ECLI:NL:RBNNE:2021:5657

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/18/207947 / PR RK 21-271
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen kinderrechter in jeugdrechtzaak

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een vader in een jeugdrechtzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. C.W. Couperus-van Kooten, de kinderrechter die belast was met de behandeling van een verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van de minderjarige kinderen van verzoeker. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C. van 't Hek, voerde aan dat de kinderrechter de schijn van vooringenomenheid wekte door het verzoek van de gecertificeerde instelling in behandeling te nemen zonder voorafgaand verhoor van de minderjarigen en zonder deskundigenverklaring.

De kinderrechter heeft in een brief van 9 september 2021 haar standpunt kenbaar gemaakt en betoogd dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, dan wel dat het verzoek ongegrond is. De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante juridische normen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens in acht genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die wijzen op vooringenomenheid van de kinderrechter. Het wrakingsverzoek richtte zich voornamelijk op procedurele beslissingen, waar de wrakingskamer niet in kan treden.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking dan ook ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure in de oorspronkelijke stand wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en medegedeeld aan alle betrokken partijen, waaronder de minderjarige kinderen en hun moeder.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/180140 / FJ RK 21-829
Rekestnummer: C/18/207947 / PR RK 21-271
Beslissing van de meervoudige kamer van 23 september 2021
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.C. van ‘t Hek.

1.De procedure

1.1
Bij de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, is een jeugdrecht zitting aanhangig, te weten de behandeling op 9 september 2021 van de zaak met nummer C/17/180140 / FJ RK 21-829, kort gezegd, een verzoek vervangende toestemming medische behandeling ingediend door een gecertificeerde instelling.
1.2
Uit het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter is het door verzoeker op die zitting mondeling gedane wrakingsverzoek opgenomen zoals toegelicht door de advocaat.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. C.W. Couperus-van Kooten, kinderrechter, die belast is met de behandeling van de zaak met nummer C/17/180140 / FJ RK 21-829. Verzoeker is de vader van drie minderjarige kinderen.
2.2
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft mr. A.C. van ’t Hek (blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 9 september 2021) aangevoerd dat de kinderrechter de schijn wekt van vooringenomenheid door het verzoek van de gecertificeerde instelling in behandeling te nemen. Ten eerste is aangevoerd dat een verhoor van minderjarigen voorafgaand aan een zitting moet worden gehouden. Ten tweede is er geen deskundigenverklaring aanwezig .

3.Het standpunt van mr. C.W. Couperus-van Kooten

3.1
De kinderrechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft haar standpunten ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 9 september 2021.
3.2
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is dan wel het verzoek ongegrond moet worden verklaard, aangezien er (telkens) sprake is van een inhoudelijke beslissing waaruit geen vooringenomenheid kan worden afgeleid.

4.Beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. C.W. Couperus-van Kooten geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Het wrakingsverzoek richt zich in al haar onderdelen op een aantal (procedurele) beslissingen van de kinderrechter. In de overwegingen die tot die beslissingen hebben geleid, kan de wrakingskamer niet treden. Verzoeker is het niet eens met die beslissingen, maar heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
4.4
Het verzoek is dan ook kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
- bepaalt dat de procedure (met zaaknummer: C/17/180140 / FJ RK 21-829) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
-verzoeker en zijn advocaat mr. A.C. van ’t Hek;
-mr. C.W. Couperus-van Kooten (kinderrechter);
-Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de Gecertificeerde Instelling) met [naam] en [naam] als vertegenwoordigers;
-de minderjarige kinderen: [naam] , [naam] en [naam] ;
- [naam] (moeder) en haar advocaat mr. C.W. van Weert.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. H.J. Idzenga en
mr. W.S. Sikkema en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2021.