Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.Het standpunt van verzoeker
3.Het standpunt van mr. C.W. Couperus-van Kooten
4.Beoordeling
5.De beslissing
mr. W.S. Sikkema en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2021.
Rechtbank Noord-Nederland
Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een vader in een jeugdrechtzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. C.W. Couperus-van Kooten, de kinderrechter die belast was met de behandeling van een verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van de minderjarige kinderen van verzoeker. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C. van 't Hek, voerde aan dat de kinderrechter de schijn van vooringenomenheid wekte door het verzoek van de gecertificeerde instelling in behandeling te nemen zonder voorafgaand verhoor van de minderjarigen en zonder deskundigenverklaring.
De kinderrechter heeft in een brief van 9 september 2021 haar standpunt kenbaar gemaakt en betoogd dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, dan wel dat het verzoek ongegrond is. De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante juridische normen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens in acht genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die wijzen op vooringenomenheid van de kinderrechter. Het wrakingsverzoek richtte zich voornamelijk op procedurele beslissingen, waar de wrakingskamer niet in kan treden.
De rechtbank heeft het verzoek tot wraking dan ook ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure in de oorspronkelijke stand wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en medegedeeld aan alle betrokken partijen, waaronder de minderjarige kinderen en hun moeder.