam Museum Quarter' voortgezet. [gedaagde sub 1] is in de hotellobby achtergebleven. [eiser] en [actrice] hebben met [koper 2] in een aparte kamer de transactie met de diamanten afgerond. Tijdens de diamantentransactie hebben zij twee geldtelmachines gebruikt. [eiser] heeft tijdens het geld tellen diverse € 500,00 biljetten in handen gehad en tegen het licht gehouden. Daarbij heeft [eiser] geen onregelmatigheden aan de biljetten kunnen vaststellen. Nadat het geld was geteld en de diamanten gecontroleerd, hebben [actrice] en [eiser] de diamanten overgedragen aan [koper 2] (hierna: de diamantentransactie). [gedaagde sub 1] heeft vervolgens in de hotellobby het horloge aan [koper 2] gegeven en € 30.000,00 in biljetten ontvangen.
2.8.
[actrice] heeft daarna telefonisch contact proberen te leggen met [gedaagde sub 1] . De volgende ochtend - op 13 december 2018 - heeft [gedaagde sub 1] [actrice] teruggebeld en van haar vernomen dat de commissie van [actrice] met vals geld was betaald. [gedaagde sub 1] heeft de biljetten die hij had gekregen voor de verkoop van zijn horloge gecontroleerd en vastgesteld dat deze biljetten ook vals zijn.
2.9.
[gedaagde sub 1] heeft na de diamantentransactie geen contact meer kunnen krijgen met [koper 2] . en [koper] .
2.10.
Op 18 december 2018 hebben [eiser] , [handelaar] , [actrice] en een Amerikaanse vriend van [actrice] , [gedaagde sub 1] bezocht in het 'Huis van de Kunst' in [vestigingsplaats]. Daar is een discussie ontstaan onder de aanwezigen over wie verantwoordelijk is voor de betaling met vals geld. Zowel [eiser] , [handelaar] als [actrice] hebben daarbij [gedaagde sub 1] beschuldigd en hem verantwoordelijk gehouden voor de slechte afloop van de diamantentransactie. Stark heeft zich volgens hen namelijk garant gesteld voor het welslagen van de diamantentransactie.
2.11.
[gedaagde sub 1] heeft op diezelfde dag namens [gedaagde sub 2] een schriftelijk stuk getekend en daarbij een viertal schilderijen in onderpand meegegeven aan [eiser] . In het (voorgedrukte en deels met de hand ingevulde) stuk staat onder meer het volgende vermeld:
"De ondergetekende
Huis voor de Kunst | [handelaar] , getekend als getuige (handtekening), van beroep …… kantoorhoudend te
[plaats] ,aan de
[straat 1], verklaart hierdoor wel en deugdelijk schuldig te zijn aan
[eiser]wonende te
[woonplaats 1]aan de
[straat 2]de som van €
800.000 achthonderdduizendeuro. Zijnde het bedrag verkregen uit de verkoop van ……
(…)
Aldus opgemaakt te Amsterdam op ……
In onderpand gegevenKarel Dujardin Adam 16-26-1678 Venetië(…)
Adriaen van Ostade Haarlem 1610-1685 Haarlem(…)
Jan Breughel de Jongere Antwerpen 1601-1678 AntwerpenenFrans Francken I Antwerpen 1581-1642 Antwerpen(…)
Guido Reni Bologna 1575-1642 Bologna(…)
Handtekening 1:
(handtekening)Handtekening 2:
(handtekening)Getekend als getuige:
(handtekening)".
2.12.
[eiser] heeft vervolgens contact opgenomen met kunstadviseur [kunstadviseur] (hierna: [kunstadviseur] ). [gedaagde sub 1] heeft meerdere gesprekken met [kunstadviseur] gevoerd over het betalen van het bedrag van € 800.000,00 dat in het onder rechtsoverweging 2.11 genoemde stuk is genoemd. [gedaagde sub 1] heeft onder meer richting [kunstadviseur] uitgesproken dat hij bij notariële akte een geldleningsovereenkomst op zou laten maken. [gedaagde sub 1] heeft hier uiteindelijk van afgezien.
2.13.
Bij brief van 12 juli 2019 heeft [eiser] via zijn advocaat [gedaagde sub 1] gesommeerd om hem binnen veertien dagen na dagtekening van die brief een bedrag van € 736.400,00 te betalen. Aan deze sommatie is geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eisvermindering - zakelijk weergegeven - (bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van [gedaagden] om - hoofdelijk - aan [eiser] een bedrag van € 735.400,00 aan hoofdsom en een bedrag van € 2.508,98 aan beslagkosten te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering - voor zover van belang en samengevat - op nakoming van een overeenkomst tot borgtocht. [eiser] stelt primair dat [gedaagde sub 1] zich in persoon tegenover [eiser] borg heeft gesteld voor het welslagen van de diamantentransactie. Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde sub 2] zich daarvoor jegens [eiser] borg heeft gesteld. Het door [gedaagde sub 1] getekende stuk zoals benoemd in rechtsoverweging 2.11. dient volgens [eiser] als bewijs voor de overeenkomst tot borgtocht.
3.3.
De conclusie van [gedaagden] - voor zover van belang en samengevat - strekt tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [eiser] - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van deze procedure. [gedaagden] betwisten dat sprake is van een overeenkomst tot borgtocht. [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat het onder rechtsoverweging 2.11. bedoelde stuk niet als bewijs kan dienen voor een dergelijke overeenkomst.

4.De beoordeling

Inleiding4.1. De kern van deze zaak ziet op de vraag of [gedaagde sub 1] zichzelf in persoon of via zijn BV [gedaagde sub 2] tegenover [eiser] borg heeft gesteld in het kader van de diamantentransactie. De rechtbank zal eerst bespreken of een particuliere of zakelijke borgtocht vastgesteld kan worden voor [gedaagde sub 1] in persoon. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of vastgesteld kan worden of [gedaagde sub 2] met [eiser] een borgstelling is aangegaan.
Heeft [gedaagde sub 1] zich in persoon (zakelijk of particulier) borg gesteld?
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] mondeling richting [handelaar] en [actrice] heeft uitgesproken dat hij garant zou staan voor de diamantentransactie met [koper] . en [koper 2] . Verder stelt [eiser] dat de borgtocht in dit geval zakelijk van aard is, omdat [gedaagde sub 1] in de uitoefening van zijn bedrijf de borgtocht is aangegaan. Hoewel [gedaagde sub 1] niet van oorsprong actief is in de diamantenhandel, was dit de eerste transactie met [actrice] waarvan er nog meer zouden moeten volgen, aldus [eiser] . Bovendien was het doorgaan van de diamantentransactie volgens hem een voorwaarde voor [koper] . en [koper 2] , alvorens zij schilderijen van [gedaagde sub 1] zouden aankopen. Voor zover de borgtocht niet in de uitoefening van zijn bedrijf is aangegaan, is volgens [eiser] sprake van een particuliere borgtocht. Het onder rechtsoverweging 2.11. bedoelde stuk is volgens hem namelijk een ondertekend geschrift waarmee de particuliere borgtocht wordt bewezen.
4.3.
[gedaagden] betwisten dat [gedaagde sub 1] zou hebben gezegd dat hij garant staat voor de diamantentransactie. Daarnaast betwisten [gedaagden] dat sprake is van een zakelijke borgtocht. [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] niet thuis is in de diamantenhandel en alleen kunstwerken verzamelt. [gedaagde sub 1] handelde daarom niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf bij een garantstelling in het kader van een diamantentransactie. Mocht sprake zijn van een borgtocht, dan is deze volgens [gedaagden] particulier van aard. Voor een particuliere borgtocht is een schriftelijke stuk vereist, hetgeen niet is overgelegd door [eiser] . Het onder rechtsoverweging 2.11. genoemde stuk kan [eiser] volgens [gedaagden] daarbij niet baten, omdat dat niet volledig handgeschreven is en een goedschrift ontbreekt. Bovendien zijn de in het stuk genoemde verplichtingen niet door [gedaagde sub 1] aangegaan, maar namens [gedaagde sub 2] .
4.4.
De rechtbank overweegt dat omdat [eiser] zich erop beroept dat hij met [gedaagde sub 1] een (particuliere of zakelijke) borgtocht is overeengekomen, hij hiervan de stelplicht en - bij een gemotiveerde betwisting - de bewijslast draagt.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat als al sprake is van een borgstelling, waarbij in het midden wordt gelaten of [gedaagde sub 1] al dan niet tegen [actrice] en [handelaar] heeft gezegd dat hij garant staat voor de diamantentransactie, het geen zakelijke maar een particuliere borgtocht betreft.
4.5.1.
De particuliere borgtocht wordt in artikel 7:857 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als volgt gedefinieerd: "De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op borgtochten die zijn aangegaan door een natuurlijk persoon die noch handelde in de uitoefening van zijn beroep op bedrijf, noch ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen heeft."
4.5.2.
De rechtbank overweegt dat uit de daartoe door [eiser] gestelde feiten niet kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] zelf handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Ook is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] handelde ten behoeve van de normale uitoefening van zijn bedrijf. [gedaagde sub 1] is kunstverzamelaar en heeft in die hoedanigheid kunstwerken gekocht en verkocht via [gedaagde sub 2] . Niet is gebleken dat een diamantentransactie behoorde tot de normale bedrijfsuitoefening van [gedaagde sub 2] . Dat [gedaagde sub 2] belang zou kunnen hebben bij het doorgaan van de diamantentransactie vanwege een mogelijk daarop volgende schilderijentransactie met [koper] . en [koper 2] , doet hier niet aan af. Evenmin is gebleken dat de voorgenomen samenwerking met [actrice] al tot stand was gebracht en dat de diamantentransactie daarvan deel uitmaakte. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande de borgtocht, voor zover daarvan al sprake zou zijn, niet als zakelijke borgtocht worden gekwalificeerd.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval ook geen particuliere borgtocht worden aangenomen. Een particuliere borgtocht kan tegenover de borg alleen worden bewezen door een door de borg ondertekend geschrift (artikel 7:859, eerste lid BW). Hoewel [eiser] een schriftelijk stuk (zoals beschreven in rechtsoverweging 2.11.) heeft overgelegd, kan dit geschrift in dit geval niet dienen als bewijs voor een particuliere borgtocht.
4.6.1.
Daartoe overweegt de rechtbank dat het onder rechtsoverweging 2.11. genoemde stuk niet spreekt over een borgstelling of garantstelling. De grondslag die [eiser] voorstaat - een borgstelling van [gedaagde sub 1] tegenover [eiser] in het kader van de diamantentransactie - wordt hierin niet benoemd. Het hiervoor bedoelde stuk maakt enkel melding van een som van € 800.000,00 en 'een bedrag verkregen uit de verkoop van …', hetgeen niet nader is ingevuld. Verder worden onderaan het stuk een aantal schilderijen genoemd die door [gedaagde sub 1] in onderpand zijn gegeven. Het leveren van schilderijen is echter niet de grondslag waar de vordering van [eiser] op wordt gebaseerd. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] het stuk niet voor zichzelf (als particulier) getekend, maar namens [gedaagde sub 2] .
4.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] zich tegenover [eiser] in persoon borg heeft gesteld voor het welslagen van de diamantentransactie. Voor zover [eiser] bedoeld heeft te stellen dat bewijs hiervoor ook gelegen is in het feit dat [gedaagde sub 1] richting [kunstadviseur] heeft uitgesproken dat hij bij notariële akte een geldleningsovereenkomst op zou laten maken, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij. [gedaagde sub 1] heeft immers na eigen beraad hiervan afgezien zodat het niet tot een notariële akte is gekomen. Daarmee wordt niet voldaan aan de in het hiervoor aangehaalde artikel 7:859 BW voorgeschreven vorm van bewijslevering.
Borgtocht namens [gedaagde sub 2] ?
4.8.
Naast de primaire stelling dat [gedaagde sub 1] zich persoonlijk borg heeft gesteld, stelt [eiser] subsidiair dat [gedaagde sub 2] zich door middel van het onder rechtsoverweging 2.11. beschreven stuk verplicht heeft tot betaling van € 800.000 uit hoofde van borgtocht voor het welslagen van de diamantentransactie. Het onder rechtsoverweging 2.11. benoemde stuk is volgens [eiser] een zelfstandige overeenkomst, althans een schuldbekentenis waaruit een betalingsverplichting voor [gedaagde sub 2] voortvloeit.
4.9.
[gedaagden] betwisten dat [gedaagde sub 2] zich borg heeft gesteld. Het onder rechtsoverweging 2.11. beschreven stuk strekt niet tot bewijs van borgtocht en kan zelfstandige niet als grondslag voor betaling dienen.
4.10.
De rechtbank overweegt dat - zoals [gedaagden] terecht aanvoeren - het onder rechtsoverweging 2.11. beschreven stuk een bewijsmiddel is. Het zou kunnen dienen tot bewijs van de stelling dat [gedaagde sub 2] een schuld aan [eiser] heeft vanwege gekochte schilderijen. Partijen zijn het er echter over eens dat een dergelijke schuld niet bestaat. Daarnaast is hiervoor in rechtsoverweging 4.6.1. al vastgesteld dat dit stuk geen bewijs oplevert voor de door [eiser] gestelde borgtocht, omdat het stuk niet rept over een garantstelling in het kader van de diamantentransactie. Verder overweegt de rechtbank dat [eiser] - anders dan de verwijzing naar het in rechtsoverweging 2.11. beschreven stuk - geen andere feiten heeft aangedragen voor de stelling dat [gedaagde sub 2] zich borg heeft gesteld of een garantstelling zou hebben overgenomen.
Conclusie
4.11.
De rechtbank concludeert dat omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] zich borg heeft gesteld voor het welslagen van de diamantentransactie, de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. De overige stellingen en weren van partijen behoeven geen nadere bespreking.
Wie dient de proceskosten te betalen?
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden vastgesteld op: € 9.642,00 (3 punten x tarief € 3.214,00 aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op € 9.642,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, mr. M. Sanna en mr. V.A.G. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 876