ECLI:NL:RBNNE:2021:5633

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/18/207955 / KG ZA 21-173
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan levering van onroerende zaak na beëindiging relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, vordert eiser, na een beëindigde affectieve relatie met gedaagde, medewerking aan de levering van hun gezamenlijk eigendom, een woning in Groningen. De partijen hebben eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning. Eiser heeft de woning verlaten in oktober 2020, terwijl gedaagde met haar kinderen in de woning is blijven wonen. Eiser heeft in de procedure gesteld dat gedaagde niet heeft meegewerkt aan de ondertekening van de verdelingsakte, ondanks dat hij aan de voorwaarden van de overeenkomst heeft voldaan. Gedaagde heeft verweer gevoerd en aangevoerd dat eiser de termijn voor overname van de woning heeft laten verstrijken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde wel degelijk medewerking moet verlenen aan de levering van de woning, omdat eiser door de handelwijze van gedaagde niet in staat was om de woning tijdig over te nemen. De rechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met de bepaling dat gedaagde de woning uiterlijk op 1 januari 2022 moet verlaten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/207955 / KG ZA 21-173
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2021
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te Groningen, eiser,
advocaat mr. W. Wallinga te Groningen, tegen
[gedaagde] ,
wonende te Bedum, gedaagde,
advocaat mr. M. Schuring te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1. ·
· Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 oktober 2021;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

·2.1. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke is beëindigd.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan het adres [straatnaam 1] [huisnummer ] te [plaats] (hierna: de woning).
2.4.
Gedurende de relatie hebben partijen samengewoond in de woning. [eiser] heeft in verband met beëindiging van de relatie in oktober 2020 de woning verlaten. [gedaagde] is daarna samen met haar kinderen in de woning blijven wonen.
2.5.
De woning is bezwaard met een hypotheek ter waarde van € 174.054,60. [eiser] betaalt sinds 2018 alle kosten die verbonden zijn aan de woning. In "ruil" daarvoor betaalt [eiser] geen kinderalimentatie.
2.6.
Partijen hebben een kort geding procedure bij deze rechtbank gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling in die procedure op 25 november 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt. Partijen zijn het volgende - voor zover hier van belang - overeengekomen:
"(..)2. ten aanzien van de woning aan [straatnaam 1] [huisnummer ] te [plaats] zal [eiser] vóór 1 december 2020 contact opnemen met [naam makelaar] , [straatnaam 2] [huisnummer ] te [plaats] , en deze mede namens [gedaagde] opdracht geven tot taxatie van de woning op basis van de onderhandse verkoopwaarde; die taxatie zal bindend zijn voor de later plaats te vinden verdeling tussen partijen; (...)
3.
tot uiterlijk 1 maart 2021 wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen; indien [eiser] daarin niet (tijdig) slaagt, zal de woning door partijen in de verkoop worden gezet; in dat geval krijgt [naam makelaar] de opdracht tot verkoop; (...)
4.
tot het tijdstip van de overname van de woning door [eiser] of van de verkoop van de woning aan een derde kan [gedaagde] in de woning blijven wonen; zolang zij daar verblijft zal [eiser] geen kinderalimentatie voor [naam kind] betalen en zal [eiser] de eigenaars/asten van de woning blijven voldoen."
2.7.
Bij taxatierapport van 16 december 2020 heeft [naam makelaar] de woning op €230.000,00 getaxeerd.
2.8.
Bij e-mail van 16 februari 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] aan [eiser] bevestigd dat de taxatiewaarde van € 230.000,00 akkoord is indien de overwaarde en de inboedel bij helfte worden verdeeld, alsmede dat [eiser] de negatieve stand op de betaalrekening aanzuivert.
2.9.
Op 31 maart 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld akkoord te gaan met de door [gedaagde] gestelde voorwaarden.
2.10.
Op 12 april 2021 heeft de notaris, [naam notaris] , een conceptakte van verdeling opgemaakt.
2.11.
[eiser] heeft van zijn hypotheekverstrekker toestemming ontvangen om de woning over te nemen. De financieringsofferte is geldig tot 12 november 2021.
2.12.
[gedaagde] heeft - ondanks daartoe meermaals te zijn verzocht - de akte niet ondertekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert -zakelijk weergegeven- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: primair
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis haar
medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de eigendom van de onroerende zaak aan het adres [straatnaam 1] [huisnummer ] te [plaats] aan de [eiser] , door middel van het ondertekenen van de daartoe door [naam notaris] opgestelde verdelingsakte, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elk(e) (gedeelte van de) dag met een maximum van € 50.000,-- dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen; en/of
II. te bepalen dat bij gebreke van vrijwillige medewerking van [gedaagde] het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde notariële akte waarvoor de toestemming c.q. handtekening van [gedaagde] is vereist (op grond van artikel 3:300 lid 2 jo. 3:301 BW);
III. [gedaagde] te veroordelen om de woning uiterlijk op de dag van de levering, althans op 1 november 2021, althans op een in goede justitie te bepalen moment, te verlaten en leeg en ontruimd aan [eiser] op te leveren, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,-- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van
€ 50.000;
IV. [eiser] te machtigen om, in geval [gedaagde] in gebreke blijft de woning uiterlijk een week voor het onder III. genoemde moment te verlaten, de ontruiming op kosten van [gedaagde] , zo nodig zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm;
V. [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten alsmede in de kosten van de procedure, het salaris van de advocaat alsmede het na salaris daaronder begrepen.
Subsidiair:
VI. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning gelegen aan [straatnaam 1] [huisnummer ] te [plaats] , tegen een door [naam makelaar] te [plaats] te bepalen reële marktconforme prijs, via een door [eiser] aan te wijzen notaris, waarbij
de medewerking van [gedaagde] zal bestaan uit de volgende handelingen:
a) het plaatsen van een handtekening bij de overeenkomst van opdracht tot de verkoop van de echtelijke woning door de makelaar;
b) het zich refereren aan de verkoopprijs zoals vastgesteld door de makelaar, die niet minder dan €230.000,-- zal bedragen;
c) het laten bezichtigen van de echtelijke woning aan potentiële kopers binnen twee weken nadat een koper zich heeft gemeld bij de makelaar;
d) het plaatsen van een handtekening op de verkoopovereenkomst, indien een koper bereid is de door de makelaar aangehouden verkoopprijs of meer te betalen;
e) het verrichten van haar medewerking bij de notaris door het ondertekenen van de daartoe benodigde documenten terzake de overdracht van de echtelijke woning aan de koper en de afwikkeling van de hypothecaire lening; en
f) het, uiterlijk een week voorafgaande aan de dag waarop de akte van levering zal worden verleden te verlaten en leeg en opgeruimd op te leveren, alsmede het verstrekken van de sleutels van de echtelijke woning bij de oplevering aan de koper;
g) [gedaagde] te veroordelen om uiterlijk een week voorafgaande aan de dag waarop de akte van levering zal worden verleden de woning te verlaten en leeg en ontruimd op te leveren, op straffe van een dwangsom van €1.000,-- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000;
VII. te bepalen dat bij gebreke van vrijwillige medewerking van [gedaagde] dit vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde notariële akte waarvoor de toestemming
c.q. handtekening van [gedaagde] is vereist (op grond van artikel 3:300 lid 2 jo. 3:301
BW);
VIII. te bepalen dat [gedaagde] gehouden is en blijft de helft van de lasten van de gemeenschappelijke woning te voldoen met terugwerkende kracht vanaf
1 december 2020 tot aan de dag dat de woning verkocht zal zijn.
IX. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de helft van de kosten van de woning, door [eiser] bepaald op een bedrag van
€ 5.184,63 berekend over de periode december 2020 tot en met oktober 2021, althans van een in goede Justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2020, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
X. [eiser] te machtigen om, in geval [gedaagde] in gebreke blijft de woning uiterlijk een week voor de overdracht te verlaten, de ontruiming op kosten van [gedaagde] , zo nodig zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm;
XI. [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is met de aard van het gevorderde gegeven.
4.2.
[eiser] vordert onder andere op grond van nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 25 november 2020, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.6. en stelt daartoe dat [gedaagde] geen medewerking heeft verleend aan verdeling/levering van de woning door de akte van verdeling/levering niet te ondertekenen.
4.3.
[gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling aangevoerd dat zij niet gehouden is om mee te werken aan de verdeling/levering nu [eiser] de termijn van l maart 2021, neergelegd in punt 2 van de vaststellingsovereenkomst, heeft laten verstrijken. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat zij geen urgentieverklaring kan krijgen als [eiser] de woning overneemt en dat zij . deze wel krijgt als een derde de woning overneemt.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt. Vooropgesteld geldt dat partijen een vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. De hiervoor genoemde termijn van 1 maart 2021 kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] mede door de handelwijze van [gedaagde] er niet in is geslaagd
om de woning voor 1 maart 2021 over te nemen. Partijen hebben immers onderhandeld over nadere voorwaarden, hetgeen (uiteindelijk) in het belang van [gedaagde] is geweest. Dit naar aanleiding van de brief van [gedaagde] van 16 februari 2021 waarin [gedaagde] heeft medegedeeld aan [eiser] dat € 230.000,00 akkoord is, mits [eiser] akkoord gaat met een aantal voorwaarden. Op 31 maart 202l hebben partijen overeenstemming bereikt over de taxatiewaarde van € 230.000,00 en de door [gedaagde] gestelde voorwaarden. De voorzieningenrechter acht daarbij ook van belang dat [eiser] juist rekening heeft gehouden met het feit dat [gedaagde] niet over een vervangende woonruimte beschikte. [gedaagde] heeft tot op heden gebruik kunnen maken van de woning, hetgeen haar ook voordeel heeft opgeleverd.
4.5.
Wat betreft de stelling van [gedaagde] dat zij geen urgentieverklaring kan krijgen als zij de woning aan [eiser] levert - hetgeen [eiser] gemotiveerd heeft weersproken - geldt het volgende. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten zal de voorzieningenrechter haar stelling passeren, er vanuit gaande dat het onderhavige vonnis voldoende is voor een urgentieverklaring zoals te oen gebruikelijk is.
4.6.
Tegen de taxatie met als peildatum 3 december 2020 van € 230.000,00 op zich is geen bezwaar kenbaar gemaakt. [gedaagde] heeft ter zitting wel naar voren gebracht dat - gelet op de ontwikkeling van de huizenmarkt en het feit dat de taxatie ongeveer een jaar geleden heeft plaatsgevonden - er een hogere prijs in acht genomen moet worden.
4.7.
De voorzieningenrechter constateert dat partijen op 31 maart 2021 overeenstemming hebben bereikt over de taxatiewaarde van € 230.000,00. Vervolgens heeft [eiser] op 12 april 2021 een conceptakte van verdeling laten opmaken door de notaris. [gedaagde] heeft geen medewerking verleend aan de verdeling door het niet ondertekenen van de akte. In verband met de geldigheidsduur financieringsofferte voor [eiser] moet de levering voor
12 november 202l plaatsvinden. Het gaat derhalve slechts om een geringe periode van minder dan een jaar. De voorzieningenrechter is dan ook - in het kader van de gevraagde ordemaatregel en alle belangen afwegend - voorshands van oordeel dat als uitgangspunt ter zake van de taxatiewaarde het bedrag van € 230.000,00 dient te gelden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat [gedaagde] niet nader heeft geconcretiseerd dat en hoeveel de waarde van de woning over die periode vanaf 31 maart 2021 is gestegen. Het is eventueel aan de meest gerede partij een indexering aan de makelaar te vragen en zonodig tot nadere afspraken te komen.
4.8.
[gedaagde] heeft ter zitting verzocht om een zogenoemde meerwaardeclausule met de looptijd van twee jaar. De voorzieningenrechter constateert dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten die worden gesteld aan een vordering in reconventie, zodat aan dit verzoek verder geen gevolg zal worden gegeven. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat een meerwaardeclausule, met een looptijd van twee jaar, te rekenen vanaf het moment van levering, niet onredelijk lijkt en als zodanig ook niet betwist is door [eiser] .
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter het primair onder punt I en II·gevorderde zal toewijzen. De primair onder punt I gevorderde dwangsom zal worden
afgewezen, omdat zij gelet op gevorderde de indeplaatsstelling (primair onder punt II) overbodig is. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor oplegging van een dwangsom.
4.10.
Gelet hierop zal ook het primair onder punt III gevorderde worden toegewezen. [gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat de ontruimingsdatum niet eerder dient te zijn dan l januari 2022 ingeval zij de woning moet verlaten. [eiser] heeft aangegeven dat hij akkoord kan gaan met deze ontruimingstermijn. De voorzieningenrechter zal daarom het moment van ontruiming bepalen op uiterlijk l januari 2022. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat gelet op art. 556 lid l en art. 557 Rv de ontruiming zo nodig kan worden uitgevoerd met de behulp van de sterke arm van justitie. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor oplegging van een dwangsom.
4.11.
De primair onder punt IV gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid I en art. 557 Rv overbodig is.
4.12.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis.haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de eigendom van de onroerende zaak aan het adres [straatnaam 1] [huisnummer ] te [plaats] aan [eiser] , door middel van het ondertekenen van de daartoe door [naam notaris] opgestelde verdelingsakte, (zonodig met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 4.8. is overwogen);
5.2.
bepaalt dat bij gebreke van de vrijwillige medewerking van [gedaagde] dit vonnis in de plaats treedt van de voor de tot levering bestemde notariële akte vereiste de toestemming
c.q. handtekening van [gedaagde] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de woning uiterlijk op l januari 2022 de woning te verlaten en leeg en ontruimd aan [eiser] op te leveren;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.