ECLI:NL:RBNNE:2021:5588

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
180521
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming tijdelijke voogdij in geval van psychische problemen van de gezaghebbende ouder

In deze zaak verzochten twee familieleden, de oma en de tante van een minderjarige, de rechtbank om hen gezamenlijk te benoemen tot tijdelijke voogd over de minderjarige. De moeder van de minderjarige, die het gezag uitoefent, heeft regelmatig psychische problemen, wat haar in staat stelt om het gezag niet altijd uit te oefenen. De rechtbank heeft op 20 december 2021 een tussenbeschikking gegeven, waarin werd gelast dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) onderzoek zou doen naar de situatie van de minderjarige. De rechtbank benadrukte dat het verzoek van de oma en tante voortkwam uit liefde en bezorgdheid voor de minderjarige, en dat de verstandhouding tussen de betrokken partijen goed was. De RvdK heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de situatie van de minderjarige en de moeder verder willen onderzoeken, met als doel de beste oplossing te vinden voor de minderjarige. De rechtbank heeft besloten om de stukken in handen van de RvdK te stellen en hen de ruimte te geven om een uitgebreid onderzoek te verrichten. De beslissing over de voogdij zal later worden genomen, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/180521 / FA RK 21-1022
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 20 december 2021
inzake
[de oma],
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de oma,
en
[de tante],
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de tante,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de verzoekers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.G. Kooi, kantoorhoudende te Dokkum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
- het verzoek van de verzoekers, binnengekomen bij de griffie op 21 september 2021;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 18 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), mevrouw [naam] .
1.3.
Mr. Kooi heeft tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
Te laat ingediende stukken
1.4.
Zowel de verzoekers als de vrouw hebben op 24 november 2021 stukken in het geding gebracht. De rechtbank verwijst naar het procesreglement Gezag & Omgang (punt 1.9, bladzijde 86) waarin staat opgenomen dat in processtukken uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend moeten worden. De rechtbank constateert dat partijen de stukken eerder in het geding hadden kunnen brengen, maar dat zij dat niet hebben gedaan. De stukken zijn door de advocaten in strijd met het procesreglement ingediend. De in dat reglement genoemde termijn heeft mede als doel om de rechtbank voldoende tijd te gunnen om stukken te kunnen doorlezen en daarmee om een zaak goed voor te breiden. De rechtbank heeft, gezien de late indieningstermijn en omwille van de tijd helaas dus geen kennis kunnen nemen van deze stukken voorafgaand aan de zitting. De rechtbank zal dan de stukken die op 24 november 2021 zijn ingediend, dan ook buiten beschouwing laten.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is de moeder van [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [plaats] . De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De vader is niet in beeld.
2.2.
De verzoekster [naam] , is de moeder van de vrouw en de oma van [de minderjarige] (hierna ook te noemen: oma). De verzoekster [naam] is zus van de vrouw en de tante van [de minderjarige] (hierna ook te noemen: tante).
2.3.
De vrouw en [de minderjarige] wonen samen met oma in een zogeheten kangeroewoning. Beiden beschikken zij over een volwaardig appartement en tussen de twee appartementen is een tussendeur. Deze deur is overdag op slot. Zodra [de minderjarige] thuiskomt van school doet zij de deur tussen de appartementen open.

3.Het verzoek, de standpunten en de beoordeling daarvan

3.1.
De oma en de tante van [de minderjarige] verzoeken de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hen gezamenlijk te benoemen tot (tijdelijke) voogd over [de minderjarige] .
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
Standpunt van oma en de tante
3.3.
De oma en tante van [de minderjarige] hebben tijdens de mondelinge behandeling allereerst benadrukt dat dit verzoek enkel en alleen is ingegeven vanuit liefde voor [de minderjarige] en de vrouw. Aan de positie van de vrouw, namelijk dat zij belast is en ook blijft met de dagelijkse zorg en opvoeding van [de minderjarige] , willen zij absoluut niet tornen.
3.4.
De oma en tante hebben ter motivering van hun verzoek - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Bij de vrouw is sprake van psychiatrische problematiek. In de afgelopen elf jaar is de vrouw vanwege psychotische periodes vijf keer - al dan niet gedwongen - opgenomen geweest. De oma ziet het wanneer het niet goed gaat met de vrouw en wanneer zij mogelijk in een psychose dreigt te raken. In de aanloop daarnaartoe is, uit ervaring gebleken, dat het nauwelijks meer mogelijk is om met de vrouw in gesprek te gaan over belangrijke beslissingen aangaande [de minderjarige] . Dit komt doordat de vrouw in die aanloop alles en iedereen om haar heen, en zelfs oma, wantrouwt. Zo ook in en voor april jl. toen de vrouw met een psychose werd opgenomen in een GGZ-kliniek. Het is oma en de tante tot op heden gelukt om, in de periodes dat het niet goed ging met de vrouw, op eigen initiatief de belangen en zaken van [de minderjarige] te behartigen en om in het belang van [de minderjarige] beslissingen te nemen. Maar zij hebben hiervoor, strikt genomen, geen wettelijke grondslag. De vrouw is inmiddels al enige tijd weer ontslagen uit de GGZ-kliniek en heeft haar moederrol weer opgepakt. De oma en tante hopen van harte dat het goed blijft gaan met de vrouw, maar die garantie is er niet. Zij hebben ook geprobeerd om, samen met de vrouw, in overleg te gaan over hoe de situatie moet worden vormgegeven wanneer het mogelijk weer minder goed dreigt te gaat met de vrouw. Helaas zijn zij daar samen niet uitgekomen. De vrouw heeft voorgesteld om een volmacht te verlenen aan oma, zodat, als het minder goed met haar gaat, oma beslissingen kan nemen over [de minderjarige] . De oma heeft aangegeven dat zij daarin geen vertrouwen heeft, nu onduidelijk is wie bepaald wanneer de volmacht kan worden benut nu de aanloop naar een psychotische periode geleidelijk plaatsvindt.
Standpunt van de vrouw
3.5.
De vrouw erkent dat er in april jl., sprake was van een zorgelijke situatie als gevolg van haar psychose en een daaropvolgende opname. Op het moment dat het verzoekschrift (21 september 2021) werd ingediend, was de vrouw al ontslagen uit de GGZ-kliniek. De vrouw heeft tijdens haar opname haar ouderlijk gezag uitgeoefend. Zo heeft de vrouw de benodigde formulieren ondertekend voor het inschakelen van het Reizende Koffertje en heeft zij ook haar toestemming verleend voor het aanvragen van een legitimatiebewijs voor [de minderjarige] . Verder heeft de vrouw aangegeven dat zij de zorgen van oma en tante begrijpt over haar psychische situatie en dat zij die zorgen ook deelt. De vrouw doet er alles aan om een zesde opname te voorkomen. De vrouw is therapietrouw, komt haar behandelafspraken na en is zich goed bewust van haar psychosegevoeligheid. De vrouw heeft daarnaast een zelfbindingsverklaring opgesteld waardoor sneller en adequaat ingrijpen mogelijk is en de kans op een terugval wordt verkleind. Mocht de rechtbank menen dat het verzoek toegewezen dient te worden, dan verzoekt de vrouw om een gedegen onderzoek door de RvdK te laten plaatsvinden over de vraag wie de voogdij op zich dient te nemen. Oma is gezien haar leeftijd en gezien het feit dat haar zorg soms ook belemmerend kan werken, niet de aangewezen partij. Ook de tante is niet de aangewezen partij, nu zij al jarenlang in het buitenland woonachtig is. Tenslotte is het ook maar zeer de vraag of de huidige procedure zich leent voor een onderzoek door de RvdK. De advocaat van de vrouw wijst in dat kader naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 september 2019 (ECLI:NL:2019:3465).
Advies van de RvdK
3.6.
De RvdK heeft tijdens de mondelinge behandeling een compliment gegeven aan alle betrokkenen, over hoe zij met elkaar omgaan en hoe zij allen het beste met elkaar en met [de minderjarige] voor hebben. Het verzoek bestempelt de RvdK dan ook als een "mooi verzoek", nu deze puur en alleen is ingegeven vanuit liefde richting de moeder en [de minderjarige] . De RvdK ziet echter ook dat dit verzoek (mogelijk) druk zet op de onderlinge relaties, nu de vrouw daarover tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven het gevoel te hebben dat het twee tegen één is. Dit is niet het geval en dit gevoel moet bij de vrouw weggenomen worden. De RvdK wil graag volledige de ruimte krijgen om uitgebreid onderzoek te verrichten. Enerzijds zal de RvdK, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven, ambtshalve gaan onderzoeken (een beschermingsonderzoek) of [de minderjarige] wordt bedreigd in haar ontwikkeling en of er mogelijk een beschermingsmaatregel aangewezen is. Daarnaast wil de RvdK ook onderzoeken hoe de situatie het best ingericht kan worden voor betrokkenen, wanneer psychische problemen opdoemen bij de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
3.7.
Indien de ouder die het gezag over de minderjarige uitoefent, al dan niet tijdelijk, in de onmogelijkheid verkeert om dit gezag uit te oefenen, benoemt de rechtbank op grond van artikel 1:253q van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo 1:253r BW een voogd, tenzij het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet en/of sprake is van een andere ouder (al dan niet met gezag) voor wie deze omstandigheden niet geldt. De maatregel wordt opgelegd wanneer:
- de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, of
- het bestaan of de verblijfsplaats van de ouders of van één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is.
3.8.
Van een tijdelijke onmogelijkheid kan sprake zijn indien het niet duidelijk is of een stoornis van geestesvermogen van een ouder leidt tot onbevoegdheid, of dat de stoornis als tijdelijk moet worden aangemerkt.
3.9.
De rechtbank benadrukt dat het prettig is om te zien dat de drie partijen (moeder, oma en tante) allemaal veel geven om [de minderjarige] en dat het verzoek van oma en tante is ingegeven door zorgen over hun kleindochter en nichtje. De verstandhouding tussen partijen is goed, en dat bleek ter zitting ook duidelijk bijvoorbeeld uit het feit dat partijen die avond nog samen zouden gaan eten. Wat de uitkomst van deze procedure ook zal zijn, de rechtbank hoopt dat de verstandhouding blijft zoals die is. [de minderjarige] is daarbij gebaat. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de vrouw ten gevolge van psychoses bij tijd en wijle helaas niet in staat is om zorg te dragen voor [de minderjarige] en om het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. In elf jaar tijd is de vrouw vijfmaal met een psychose opgenomen in een GGZ-kliniek. Ook dit jaar kreeg de vrouw een psychotische episode waardoor zij meerdere maanden - met een rechterlijke machtiging - in een GGZ-kliniek moest worden opgenomen. Het is dan ook niet ondenkbaar dat, ondanks dat de vrouw haar uiterste best doet om een zesde psychose te voorkomen, op enig moment de psychische problemen van de vrouw weer de overhand zullen nemen. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat er iets geregeld moet worden wanneer zo'n situatie dreigt. Met betrokkenen is, ook tijdens de mondelinge behandeling, de mogelijkheid van een door de vrouw geopperde mogelijkheid van de volmacht besproken, maar de oma en de tante hebben daartegen hun bezwaren geuit. De bezwaren van de oma en de tante zien bijvoorbeeld op de vragen: wanneer kan de volmacht al worden ingezet en wie bepaalt dat de volmacht wordt ingezet? De rechtbank kan voornoemde bezwaren goed volgen.
3.10.
De RvdK heeft aangegeven dat zij de rechtbank in deze (nog) niet kunnen voorzien van advies. Naast het beschermingsonderzoek dat de RvdK ambtshalve zal gaan verrichten, vindt de RvdK het zeer wenselijk om ook te kijken naar wat in deze het meest aangewezen is om te realiseren, wanneer de psychische problemen van de vrouw de overhand nemen en een zesde psychose dreigt. Alle betrokkenen, en ook de vrouw, hebben ingestemd om de RvdK daar onderzoek naar te laten verrichten. De advocaat van de vrouw heeft de rechtbank nog gewezen op bezwaren, voortvloeiend uit de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 september 2019 (ECLI:NL:2019:3465) waarin - kort samengevat - werd geconcludeerd dat er geen ruimte was voor het gelasten van een raadsonderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam niet te vergelijken valt met onderhavige situatie. Anders dan in voornoemde zaak, gaat het in deze niet over een onbekend verblijfsplaats van de gezaghebbende ouder, maar over een gezaghebbende ouder met psychische problemen. De rechtbank ziet, alles afwegende, dan ook aanleiding om de stukken in handen van de RvdK te stellen. De rechtbank zal zich niet beperken tot een expliciete/strikte onderzoeksvraag, maar zal de RvdK de ruimte geven om, zoals verzocht, alle mogelijkheden te bekijken en te onderzoeken.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verwijst de zaak naar de zitting van
6 april 2022, voor een
pro formabehandeling;
4.2.
stelt de stukken in de handen van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden, met de opdracht om:
onderzoek te doen naar de gezagsituatie van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [plaats] ;
de rechtbank uiterlijk op
23 maart 2022te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
4.3.
bepaalt dat partijen
uiterlijk 6 april 2022schriftelijk dienen te berichten omtrent hun actuele standpunten;
4.4.
bepaalt voorts dat de zaak vervolgens in beginsel op de stukken zal worden afgedaan;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, in samenwerking met de griffier mr. S.W. Tijms, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 20 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704