ECLI:NL:RBNNE:2021:5654

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/18/207530 / PR RK 21-259
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. M.S. van den Berg, de rechter die de procedure met registratienummer LEE 20/577 behandelt. Verzoekster heeft op 13 augustus 2021 een wrakingsverzoek ingediend, terwijl de zitting waarop de wraking betrekking heeft, op 15 juli 2021 heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Volgens de wet dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval heeft verzoekster geen redenen opgegeven waarom het verzoek pas op 13 augustus 2021 is ingediend en niet direct tijdens de zitting. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die wijzen op vooringenomenheid van de rechter, wordt het verzoek afgewezen. De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: LEE AWB 20/577
Rekestnummer: C/18/207530 / PR RK 21-259
Beslissing van 10 september 2021
op het verzoek van
mw. [verzoekster],
wonende [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Per fax van 13 augustus 2021 heeft verzoekster het verzoek tot wraking ingediend van mr. M.S. van den Berg als rechter die de procedure met registratienummer LEE 20/577 behandelt.
Mr. M.S. van den Berg heeft, per e-mail van 30 augustus 2021, aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Verzoekster heeft, per faxbericht van 3 september 2021, haar standpunt herhaald / nader toegelicht.

2.Beoordeling

2.1
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, Awb wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.2
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66), dat woordelijk gelijk is aan artikel 8:16, eerste lid, Awb is dienaangaande vermeld dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk goed mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek is gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van het ingediende verzoek van verzoekster in de procedure met nummer LEE 20/577 op 15 juli 2021 heeft voorgedaan.
Het onderhavige wrakingsverzoek is op 13 augustus 2021 ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, namelijk ten tijde van de zitting op 15 juli 2021. Dat klemt te meer omdat verzoekster in haar verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst op 13 augustus 2021 is ingediend en niet meteen ter zitting. Bijzondere feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
2.4
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat verzoekster aanstonds als kennelijk niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking zal worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
2.5
Ter informatie en geheel ten overvloede overweegt de rechtbank omtrent de inhoud van het wrakingsverzoek het volgende.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoekster is niet doorslaggevend.
2.6
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.7
De rechtbank overweegt dat aan het onderhavige verzoek tot wraking van de behandelend rechter geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van die rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Dat de behandelend rechter ter zitting opmerkingen heeft gemaakt waarmee verzoeker het niet eens is, mag zo zijn, doch dat brengt niet mee dat sprake is van concrete feiten of omstandigheden als zojuist vermeld.
2.8
Ook inhoudelijk is verzoekster daarom kennelijk niet-ontvankelijk in haar verzoek. Indien het verzoek tijdig was gedaan had ook op die grond een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking achterwege kunnen blijven.

3.De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer LEE 20/577) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond.
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, mr. M.S. van den Berg (rechter) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met [naam] als gemachtigde (belanghebbende).
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. C.W. Couperus-Van Kooten en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.